Mathieu Zana Etambala. Veroverd, bezet, gekoloniseerd Congo
1876-1914. ISBN 978-90-561-5514-8. Hardcover, 24x17 cm, 463 p.,
€ 39,90. Uitgeverij Sterck & De Vreese, Gorredijk/VKB, Antwerpen
/ maart 2020.
Veroverd, bezet, gekoloniseerd Congo 1876-1914
Rond 1875 ontstond in vele landen van Europa belangstelling voor Centraal-Afrika en dan vooral voor de economische aspecten zoals rubber, ivoor en goud.Zana Etambala koos 1876 als beginjaar: in dat jaar organiseerde de zeer actieve koning Leopold II de ‘Aardrijkskundige Conferentie’ in zijn paleis, met vertegenwoordigers van Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, Italië, Duitsland en Rusland. In 1878 nam hij Stanley (1840-1904) in dienst, die toen het continent doorkruiste.
Inhoud
Veroverd, bezet, gekoloniseerd Congo 1876-1914
Het boek is niet chronologisch opgebouwd, maar geografisch en
bestrijkt (maar) vier regio’s van Congo.
Hoofdstuk
I gaat over de brutale onderwerping tussen 1898 en 1905 van het
Kuba-koninkrijk van de Bakuba. Het was gelegen tussen drie
rivieren: de Kasai, de Sankuru en de Lulua. Voor dit volk steunt
de auteur vooral op de werken van Jan Vansina (1929-2017). De
Bakuba wilden zich niet aanpassen aan de Europese cultuur en
klederdracht en ook niet aan de verplichting om rubber te telen.
In 1904-1905 kwamen ze gewelddadig in opstand tegen de blanken,
die met nog meer geweld terugsloegen.
We krijgen ook tabellen te lezen met vormen van blank geweld en
de namen van de daders (p. 41-47). In vele gevallen werd de zaak
geklasseerd en werd de dader niet gestraft.
Als stammen hun belastingen niet betaalden, volgden
strafexpedities, o.a. in 1900 en 1904. Ook hiervan tabellen met
de namen van de chefs en het resultaat van de expeditie. Meestal
was dat onderwerping van de stam. Soms wordt er ook een
scheutist vermoord.
In een rapport van 1908 noemt een Britse consul enkele oorzaken
voor de sterftecijfers onder de Bakuba: de slaapziekte, slechte
weersomstandigheden, overdreven arbeid, gebrek aan deftig
voedsel. Doordat de mannen rubber moesten inzamelen, hadden ze
minder tijd om maniok en maïs te telen, te jagen en te vissen
(p. 109).
Agenten van de Compagnie du Kasai die fouten begingen, werden
wel juridisch vervolgd, maar de straffen waren mild, zoals de
tabellen op p. 114-117 aantonen.
In 1908, 1910 en 1912 bezochten nog eens drie Britse consuls het
gebied van de Bakuba en ze waren het vooral eens over hun
luiheid. Andere stammen vonden ze ijveriger.
Zana Etambala besluit dat de aanwezigheid van de blanken de
neergang van het Kuba-rijk inluidde, ondanks de scholen en de
ziekenhuizen die de scheutisten er oprichtten.
Het tweede gebied (Hoofdstuk II) ligt in de buurt van het
Leopold II-meer. Stanley was er in 1882 als eerste westerling
rondgevaren. Opmerkelijk is dat de vrouwen er naakt werkten. En
dat er in Congo niet enkel Belgen, maar ook Duitsers, Britten,
Zweden, Amerikanen etc. op exploratie of missionering kwamen. De
blanken kregen geregeld vijandige inlanders tegenover zich, die
zich, gewapend met gifpijlen en geweren, verzetten tegen hun
komst. Geregeld werd er dus een kleine oorlog uitgevochten, vaak
ook tegen stammen zoals de Kundu, kannibalen die ook hun buren
terroriseerden. Getuigenissen van Belgen spreken ook over de
zware discriminatie en mishandeling van de zwarten. Vaak werden
vrouwen en kinderen in de gevangenis opgesloten omdat hun mannen
weigerden te werken.
Het district van het Leopold II-meer werd bezet na de oorlogen
van 1896, 1897 en 1898. De wandaden die daarbij begaan werden
door sommige kolonialen zoals Charles Massard, werden bekend
gemaakt door Britse missionarissen. Massard werd wel beschuldigd
van moord, maar vrijgesproken.
Soms beging men ook wreedheden als inlanders weigerden te werken
of onvoldoende rubber en maniokbrood leverden.
Maar ook in dit district gebeurde de ergste decimering van de
bevolking door de slaapziekte, de kleine pokken, een tekort aan
voedsel en de vlucht in het bos om te ontsnappen aan de
dwangarbeid van 20 dagen per maand (p. 192).
Onder druk van Engeland richtte Leopold II in 1904 een
onderzoekscommissie op, die in oktober in Boma aankwam en in
maart 1905 terug was in België. De commissie kreeg sterke
verhalen te horen, maar de auteur zegt niet wat er gebeurde met
hun onderzoek. Na de overname in 1908 van het kroondomein door
België wilde de koloniale administratie haar imago oppoetsen.
In 1913 maakte de jezuïet Arthur Vermeersch (1858-1936) een reis
door Belgisch Congo en ook door de Britse, Duitse en Portugese
kolonies om te kunnen vergelijken. Van de inlanders vernam hij
verhalen over slachtingen, racisme, dwangarbeid, brutale
opeisingen, afkappen van handen. Blijkbaar waren de jezuïeten
kritischer dan de scheutisten, die van hun overste zwijgplicht
hadden gekregen (p. 207). Zana Etambala laat de lezer op zijn
honger: we vernemen niet hoe de toestand was in de andere
kolonies.
Hoofdstuk III gaat over de rubberoorlog in het Evenaarsdistrict.
De verdragen met de inlandse stamhoofden werden in 1883-1884
gesloten door Camille Coquilhat en Alfons Vangele. Vangele
pleitte tegen geweld en voor cadeaus aan de inlanders. Rond 1950
publiceerden enkele missionarissen Congolese getuigenissen van
de kolonisatie van het Evenaarsgebied. Ze spreken over
mishandeling, o.a. afhakken van handen wanneer een dorp niet
genoeg rubber leverde, dwangarbeid om rubber te oogsten,
teloorgang van de oorspronkelijke samenleving, ontvolking. Bij
dit laatste speelde ook een rol dat vrouwen niet meer bij hun
man wilden slapen omdat hij te veel stonk naar de rubber.
Charles Lemaire en Victor Fiévez worden met naam genoemd als
grote beulen. Fiévez liet ongeveer 1.163 dorpen vernielen en de
hutten in brand steken, maar werd daarvoor niet gestraft.
Soms lieten Belgen een Congolees voor een diefstal 900
zweepslagen toedienen, waaraan ze nadien overleden (p. 283-284).
Hun zwarte medewerkers voerden die uit en traden ongenadig op
tegen hun volksgenoten.
In 1903 stuurde het Britse parlement consul Roger Casement om de
wantoestanden te controleren: in de rubberoorlog werden soms
handen van inlanders afgekapt door Congolese soldaten,
zweepslagen toegediend aan mannen die onvoldoende rubber
leverden. Hele gebieden ontvolkten of daalden van 5.000 naar 600
inwoners op 15 jaar tijd door de slaapziekte, slechte sanitaire
toestanden, voedseltekort, de hongerlonen die de rubberarbeiders
kregen, de boetes, pesterijen en verkrachtingen. In 1904-1905
bevestigde een Belgische onderzoekscommissie deze wreedheden (p.
307-315). Jezuïet Arthur Vermeersch herhaalde dit in 1913 en
noemde ook de namen van de daders. Maar gemiddeld werden slechts
40% van hen gestraft (p. 312-323).
Doordat het een inheemse gewoonte was een hand af te snijden om
een overlijden te bewijzen, was het niet altijd duidelijk
hoeveel handen afgehakt werden wegens te weinig rubber. Ook
onder de inlandse stammen ging het er wreed aan toe: ze
slachtten mekaar af, kidnapten vrouwen en kinderen. Prostitutie
kwam veel voor: zwarte meisjes van 8 tot 20 kwamen zich spontaan
aanbieden als er blanken arriveerden. Een blanke moest wel 20
keer zoveel betalen als een zwarte. Syfilis kwam veel voor.
Hoofdstuk IV gaat over Ituri, een gebied rond de Aruwimi- en
Ituri-rivier, ten noordwesten van Kisangani, grenzend aan Brits
Oost-Afrika en Brits Soedan. Er leefden pygmeeën, er waren
goudmijnen, olifanten en Anioto’s of luipaardmannen. Dezen
vermomden en wapenden zich als luipaarden en gingen dan ’s
nachts moorden, soms in opdracht van een inlandse chef die zijn
macht wou uitbreiden. Stanley doorkruiste dit gebied als eerste
en was niet te spreken over de inlandse helpers die hem
bedrogen.
De pygmeeën leefden van de jacht en van diefstal. In 1893 bracht
de Duitser Franz Stuhlmann er twee mee naar Antwerpen. Hij had
ze bevrijd uit de handen van Arabische slavenhandelaars en
kannibalen. In zijn boek van 1894 beschreef hij de verwoestingen
en moorden in het gebied van de ivoorjagers. Ivoor werd in
Europa gebruikt voor o.a. biljartballen en toetsen van piano’s.
De verovering van het Ituri-gebied kostte vele - zowel zwarte
als blanke - mensenlevens. Een tabel toont hoeveel blanken in
1896-97 stierven aan ziektes of vermoord werden. De ‘wilde
bosbewoners’ waren moeilijk te verslaan en als ze aangeworven
werden als dragers, roeiers of soldaten, gingen ze er dikwijls
vandoor en de soldaten schoten geregeld hun blanke bevelhebbers
dood. Er waren ook gewapende bendes die aanvallen pleegden op
blanken.
De missionering van het Ituri-gebied gebeurde vanaf 1897/1904
zowel door katholieke Belgische paters als door Britse
protestanten. De onderlinge rivaliteit om zoveel mogelijk
zwarten te bekeren was groot. De Belgische overheid hield niet
van de Britse pottenkijkers, die geregeld kritiek hadden op het
Belgische beleid. De paters richtten ook scholen op, maar de
opkomst was beperkt en vele leerlingen maakten de lagere school
niet af. Leopold II liet met de hulp van Eduard Empain
(1852-1929) ook spoorwegen aanleggen. In gebieden waar Arabieren
de baas waren geweest, zag men hun verminkte slaven zonder neus,
zonder oren, zonder lippen, soms zelfs zonder penis.
In 1903 werd er door Australiërs goud gevonden in Ituri, een
gebied dat vier keer zo groot was als België. In 1905 vond men
20 kilo, vanaf 1906 was dat de gemiddelde oogst per maand.
Leopold en zijn medewerkers wilden voorkomen dat er vreemde
goudzoekers op af zouden komen.
Het verhaal stopt dan: we vernemen niet of er veel goud gevonden
werd en door wie.
We lezen wel dat de blanken tot 1919 geregeld aangevallen werden
door zwarte opstandelingen en meer bepaald door de
luipaardmannen. Naar hen werd overigens de nationale
voetbalploeg ‘Les Léopards’ genoemd. Het duurde lang voordat
Congo een rustig gebied werd.
Hiermee eindigt het boek. Er volgen nog vier foto’s, een
algemeen besluit, een uitvoerige bibliografie, drie kaarten die
niet al te duidelijk zijn en 24 pagina’s noten.
In zijn besluit (p. 421-425) toont de auteur hoe Belgische
kolonisatoren zoals Albert Thys het ‘beschavingswerk’ van
Leopold II en van henzelf rond 1905 beoordeelden: meestal
positief, maar toch ook met kritiek op de economische uitbuiting
en onvoldoende kritiek op het geweld en de wreedheden van een
aantal agenten en veroveraars.
Opmerkelijk is ook dat het Belgisch parlement tot 1908 niets te
zeggen had in het Congo van Leopold II, die “zich verrijkte op
dwangarbeid van lijfeigenen”, zoals criticus Emile Vandervelde
aanstipte (p. 423).
Volgens Etambala kwam de medische zorg en het onderwijs voor de
zwarten er pas rond 1914 (p. 425). Wellicht bedoelt hij dan op
grotere schaal, want rond 1890 waren een aantal missieordes al
lager onderwijs aan het geven. Hij zegt niets over het totale
aantal doden, waarvan de schattingen uiteenlopen van bijna een
half miljoen tot het astronomische cijfer 10 miljoen. Er waren
geen tellingen en niemand wist hoeveel inwoners Congo had.
Beoordeling
De schrijver heeft zich heel grondig gedocumenteerd, hij heeft
de bestaande literatuur gelezen en ook vele originele documenten
en getuigenissen ontleed. Hij legt de nadruk op de wreedheden en
zegt weinig over de bouw van scholen en medische centra door de
missionarissen.
Het is geen gemakkelijk boek: de eindeloos vele stammen zijn
voor ons een onontwarbare puzzel. En dan komen er nog de vele
onbekende ontdekkingsreizigers, avonturiers, ambtenaren,
zakenlieden en bedrijven bij.
De kaartjes achteraan (p. 435-437) volstaan hoegenaamd niet om
de besproken gebieden, meren, rivieren en stadjes terug te
vinden: je moet er zelf een degelijke geografische en
historische atlas bij nemen. Soms is er ook weinig onderlinge
samenhang tussen de vele anekdotes, citaten uit brieven en
andere getuigenissen.
Bij een volgende druk is er veel werk voor de uitgever. Geregeld
staan er spelfouten in, b.v. p. 47: het individue; p. 395: dat
zich vermengd; p. 397: die zich verwijderd. Soms is een datum
verkeerd: p. 204: 1903 moet 1913 zijn. De paar Latijnse citaten
lijken op het origineel, maar wijken toch af: ‘Delendum Regnum
Kuba’ (p. 25-133, telkens boven elke dubbele pagina) of ‘Cuius
regio et illius religio’ (p. 382).
En dan het slecht Nederlands, waarvan ik veel te veel
voorbeelden zou kunnen geven. Hierbij dus een bloemlezing: p.
59: ‘van zodra’ i.p.v. zodra; p. 136: ‘ze staken de rivier over
om op 19 oktober de Kasai te bereiken’ moet zijn: ze staken de
rivier over en bereikten de Kasai op 19 oktober; p. 142: Stanley
ontdekte het Inkandu-meer, waaraan hij de naam van Leopold
II-meer zal geven: die ‘van’ is een zoveelste gallicisme, ‘zal
geven’ moet zijn: gaf. Verder: p. 174, 209, 292: ‘het
objectief’, weer een gallicisme, moet telkens het doel zijn; p.
200: ‘hij was in Congo aangekomen in 1896 om er onafgebroken te
blijven tot 1951’ moet zijn: en bleef er tot 1951; in 1896 kon
hij nog niet weten dat hij er zou blijven tot 1951; p. 322 :
‘hij viel ziek’: weer een gallicisme; idem voor p. 363 en 375 :
’t is te zeggen’. Op p. 334: ‘waar Stanley de Britse
nationaliteit zal aanvragen’ en p. 344: ‘in 1890 zal Leopold II
aan Stanley voorstellen…’ staat telkens toekomstige tijd voor
het verleden.
Een lijst met de verklaring van de vele afkortingen en een
woordenlijst met de uitleg van de vele begrippen (kapita: soort
belastinginner, chefficule: kleine chef, naturel: inboorling,
kwanga: maniokbrood, basali: knechten van gewapende soldaten,
sentries: wachtposten, derwisj: islamitische bedelmonnik) zouden
er ook bij mogen zijn.
We kijken met belangstelling uit naar deel II en veronderstellen
dat in die periode meer successen behaald werden op het gebied
van onderwijs, gezondheidszorg, aanleg van infrastructuur etc.
Want in 1960 stonden Congolese scholen en universiteiten model
voor Afrika en waren de tropische ziektes onder controle.
Mathieu Zana Etambala. Veroverd, bezet, gekoloniseerd Congo
1876-1914. ISBN 978-90-561-5514-8. Hardcover, 24x17 cm, 463 p.,
€ 39,90. Uitgeverij Sterck & De Vreese, Gorredijk/VKB, Antwerpen
/ maart 2020.
© Jef Abbeel
www.jefabbeel.be april 2020