Ugo Janssens, De Germanen. Werkelijkheid en mythe. Uitgeverij
Van Halewyck, Leuven, 2013. 274 p.; foto’s, bibliografie,
registers. ISBN 978-94-6131-215-0; €19,95.
Jeroen Wijnendaele, Romeinen en barbaren. De ondergang van het
Romeinse Rijk in het Westen. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven,
2013. 301 p. ; foto’s, kaarten, verklarend namenregister,
begrippen, lijst van keizers, bibliografie, noten. ISBN
978–90-5826-915-7; € 27,50.
Simon Winder, Germania. Een persoonlijke geschiedenis van het
oude en huidige Duitsland. Uitgeverij Spectrum, Houten / WPG,
Antwerpen, 2014. 464 p. ; kaarten, foto’s, bibliografie,
register. ISBN 978-90-0033-493-3; € 30.
Germanen en Germania
Ugo Janssens (1) is een topper in het vertellen over oude
geschiedenis. Zijn boek “De Oude Belgen” ging 40.000 keer over
de toonbank.
Ook voor zijn “Germanen” begint hij in de verre prehistorie en
komt hij tot 1945. Geografisch beperkt hij zich niet tot
Duitsland en omgeving.
Inhoud
Germanen en Germania
Het boek begint in de oertijd, rond 4500 v.C., en de informatie
hierover komt hoofdzakelijk van archeologen. Grafheuvels, tumuli
in het Latijn, koergan in het Russisch, vormen hier de
belangrijkste bron van kennis. Die grafheuvels liggen dan ook in
het steppengebied van Zuid-Rusland, aan de benedenloop van de
Wolga, waar die oerbeschaving mogelijk ontstond en vanwaar de
exodus naar het westen waarschijnlijk op gang kwam.
Eensgezindheid hierover is er nog niet.
Caesars Germanen zouden afstammen van jagers-verzamelaars en
boeren, die zich in Scandinavië en Noord-Duitsland vestigden.
Dit deel is voer voor specialisten : archeologen, linguïsten,
virologen, genetici en deskundigen in rotstekeningen.
Met de geschreven bronnen wordt het boek toegankelijker. Hierin
komen de Germanen pas voor vanaf 222 v.C. Toen versloeg de
Romeinse veldheer en consul Marcus Claudius Marcellus twee
Gallisch-Germaanse stammen nabij Pavia (ten zuiden van Milaan).
Poseidonios (135-51) sprak over de Germanen (of Galaten ?) rond
85 v.C. Caesar wijdde in zijn De Bello Gallico meerdere
hoofdstukken aan de Germanen, hun maatschappij, godsdienst,
dagelijks leven. Hij beschouwde hen als inferieur aan de andere
barbaren, van wie de Gallische stammen hem het best bekend
waren. Janssens vertelt hoe Caesar via Romeinse handelaars,
reizigers en ook via Polybios (203-120) op de hoogte was van de
geografie van Gallië, de ruzies tussen de vele stammen en de
aanwezigheid van goud. Hij geeft een goede beschrijving van
Caesars veldtochten in Gallië en Germanië. Hij beweert dat de
Eburonen de Romeinen hun grootste nederlaag toebrachten. Dat
klopt niet : Hannibal had veel meer Romeinen omgebracht. Het
lukte Caesar niet om de Germaanse stammen aan de overkant van de
Rijn te onderwerpen.
Geïnspireerd door Caesar, gingen ook andere Griekse en Latijnse
auteurs over de Germanen schrijven. Maar het verschil tussen
Kelten en Germanen maakten ze niet helemaal duidelijk.
De bekendste is Tacitus, met zijn Germania (98 n.C.). Hij stelde
heel wat Germaanse deugden en gewoontes als voorbeeld voor zijn
decadente Romeinse tijdgenoten. Hij beschouwde de Germanen als
de sterkste tegenstanders van de Romeinen, sterker nog dan de
Carthagers, wat objectief niet klopt, want de Carthagers kwamen
de Romeinen in eigen land de ene nederlaag na de andere
toebrengen. Janssens situeert de fameuze en fatale Varusslag bij
Kalkriese in het Teutoburgerwald (91,162), maar Kalkriese ligt
bij Bramsche, ten noorden van het woud. Over de juiste plek van
de “Varusschlacht” is trouwens het laatste woord nog niet
gezegd.
Janssens heeft veel aandacht voor wat Caesar en Tacitus allemaal
vertellen over de gewoontes van Galliërs en Germanen, hun manier
van politiek bedrijven, hun dobbelen, wonen, landbouw,
veelgodendom.
Hij eindigt dit deel met een handig alfabetisch profiel van de
Germaanse stammen (137-150).
Dan somt hij de veldtochten op die keizer Augustus tussen Rijn
en Elbe organiseerde tussen 12 v.C. en 6 n.C., dus voor de
Varusslag van 9 n.C., die hier opnieuw aan bod komt, met de
gruwelen die Arminius liet aanrichten : 6 jaar na de slag hingen
nog genagelde schedels aan boomstammen en lag het terrein nog
vol skeletten (160-162). Tussen 11 en 17 n.C. ondernamen
Tiberius en Germanicus nog wel vergeldingsacties over de Rijn,
maar uiteindelijk bleef de Rijn de rijksgrens (163-165).
Deel II heet “De Nieuwe Germanen” (167-254). Hier maakt de
auteur een heel vreemde sprong, van 17 n.C. naar Karel de Grote
(800 n.C.). Hij slaat de Volksverhuizingen dus over, hoewel die
veel belangrijker zijn dan de Germaanse mythologie, want ze
maakten een einde aan het Romeinse Rijk in het westen en ze
speelden een grote rol in de latere natievorming van
West-Europa.
Voor die volksverhuizingen en het einde van het Romeinse rijk
kunnen we wel terecht bij het recente en degelijke werk van
Jeroen Wijnendaele (2).
Karel de Grote krijgt vooral lof voor zijn renaissance:
duizenden manuscripten van antieke auteurs werden overgeschreven
en zo bewaard. Tijdens de Italiaanse Renaissance (1350-1500)
kreeg de Klassieke Oudheid een tweede heropleving.
Wat de auteur nog niet kon weten in 2013, is dat Karel de Grote
in 2014, 1200 jaar na zijn dood, drie tentoonstellingen krijgt
in Aken, waar hij 45 jaar lang zijn voornaamste verblijfplaats
had.
Hij ontkracht wel wat mythes omtrent Karel de Grote : de
geschiedenis van het huidige Duitsland begint niet met hem, de
Fransen eisen hem ook op als stichter van hun natie; hij is ook
niet de eerste keizer van het Heilig Roomse Rijk, want dat
ontstond pas in 962 met de kroning van Otto I. De eedafleggingen
van de Duitse keizers vonden wel plaats in Aken.
Na Karel de Grote volgt vrij snel de 15° eeuw : ook hier dus een
grote sprong.
Het Duitse humanisme krijgt wel veel aandacht. Idem voor de
“Germanenforschung” of de zoektocht naar de Duitse wortels in de
17° - 18° eeuw. Op het Congres van Wenen (1815) wordt dan de
Duitse Bond gesticht, een confederatie van onafhankelijke Duitse
staten onder leiding van de Oostenrijker Metternich. In 1871
ontstaat dank zij Bismarck het tweede Duitse keizerrijk, na een
oorlog met Frankrijk. Het rijk telt 41 miljoen inwoners en is in
oppervlakte veel groter dan het huidige Duitsland.
Het essay van de Franse edelman Arthur de Gobineau, “L’inégalité
des races humaines”, noemt de Duitsers de zuiversten der
Ariërs(213); het kent veel succes in Duitsland op het einde van
de 19° eeuw, maar het is niet antisemitisch. Het antisemitisme
was wel heel sterk aanwezig in “Die Grundlagen des neunzehnten
Jahrhunderts” van de tot Duitser genaturaliseerde Engelsman H.S.
Chamberlain (1899).
Opmerkelijk is dat de auteur hier met geen woord rept over de
indrukwekkende Duitse industrialisatie en de beginnende
kolonisatie, maar enkel over het ideeëngoed spreekt.
De 1° Wereldoorlog krijgt maar één pagina(220).
In het hoofdstuk over Hitler staan enkele betwistbare
uitspraken, o.a. dat Pius XII persoonlijk deelnam aan
besprekingen met de nazi’s over de invasie van de Sovjet-Unie en
over de Jodenvervolging en dat de paus aan Groot-Brittannië
vroeg om samen met Hitler de Sovjet-Unie te bedwingen (236).
Daar klopt niets van.
Janssens beweert ook dat talrijke herderlijke brieven de
katholieken opriepen om tegen de SU te gaan vechten(237). Ook
dit klopt niet, voor België toch niet, want kardinaal Van Roey
was er een tegenstander van.
Cyriel Verschaeve daarentegen en enkele andere priesters
ronselden wel jongeren voor het Oostfront. En ook een zestal
Duitse bisschoppen riepen op om te gaan strijden tegen het
goddeloze communisme.
De lijst vind je bij Dirk Verhofstadt, “Pius XII en de
vernietiging van de Joden”.
Ook de bewering dat er Sovjetvlaggen in de kerken hingen toen de
overlevenden terugkeerden van het Oostfront(237), lijkt me zeer
onwaarschijnlijk.
De hoofdstukken over het nazisme bevatten veel waarheden, maar
zijn tegelijk erg tendentieus.
Dit geldt ook voor het slot: daar (254) krijg je de indruk dat
Hitler ook 19 miljoen Chinese doden op zijn geweten heeft. De
Chinese doden staan op de rekening van de Japanners en dat hoge
aantal lees ik hier voor het eerst. Verwijzingen naar bronnen
zijn hier niet te vinden.
Ook in dit boek toont Ugo Janssens zich enorm belezen, maar ik
heb er een minder goed gevoel bij dan bij zijn vorige over De
Oude Belgen. Ik mis hier ook het her opgestane Duitsland van
Adenauer, Brandt, Schmidt, Kohl, Merkel, spilfiguur in de
huidige Europese Unie en in de wereldeconomie en wereldkampioen
voetbal, met een multicultureel elftal, dat sterk afwijkt van de
zwarte elite waarover de auteur het zo graag heeft.
Nog een paar detailopmerkingen bij de foto’s (tussen p. 176-177)
: Dermold is een drukfoutje voor Detmold; 1 september 1939 was
niet de aanleiding tot de 2° Wereldoorlog; dat was eerder het
verdrag van 23 augustus tussen Stalin (Molotov) en Hitler (von
Ribbentrop) of de annexatie van Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije.
Kaarten ontbreken in dit boek.
Over naar “Germania”, niet van Tacitus, maar van Simon
Winder(3).
Winder is een Engelsman(°1963), die al op jonge leeftijd
gefascineerd raakte door de Duitse geschiedenis en tientallen
keren naar en door Duitsland en Oostenrijk trok, maar nog altijd
geen Duits spreekt.
Ook hij begint in het verre, mythische verleden en helaas
eindigt ook hij bij Hitler, alsof er na 1945 een definitieve
leegte volgde. In de ondertitel suggereert hij evenwel dat het
huidige Duitsland er ook bij is.
Ook hij vertelt heel aangenaam over het Duitse verleden,
weliswaar van de hak op de tak , maar hij doet dat meer
observerend en minder strijdvaardig dan Janssens. Of soms toch :
wanneer hij beweert dat Duitsland een dode zone is(p.19), die
gemeden wordt om de gruwelen van de 20° eeuw, dan vraag ik me af
of hij de miljoenen toeristen niet opmerkt in Berlijn, Potsdam,
Hamburg, Heidelberg, München, Keulen, Aken, andere Duitse steden
en rondom de grote kastelen.
Over de Duitse restaurants kan hij geen goed woord kwijt en
volgens hem schijnt de zon ook nooit in het “grijze” Duitsland.
Winder begint dus in het verre verleden, waar de Duitsers
volgens hem meer belangstelling voor koesteren dan de Engelsen.
Hij vertelt uitvoerig over de “Germania” van Tacitus, over
Constantijn de Grote, die vanuit Trier over het West-Romeinse
Rijk regeerde en over de zinloze verwoesting van de oudste
Duitse stad Trier door de Geallieerden in 1944/1945.
Verder komen aan bod : Karel de Grote en Aken, het Heilig Roomse
Rijk, de Kruistochten en de toenmalige vervolging van Joden in
het Rijnland, de Drang nach Osten van de Duitse Ridderorde, de
rampzalige 14° eeuw met zijn misoogsten, hongersnood en pest, de
succesvolle Hanzesteden, de Habsburgers.
Godsdiensthervormer Luther kon niet ontbreken. Zijn geboortehuis
in Eisleben, waar hij maar korte tijd woonde, brandde af in de
17° eeuw, maar de inwoners bouwden er prompt een nieuw, dat
Luther nooit gezien heeft, maar de toeristen wel. Luther en zijn
grote tegenstander Karel V deden Duitsland splitsen in een
protestants en katholiek deel.
De rampzalige en traumatische Dertigjarige Oorlog (1618-1648)
krijgt ook veel aandacht, maar Winder geeft geen systematische
uiteenzetting over de aanleiding, de oorzaken en het verloop.
Dat is ook zo met de oorlogen van de Habsburgers tegen de
oprukkende Turken en tegen Lodewijk XIV in de 17° eeuw. Winder
vertelt wel over de museumstukken die verband houden met de
Turken en de monumenten die gebouwd werden om Versailles te
evenaren. Potsdam is daarvan het bekendste.
Over Lodewijk XIV schrijft hij zeer kritisch: hij was een ramp
voor Europa, zijn oorlogen veroorzaakten 300 jaar rancune, in
1680 verwoestte hij heel de Palts en doodde hij tienduizenden
inwoners.
Voor de 19° eeuw krijgen we Napoleon, Marx, de poging van de
Habsburgers om ook in Mexico keizer te worden, de Duitse
eenmaking en de oorlogen die daarmee gepaard gingen. Bij de
nederlaag van Napoleon minimaliseert hij de prestaties van het
Pruisische leger.
Voor de 20° eeuw krijgen we een verslag van de verwoestende 1°
Wereldoorlog, de implosie van het Habsburgse rijk, het
noodlottige interbellum met de hyperinflatie, de economische
crisis en de opgang van het nazisme.
Net zoals bij Janssens, ontbreekt ook hier de betere periode na
1955. En dit in tegenstelling met wat de ondertitel suggereert :
“en het huidige Duitsland”
Winder eindigt met een stevige bilbiografie en een uitvoerig
register, waarin zowel personen als plaatsen en gebeurtenissen
opgenomen zijn.
Dat register is zeer welkom om in deze literaire doolhof je weg
terug te vinden.
Winder kent Duitsland door en door. Hij beschrijft het met een
rijke pen, meestal aangenaam, soms ook wel sarcastisch en met
Brits chauvinisme. Het is meer een leuk leesboek over vele
aspecten van de Duitse geschiedenis, over rariteitenmusea en
poederpruiken, dan een gestructureerd historisch overzicht.
Elementen uit de 20° eeuw, zoals de partijdagen van de nazi’s in
Nürnberg, kunnen dus perfect voorkomen bij de beschrijving van
de stad in de 15° - 16° eeuw, toen Albrecht Dürer er zijn
hoogtepunt beleefde(145-146). Hetzelfde geldt voor Ingolstadt,
het rijke mekka van Audi, dat besproken wordt bij de
Dertigjarige Oorlog en geprezen wordt om zijn Schloss met Beiers
Legermuseum(187).
Elke Duitse en Oostenrijkse heerser, kunstenaar, schrijver,
wetenschapper, filosoof komt wel ergens voor in dit lange
verhaal. Dank zij het register, vinden we ze allemaal terug.
Winder geeft vaak onomwonden zijn mening over personen en
monumenten. Zo zegt hij over het veel bezochte kasteel
Neuschwanstein van Ludwig II dat “de smakeloosheid je van alle
wanden tegemoet komt” (336-337). Hij spot ook met de Duitse
kolonies en noemt ze afdankertjes, die de Britten en zelfs de
Fransen niet wilden.
Zijn Brits chauvinisme komt vooral naar boven bij zijn
beschrijving van Duitse steden: je krijgt het gevoel dat geen
enkele Duitse stad de moeite loont om te bezoeken en dat
Duitsland doorheen de geschiedenis altijd onbeduidend is
geweest.
Hij vergeet graag dat Duitse producten een veel betere faam
hebben dan de Britse
en dat Duitsland in Europa en in de wereld veel meer betekent
dan zijn land.
Hij heeft wel een heel sterk observatievermogen, hij merkt heel
veel op in steden en dorpen, maar hij vertelt het allemaal iets
te langdradig, te wollig, te gedetailleerd.
Een paar details : Sint Hubertus is de patroon van de jagers,
niet hun god; het grootste joodse kerkhof van Berlijn ligt niet
in Pankow, maar in Prenzlauer Berg; op de foto, genomen in
München in 1914, is Hitler later bijgevoegd en zonder hoed;
Frederik de Grote werd in 1991 en niet in 1989 herbegraven bij
Sans Souci.
Aanbevolen voor geduldige lezers.
Referenties
1.Ugo Janssens, De Germanen. Werkelijkheid en mythe. Uitgeverij
Van Halewyck, Leuven, 2013. 274 p.; foto’s, bibliografie,
registers. ISBN 978-94-6131-215-0; €19,95.
2.Jeroen Wijnendaele, Romeinen en barbaren. De ondergang van het
Romeinse Rijk in het Westen. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven,
2013. 301 p. ; foto’s, kaarten, verklarend namenregister,
begrippen, lijst van keizers, bibliografie, noten. ISBN
978–90-5826-915-7; € 27,50.
3.Simon Winder, Germania. Een persoonlijke geschiedenis van het
oude en huidige Duitsland. Uitgeverij Spectrum, Houten / WPG,
Antwerpen, 2014. 464 p. ; kaarten, foto’s, bibliografie,
register. ISBN 978-90-0033-493-3; € 30.
Jef Abbeel, juli 2014.