Herman Janssen e.a. Hoogspanning aan de Nederlandse grens. De Eerste Wereldoorlog aan de rijksgrens met Baarle. Uitgeverij Heemkundekring Amalia van Solms, Baarle-Hertog-Nassau, 2014. 352 p.; foto’s, tekeningen, kaartjes, literatuur. ISBN 978 90 74945 00 4; €35, incl. portkosten; bestelbaar via www.dodendraad.org


Dodendraad

Tijdens de 1° W.O. legden de Duitsers een elektrische draadversperring aan tussen het bezette België en het neutrale Nederland.
Deze bundel, met dertig bijdragen van bijna twintig deskundigen, handelt gedeeltelijk daarover, maar ook over vele andere oorlogsthema’s, inclusief het Verdrag van Versailles.

Dodendraad

Het begint met de neutraliteit die vanaf 1831 door de grootmachten gegarandeerd was voor België. Verder volgen de bouw van versterkingen, de vervanging van het lotelingensysteem door de algemene dienstplicht in 1913, de Duitse inval van augustus 1914, het uitmoorden van burgers in Visé, Dinant en andere steden, de toevallige overwinning van de Belgen in Halen, de langdurige terugtrekking achter de IJzer.
Van dan af concentreert het zich op Baarle en op de regio’s Turnhout en Hoogstraten.

Met vele indrukwekkende foto’s illustreert men de vlucht van ruim 1 miljoen Belgen naar Nederland, het opsporen van kinderen die daarbij verloren waren gelopen, de vindingrijkheid en gastvrijheid van de Nederlanders bij het inrichten van opvangplaatsen, de rol van de toenmalige treinstations van Weelde en Baarle-Nassau, de bevoorrading, de zorg voor de zieken.

Een aparte groep vluchtelingen vormden de 32.000 ontredderde militairen, die gevlucht waren om te ontsnappen aan Duitse krijgsgevangenschap en die hier uitdrukkelijk geen deserteurs worden genoemd(p.53).
Zij werden zonder pardon ontwapend en geïnterneerd in Nederlandse kazernes, die bijna leeg stonden door de mobilisatie. Zij hadden geen begrip voor hun internering, ze raakten snel gefrustreerd, er ontstonden spanningen tussen hen en de autoritaire kampleiders en tussen de Vlamingen en de Walen. Een aantal van hen werd tewerkgesteld in de steenkoolmijnen van Nederlands Limburg. Het activisme en socialisme konden ook bij de kampbewoners op sympathie rekenen.

Na de oorlog was de Belgische regering niet geneigd om de rekening van aanvankelijk 53, later 60 miljoen gulden te betalen. De afbetaling sleepte aan tot 1937.
De slag aan de IJzer, de loopgravenoorlog en het lot van de Baarlese soldaten komen ook uitgebreid in beeld en hun belevenissen worden mooi en ontroerend beschreven.
De bezetting van België komt gedetailleerd aan bod in hoofdstuk 9 : de organisatie, de ingeperkte bevoegdheden van de burgemeesters, het dagelijks leven, de opeisingen van duizenden kilo’s brood, vlees, groenten etc. Ook de kerkklokken en zelfs volledige fabrieken werden in beslag genomen en 120.665 arbeiders werden gedeporteerd naar Duitsland, waar ze de plaats moesten innemen van Duitse arbeiders die naar het front gestuurd werden. Kardinaal Mercier protesteerde hier heftig tegen. Een aantal Belgen gingen in het verzet en de Duitse bezetter probeerde dat te onderdrukken.

Hoofdstuk 10 handelt over de houding van Nederland tijdens de 1° W.O.
De bevolking was verrast, boos en angstig toen de oorlog uitbrak. De strijdkrachten werden gemobiliseerd op 1 augustus. De hoge waardering voor Duitsland nam snel af. Onder de gemobiliseerde soldaten nam de ontevredenheid snel toe. Economisch ging het niet slecht: de vraag naar Nederlandse producten nam enorm toe. Maar vanaf 1916 zakte de in- en uitvoer in elkaar en leed ook de Nederlandse bevolking honger.
Het enclavedorp Baarle (hfst. 11) belandde in een zeer complexe situatie. Het kreeg 1.000, vanaf 1916 zelfs 2.000 Nederlandse grenswachters. Zij gedroegen zich correct, ze werden ingekwartierd bij de lokale bevolking en zo kwam er ook veel geld naar Baarle-Nassau.

Op aandringen van de Duitsers, moesten ze het smokkelen van voedsel, kranten, brieven en personen beletten.
De oprichting van een afluister- en zendpost door het Belgische leger in Baarle-Hertog maakte de neutrale situatie van Baarle-Nassau ingewikkelder en riskanter. Het Nederlandse leger plaatste een kippengaasomheining rond het dorp.
Baarle-Hertog werd overspoeld met vluchtelingen. Onder hen bekende namen zoals Frans Van Cauwelaert. Administratief en gerechtelijk hoorde het dorp bij het arrondissement Veurne, het enige Belgische arrondissement dat niet bezet was. De rechtbanken zetelden dus in Veurne en De Panne, heel veel uren weg van Baarle ! Het gehucht Zondereigen daarentegen zat onder Duits bestuur en viel dus onder de opeisingen van paarden, koper, wol, levensmiddelen. Arbeidskrachten werden hier niet opgetrommeld.

Hfst. 12 gaat over de hele grensstreek, van Knokke tot Gemmenich : 449,5 km. De Duitsers plaatsten er in 1915 stapsgewijs de fameuze elektrische draadversperring, om diverse redenen, o.a. om te voorkomen dat grote hoeveelheden Belgische oorlogsvrijwilligers via Nederland naar Engeland en Frankrijk zouden trekken, om zo het Belgische leger te vervoegen. Verder ook om spionage, smokkel van brieven enz. te voorkomen.
Over de ganse strook van stonden ca. 75 poorten. Deze dienden om toegang te krijgen tot de stukken niemandsland. Want de draad van 332 km volgde de grenslijn niet helemaal : de uitstulpingen lagen erboven. Verder mochten burgers langs die poorten soms een familielid in Nederland bezoeken of een begrafenis gaan bijwonen.

Het grootste probleem voor de Duitse ingenieurs was de toevoer van elektrische spanning.
De grensbewoners ondervonden de meeste hinder : landbouwers moesten soms kilometers omrijden om hun velden te bereiken; de vele arbeiders die in Nederland werkten, kregen geen toestemming om dagelijks de grens te passeren; sommige gehuchten zoals Zondereigen, lagen nu volledig afgesloten van hun moederdorp.
Uiteraard zochten de Belgen naar ontwijkingsmogelijkheden : duikers, riolen, mergelgrotten, tonnen, wollen dekens, “passeursramen” (houten vouwkaders) of gewoon : de Duitse grenswachters omkopen.
Toch werden meer dan 800 mensen geëlektrocuteerd (3/4°) of doodgeschoten(bijna ¼°) : voor de helft Belgen, één vierde Duitse deserteurs, één vierde anderen: Nederlanders, gevluchte Russische krijgsgevangenen, Fransen (148). Per provincie telde Antwerpen de meeste slachtoffers, gevolgd door Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen.

Auteur Vanneste maakt een ietwat ongelukkige vergelijking met de verschrikkelijke Berlijnse Muur : in 28 jaar vielen aan deze 140 km “slechts” 240 doden(149).

Na de oorlog werd de versperring onmiddellijk afgebroken door de plaatselijke bevolking en de grensgemeenten. Het hout van de schakelhuisjes kwam van pas als brandstof, de draad om de weiden opnieuw af te spannen.

Een apart hoofdstuk (13) gaat over de draad aan de grens met Baarle-Nassau. Een kaartje(151) toont duidelijk aan waar hij liep. Zo zie je ook de stukjes “niemandsland”. Talrijke foto’s illustreren het uitzicht van de versperring, de pasjes om erdoor te mogen en de attributen die de roekeloze “passeurs” nodig hadden(161).

Een gelijkaardig hoofdstuk toont de dodendraadlocaties tussen Hoogstraten en Ravels. Leerlingen van het Klein Seminarie te Hoogstraten kregen geen toestemming om tijdens de vakanties naar hun ouders te gaan, als die in het niemandsland woonden. Het kon dus zijn dat ze drie jaar aan één stuk op het internaat zaten. Parochies lagen soms aan de overkant van de draad. In het gehucht Castelré werd een noodkerk en een noodschool gebouwd.
De slachtoffers aan de grens met Baarle-Nassau krijgen een apart eerbetoon in Hfst. 15. Ze kwamen van overal, ook uit Brussel, Frankrijk, Duitsland en Engeland. De meesten werden geëlektrocuteerd, de anderen werden doodgeschoten.

Hfst. 16 handelt over de smokkelpost via Baarle-Hertog en het postverkeer in het algemeen in bezet België. Baarle-Hertog was het enige onbezette dorp aan de grens met Nederland en kreeg daarom heel wat post te verwerken. Het kreeg in 1915 zelfs bezoek van Poullet, de minister van posterijen. De Duitse militaire censuur verbood alle Belgische brieven van en naar het front. Zo ontstonden de smokkelnetwerken, de brievenbemiddelaars en de postzegelhandelaars die hier geportretteerd worden.

Hfst. 17 belicht het clandestiene zendstation van telegrafie-ingenieur Paul Goldschmidt in Baarle-Hertog. Het werd gebouwd met goedkeuring van de Belgische regering. De aanvoer van het materiaal gebeurde in gevaarlijke omstandigheden. Nederlandse en Duitse autoriteiten hielden angstvallig toezicht op de zendactiviteiten, maar slaagden er nauwelijks in om berichten op te pikken. Al met al speelde het station een zeer kleine rol in de zeer grote oorlog.

Spionage vormt het thema van hfst. 18 en 19. Frankrijk, België en Engeland hadden al een spionagedienst vóór de oorlog. Nu werden die verder uitgebouwd, o.a. in Nederland. Eén van de bedoelingen van de draad was trouwens spionnen uit Nederland tegen te houden. Bij de taken van de spionagedienst hoorde ook de sabotage van Duitse militaire infrastructuur.
Menig spion werd aangehouden en geëxecuteerd. De executie van de Britse verpleegster Edih Cavell zorgde in 1915 voor internationale verontwaardiging.

De bunkers ten zuiden van Baarle-Hertog komen in beeld in hfst. 20. Ze werden gebouwd door het Duitse leger, over een afstand van Nieuwpoort tot Oud-Turnhout. In 1939 werden er door het Belgische leger nog bijgebouwd tot Dessel. Een groot deel lag naast het kanaal en de meeste liggen er nog altijd. Ze dienden als observatiepost om wegen en spoorwegen te bespieden.

De hoofdstukken 21 en 22 bespreken de voedselvoorziening in bezet België. In 1914 werd een nationaal voedselcomité opgericht. Levensmiddelen werden per schip naar Rotterdam gevoerd en dan met binnenschepen naar België. Er kwamen giften uit vele landen en vooral uit de VSA.
Alle voedsel werd op de bon gezet en gerantsoeneerd verkocht à rato van hoop en al 1200 kcal per persoon. Vanaf 1916 waren de inlandse voorraden helemaal op en kon men nog maar voor 600 kcal p.p. kopen. In 1917 stonden de Antwerpenaren in de rij van 4 u ’s morgens tot 11 u voor een kom soep en een stuk brood. Op de zwarte markt betaalde men woekerprijzen. Stedelingen trokken massaal naar het platteland om zich te bevoorraden. Ersatzproducten deden hun intrede. In januari 1916 besliste de Nederlandse regering dat de enclaves van Baarle-Hertog voortaan vanuit Nederland bevoorraad mochten worden.

Burenruzie (23) gaat over de spanningen tussen België en Nederland tijdens de oorlog en meer bepaald tussen Baarle-Nassau en Baarle-Hertog.
Er waren diverse oorzaken zoals de afsluiting van de Westerschelde door Nederland, waardoor de Britse militaire hulp aan Antwerpen onmogelijk werd gemaakt; het statuut van de Schelde; de toestemming die Nederland in november 1918 gaf aan ca. 70.000 Duitse soldaten om via Nederland terug naar huis te keren. Verder ook de rekening van 53 en later 60 miljoen gulden, die Nederland aan België presenteerde voor de internering van 30.000 gevluchte Belgische soldaten, hoewel Nederland aardig wat miljarden guldens oorlogswinst had geïncasseerd.
De Belgen waren al even schuldig: het Franstalige dagblad Le XXe Siècle voerde al vanaf 1915 een agressieve campagne voor een strategische gebiedsuitbreiding met Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands Limburg(287). De Nederlandse regering, pers en publieke opinie reageerden verontwaardigd.
Ook de ambities van de Belgische regering op de conferentie van Versailles om deze gebieden te annexeren, zorgden ook na de oorlog nog lange tijd voor spanningen.
Bovendien vroeg de regering een rechttrekking van de grens ten noorden van de Antwerpse Kempen, om het vervoer naar de enclaves makkelijker te maken. Concreet stelden ze voor om de gemeentes Baarle-Nassau, Zundert, Wernhout, Achtmaal, Huijbergen, Hoogerheide en Ossendrecht bij België te voegen. Hier woonden slechts 12.000 mensen en het zou Nederland dus niet erg benadelen, aldus de visie van de Belgen.

In Nederland leidden deze kwesties tot emotionele uitbarstingen. In Den Haag vond in februari 1919 een grote anti-annexionistische manifestatie plaats, waar de voltallige regering en de koninklijke familie bij aanwezig waren. En in maart bezocht koningin Wilhelmina Nederlands-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen, waar ze geestdriftig onthaald werd. Het duurde jaren voordat de relaties tussen beide buurlanden weer hartelijk werden.

Hfst. 24 bespreekt het bevrijdingsoffensief (28 sept. – 11 nov. 1918). De auteur raamt de Belgische verliezen op 44.016. Tel daarbij de burgers en we komen op ruim 49.000.
Vanaf 6 november 1918 vonden in Duitsland muiterijen plaats, die het einde van het keizerrijk en een snelle wapenstilstand tot gevolg hadden. De 3 à 4.000 soldaten van het bezettingsleger in Turnhout hesen de rode vlag en maakten zich vanaf 11 november klaar om te vertrekken. Op 16 november waren de laatsten weg. De Belgische soldaten moesten nog een tijd onder de wapens blijven om de Rijnstreek te bezetten of de grens met Nederland te bewaken.

Het Verdrag van Versailles werd voorbereid door de Amerikaanse president Wilson. Zijn 14 punten werden er uiteindelijk 27. Clemenceau en Lloyd George voegden er de herstelbetalingen aan toe, tegen de wens van de Amerikanen. Duitsland had geen keus, nu de revolutie was uitgebroken. Het verdrag was pas klaar in juni 1919.
De Britse economist Keynes noemde het immoreel en ongeschikt. Het bevatte de kiemen van een volgende oorlog. Artikel 231 bepaalde dat Duitsland als enige schuld had aan het ontstaan van de oorlog. Het terechte protest van de Duitse delegatie haalde niets uit. De geëiste betalingen in goudmark, schepen, treinen etc. staan opgesomd op p. 312.
Op 3 oktober 2010 kwam er pas een definitief einde aan het dictaat : toen betaalde de BRD de laatste 70 miljoen euro aan haar voormalige vijanden.

Versailles zou het slothoofdstuk moeten zijn, maar toch volgen er nog drie over de Spaanse griep tijdens de oorlog. Deze kwam niet enkel voor aan het front, maar ook in het binnenland en in de kolonie van Merksplas.
Het allerlaatste hoofdstuk (30) gaat over de herdenkingen en de vernieuwde aandacht die er de laatste tien jaar ontstaan is voor de 1° Wereldoorlog.

Het boek is voorzien van heel veel illustraties in de vorm van foto’s, tekeningen en kaartjes.
Elk artikel bevat een uitgebreide literatuurlijst. Het taalgebruik is bij alle auteurs zeer toegankelijk. Sommige hoofdstukken zijn minder relevant, zeker als het dan nog doublures zijn, andere zoals dat over Versailles zijn zeer degelijk en overstijgen ruimschoots het niveau van heemkunde of regionale geschiedschrijving.
Drukkerij de Jong verdient een dikke pluim voor de aangename lay-out en de heel stevige omslag. Dit werd mede mogelijk gemaakt door een groot aantal sponsors. Een register ontbreekt helaas.
De doelgroep dan : vooral de grensbewoners en in mindere mate al wie interesse heeft voor de 1° Wereldoorlog in België en in Nederland.

Jef Abbeel, maart 2014