Wim Coudenys. Het geheugen van Rusland: Een geschiedenis.
Paperback, 316 pagina’s
Uitgeverij Acco, Leuven / Den Haag, 2014. € 34. ISBN
978-90-334-9806-0
Het geheugen van Rusland: Een geschiedenis.
De auteur doceert Russische geschiedenis aan de K.U. Leuven. Met dit boek wil hij niet zozeer een volledig overzicht geven van de Russische geschiedenis, maar wel aantonen dat de Russen hun geschiedenis of hun interpretatie daarvan gebruiken om hun politieke daden te verantwoorden.
Inhoud
Het geheugen van Rusland: Een geschiedenis.
Het
land heeft vele negatieve ervaringen met het Westen en daarom is
het volk wantrouwig en beschouwt men het Westen als een
permanente bedreiging. Het ziet zichzelf als de overwinnaar van
nazi-Duitsland, maar als de verliezer van de Koude Oorlog. Voor
Westerse politici is het dus belangrijk dat ze hiermee rekening
houden. Niemand in Vlaanderen denkt eraan om Frans-Vlaanderen te
heroveren, maar de aanhechting van de Krim wordt door bijna alle
Russen, ook door Navalny en andere tegenstanders van Poetin, als
historisch verantwoord beschouwd.
In hoofdstuk I bekijkt Coudenys het land in de tijd en in de
ruimte. Het hoorde niet bij het Griekse of Romeinse rijk en
kende dus het Romeinse recht niet. Ook de Renaissance bereikte
Rusland niet, er was geen politieke middenklasse, de vrijheden
van de Verlichting raakten niet verder dan het hof van Catharina
de Grote, de bevolking gehoorzaamde slaafs aan autocratische
tsaren en daarna aan het totalitaire communisme. Het kampt(e)
ook met enorme afstanden, vele tijdzones, een falende
infrastructuur. Het leek lang een ontwikkelingsland dat nooit
gekoloniseerd was, maar wel zelf koloniseerde: de pelzen uit
Siberië waren in de Nieuwe Tijd het belangrijkste exportproduct.
Sinds de 19de eeuw zijn dat de grondstoffen uit Siberië. Er zijn
gelijkenissen met China en Ethiopië: die koloniseerden ook
buurlanden.
Een ander probleem bij het schrijven over de Russische
geschiedenis is het gebrek aan bronnen, zowel voor de Russische
Middeleeuwen (800-1450) als voor de Nieuwe Tijd. En de latere
bronnen waren niet altijd neutraal: de historiografie moest
dienen om de belangen van Rusland te verdedigen en om aan te
tonen dan Rusland niet achterlijk was. De Russische interesse
voor geschiedenis ontstond pas in de 18de eeuw, tijdens Peter de
Grote en Catharina II. De eerste, maar weinig kritische
geschiedschrijver of commentator van kronieken was Vasily
Tatistsjev (686-1750). Zijn “Istorija Rossijskaja” verscheen in
1768, dus na zijn dood (p.19).
Gerhard-Friedrich Müller (1705-1783), duidelijk een Duitser, was
de eerste officiële historicus. Hij schreef in het Duits,
Russisch en Latijn en hij zorgde voor ophef door in 1749 te
beweren dat de eerste Russische staat, Kiev-Rus, 850-1240,
gesticht was door Noormannen. De Russische historicus Michail
Lomonosov (1711-1765) nam hem dat zeer kwalijk. De brand van
Moskou in 1812 vernietigde helaas een hele collectie historische
bronnen. Toch stelde Nikolaj Karamzin tussen 1816 en 1829 een
degelijke nationale geschiedenis op, met de periodisering
800-1480, 1480-1700 en 1700-1810, duidelijk verschillend van de
onze dus. Coudenys zelf periodiseert als volgt: 1) Kiev-Rus,
850-12de eeuw; 2) Mongoolse of Tataarse overheersing, 1240-1480;
3) Moskovië, 1500-1700; 4) Keizerrijk, 1712-1917; 5)
Sovjet-Unie; 6) Russische federatie,1991-nu.
Volgens Karamzin was de autocratie de enige goede bestuursvorm
voor zijn land (en velen hebben dat nadien herhaald, tot op de
dag van vandaag). Zijn werk kende veel succes en deed een
algemene interesse voor de Russische geschiedenis ontstaan.
Tussen 1904 en 1921 schreef Kljoetsjevski (1841-1911) zijn “Kurs
russkoj istorii”/Cursus van de Russische geschiedenis, die tot
nu toe model staat voor het historisch onderricht in Rusland.
Tijdens Stalin stelde de CPSU haar officiële geschiedenis op,
met een feodale periode tot 1861, bourgeois tot 1917,
proletarisch vanaf 1917.
Met de val van het communisme in 1991 gingen de archieven open,
maar het regime opteerde voor patriottische historiografie. Dat
belette Chlevnjoek (“Stalin. De biografie”, 2015) en Plokhy
(“Het verdwenen koninkrijk”, 2018) niet om degelijke en
kritische werken te schrijven.
De kalender week ook af van de westerse: tot 1700 gebruikte men
de Byzantijnse, die rekende vanaf de schepping der aarde in
“5508” v.C.; dan nam men de Juliaanse die achterliep op de
Gregoriaanse; pas in 1918 werd het de Gregoriaanse.
Rusland in de ruimte dan. Het oorspronkelijke Rus (850-1200) had
Kiev als hoofdstad. De oorsprong van de Russische cultuur ligt
nu dus buiten Rusland en bovendien zijn de relaties met Oekraïne
al 14 jaar slecht. Vanaf de 15deeeuw breidde Moskou zijn
territorium sterk uit, vooral in het Oosten, van 430.000 km² in
1462 tot 14,4 miljoen in 1678. De bevolking verviervoudigde tot
(nog maar) 11 miljoen. Peter de Grote en Catharina II maakten er
16,6 miljoen km² van en 37 miljoen inwoners (1796). Tussen 1945
en 1990 was het 22,4 miljoen km² en 270 miljoen inwoners. Nu is
het met 17 miljoen km² veruit het grootste land ter wereld, maar
het telt slechts 143 miljoen inwoners.
De Russen beleven de tijd en de ruimte dus anders dan wij.
Coudenys onderscheidt in het oude Rusland (800-1700) drie
periodes: Kiev-Rus (800-1240), Mongoolse of Tataarse tijd
(1223/1240 -1500) en Moskovië (1500-1700). De geschreven bronnen
waren vooral kerkelijke, zeker sinds de bekering van Rusland in
988 door Vladimir, vorst van Kiev. Tijdens de Mongoolse periode
moest men belastingen betalen aan de Tataren. Collaborerende
vorsten kregen de titel “Grootvorst”. Tijdens die periode
versloeg Alexander Nevski, vorst van Novgorod, grootvorst van
Kiev en Vladimir, wel de Zweden (1240), de Duitse Orde (1242) en
de Litouwers (1245). Deze zeges waren tekenen van hoop in een
vernederende tijd. In de 15de-16de eeuw kreeg Moskou de overhand
en veroverde Ivan IV (de Verschrikkelijke) Kazan (1552) en
Astrachan (1556) op de Mongolen. Hij liet 3.000 à 4.000 mensen
ombrengen of 0,04% van de bevolking; bij Stalin was dat 10%.
Tijdens Ivan gingen wel honderdduizenden op de vlucht, in
Novgorod zelfs 80% van de bevolking; tijdens Stalin konden ze
niet vluchten.
Vanaf 1613 regeerden de Romanovs en in 1648 werd de
lijfeigenschap ingevoerd, die in 1861 werd afgeschaft. In
1667/1686 werd Kiev geannexeerd. Peter de Grote veroverde Azov
op de Turken en versloeg in 1709 de Zweden, waardoor hij het
Balticum kon aanhechten. De Byzantijnse kalender verving hij in
1700 door de Juliaanse. Met zijn reizen naar Europa haalde hij
allerlei technici en militairen binnen. Hij noemde zichzelf
imperator, dus erfgenaam van het Romeinse Rijk.
De Peter-cultus begon pas tijdens Catharina, met dank aan
Voltaire (“Histoire de l’empire de Russie”, 1759-1769) en
Pogodin, die Peter beschreef als een genie. Nadien werd hij ook
nog verheerlijkt door Poesjkin in zijn “Bronzen Ruiter” (1833).
Zijn echte opvolgster, aldus Karamzin, was Catharina II,
1762-1796, een Duitse die haar man Peter III liet ombrengen. Zij
was een verlicht despoot zoals haar tijdgenoten Frederik de
Grote, Maria-Theresia en Jozef II, met wie ze Polen verdeelde.
Ze veroverde in 1783 de Krim, het laatste stukje Tataars bezit,
verder Moldavië, de toegang tot de Zwarte Zee, Georgië,
Azerbeidzjan en Dagestan. Alexander I wou vrede sluiten met
Napoleon, maar deze viel aan en verloor. Bij de dood van
Alexander brak de Dekabristenopstand uit, die door Nicolaas I
bloedig onderdrukt werd. Zijn zoon Alexander II schafte de
lijfeigenschap af: 23 miljoen mensen werden vrije boeren. Hij
overleefde vijf aanslagen, maar sneuvelde bij de zesde. Zijn
opvolger voerde een repressief bewind, maar zorgde voor
stabiliteit in Europa. Sergej Witte deed de economie opleven.
Nicolaas II was wereldvreemd. Zijn huwelijk en zijn kroning
gingen al gepaard met slechte voortekenen: 1.400 doden door het
gedrang. Inspraak vond hij niet nodig. De oorlog tegen Japan
werd een ramp, de betoging van 1905 een bloedbad, W.O. I en de
Februari-revolutie deden hem aftreden. Na de revolutie van 1905
voerde hij wel een doema en een aantal vrijheden in: allerlei
politieke partijen ontstonden. Het was ook een periode van grote
culturele bloei in literatuur, muziek, kunst. Maar de terreur
sloeg toe: tussen 1905 en 1911 vonden ruim 30.000 terreurdaden
plaats, met meer dan 12.000 doden (127). Rusland was de bakermat
van het terrorisme tussen 1880 en 1918. En vanaf de
Oktoberrevolutie installeerden de bolsjewieken de Rode Terreur,
die aanhield tot 1953. Coudenys citeert Jules Destrée en Louis
de Brouckère, die hun afkeer toonden van het bolsjewisme (149).
De term “IJzeren Gordijn” dook al op in 1917 (149). Eigenlijk al
in 1915, toen koningin Elisabeth sprak over de scheiding tussen
het vredelievende België en het agressieve Duitsland. In 1946
maakte Churchill het begrip wereldberoemd. Hij had in oktober
1939 al voorspeld dat Rusland niet zou dulden dat Duitsland de
Zwarte Zee en de Balkan zou veroveren: dat was tegen de
nationale belangen van Rusland.
De bolsjewieken voerden meteen een oorlogscommunisme in: ze
lieten de rijken uitroeien door de armen, ze pakten het voedsel
met geweld af van de boeren. Samen met de droogte en de mislukte
oogsten leidde dat wanbeleid in 1921-22 tot een hongersnood met
5 miljoen doden (154). De VSA, Het Rode Kruis en … het Vaticaan
kwamen ter hulp. Na de vestiging van de USSR kregen 48 volkeren
voor het eerst een geschreven taal. Met het communisme begon ook
de vervalsing van de geschiedenis: de bolsjewieken deden alsof
de Februari-revolutie ook hun prestatie was en Stalin liet
schilderijen maken van de trein met Lenin, waarop ook hij ineens
te zien was.
De Nieuwe Economische Politiek was een stap terug naar
privé-ondernemingen, maar zorgde wel dat de SU in 1925 weer het
niveau van 1913 haalde, aldus Coudenys. Maar de opvang van 7
miljoen dakloze kinderen, ten gevolge van de oorlog en de
hongersnood, bleef ondermaats.
Vanaf 1928 had Stalin genoeg van de N.E.P. Hij begon zijn strijd
tegen de koelakken en tegen “saboterende mijningenieurs” met een
eerste showproces in 1928. Het eerste Vijfjarenplan moest de
industriële infrastructuur versnellen en de landbouw
collectiviseren. Twee miljoen koelakken werden gedeporteerd, nog
meer werden mishandeld en uitgehongerd. Gevolg: 5 miljoen doden.
Van 1928 tot 1953 was er permanent terreur, maar de Grote
Terreur van 1936-1938 klopte alle records: 1.108 van de 1.966
afgevaardigden van het Partijcongres, 98 van de 139 van het
Centraal Comité werden geëxecuteerd of resp. 56 en 70%.
Gelijkaardige cijfers voor de legerleiding en de top van de
partij: Kamenev, Zinoviev, Boecharin, Radek, Toechatsjevski en
de zuiveraars Jagoda en Jezjov zelf werden allemaal afgemaakt.
In totaal 800.000 mensen, onder wie 85.000 priesters. 42 miljoen
mensen hebben tijdens Stalin in de gevangenis gezeten, 20
miljoen werden verbannen. De helft van hen stierf. 1 op 3 van de
167 miljoen inwoners werden het slachtoffer van terreur,
deportatie of uithongering (p.164-165).
De Kerk kreeg het al vanaf 1918 zeer zwaar te verduren: de
bezittingen werden afgepakt, kerken en kloosters geplunderd en
dan gesloten, duizenden priesters vermoord, het onderwijs ging
naar de staat. Het communisme moest de nieuwe religie worden, de
kerkelijke feestdagen werden werkdagen, christelijke namen
vervangen door revolutionaire. In één generatie werden
analfabete proletariërs en boeren gepromoveerd tot de elite. De
Sovjetpropaganda, het socialistisch realisme en de “fellow
travellers” maakten het Westen wijs dat de Sovjetmens de
gelukkigste ter wereld was.
W.O.II of “Grote Vaderlandse oorlog” was een ramp voor de SU: er
vielen 25 miljoen doden, tegenover 0,4 mln. Amerikanen en 0,35
mln. Britten. Coudenys spreekt niet over de geheime
vredesvoorstellen van Stalin aan Hitler in de herfst van 1941 en
in februari 1942.
Er werd heel veel verwoest, maar tegelijk veroverde en kreeg de
SU er Oost-Europa bij, waar het alle verzet onderdrukte, o.a. in
1953, 1956 en 1968. De Koude Oorlog en de tijd na Stalin worden
te kort behandeld (p.191-196). Gorbatsjov greep terug naar de
N.E.P. en wou de SU hervormen, maar mislukte. Hij liet het
Oostblok vrij. In 1991 kwam er een einde aan het communisme en
aan de SU. Jeltsin voerde het wilde kapitalisme in, de
levensverwachting van de man daalde tot 59 , maar staat in 2018
weer op 66. De NAVO vernederde Rusland door in te grijpen in
Kosovo (1999) en op te rukken tot aan de Russische grens, tegen
de afspraken van 1990 in.
Vanaf 2000 stelde Poetin orde op zaken en gaf de Russen weer
zelfvertrouwen. De implosie van de SU beschouwde hij als de
grootste catastrofe van de eeuw, zowel voor de eer van Rusland
als voor de tientallen miljoenen Russen die plots buiten Rusland
woonden. Hij ergerde zich aan de pro-Europese koers van Oekraïne
vanaf 2004, waardoor Rusland zijn historische kern verloor.
Poetins geschiedenispolitiek verdedigt nog altijd Stalin en de
traditionele waarden, tegen de Westerse decadentie in. Op school
leert men nog altijd dat opa Lenin goed was en zwijgt men over
zijn 7 miljoen doden. Zijn mausoleum en zijn 5.000 standbeelden
blijven overeind.
Het boek eindigt met nuttige bijlagen: stambomen, een
chronologisch overzicht van de 6de eeuw tot 2014, een
uitgebreide bibliografie (p. 223-271!), noten en een onmisbare
index.
In de bibliografie mis ik: Elisabeth Heresch, “Leven en dood van
de laatste tsaar” (1992) en Alexander Solzjenitsyn, “De
Goelagarchipel” (1973), (plus de vele boeken die in 2017-2018
over Rusland verschenen zijn).
Coudenys heeft heel grondig werk verricht, niet enkel
beschrijvend, maar ook verklarend, b.v. waarom Ivan IV zoveel
mensen doodde. Interessant is ook dat hij telkens de visie van
de Russen op hun geschiedenis beschrijft en aantoont dat
geschiedschrijving vaak misbruikt wordt voor politieke
doeleinden, b.v. voor de aanhechting van de Krim en dat is
trouwens niet enkel in Rusland zo.
Wie voor ons een gevaarlijke dictator is, is in de ogen van de
Russen vaak een goede leider. En in hun ogen heeft de
geschiedenis aangetoond dat het westen vaak agressief en
onbetrouwbaar was. Het is raadzaam dat onze onderhandelaars
rekening houden met die visie en goed beseffen dat de
geschiedenis van groot belang is om met Russen te praten.
Zoals in elk boek over Rusland, valt het begrip “Russische ziel”
(pag. 128, 150), zonder dat het voldoende uitgelegd wordt. Van
de lezer wordt heel wat voorkennis verwacht. Helaas is er geen
alfabetische lijst met de verklaring van de vele Russische
begrippen : de lezer moet ze allemaal onthouden. Zijn
transscriptie van de cyrillische namen wijkt af van de
gebruikelijke: Trockij i.p.v. Trotski, Chruscev i.p.v.
Chroesjtsjov, El’cin i.p.v. Jeltsin etc. Het gallicisme “van
zodra” i.p.v. zodra komt twee keer voor: p. 76 en 125. Zo ook
“t.t.z.” (206) i.p.v. d.w.z. Er staan ook een paar drukfoutjes
in: “door” i.p.v. dood op p. 140, “grootte” i.p.v. grote op
p.154, “Moldovische” i.p.v. Moldavische op p. 158, zever i.p.v.
zeven op p. 160. Marx sprak over opium van (das Opium des
Volkes, onderwerpsgenitief) i.p.v. “voor het volk”(p.170).
Al deze details doen niet af aan de kwaliteit van het boek, dat
we zeer durven aanraden.
© Jef Abbeel, oktober-november 2018