Ivan Tsjistjakov, Dagboek van een Goelag-kampbewaker. Over het
leven in Stalins Rusland. Vertaald uit het Russisch door Arie
van der Ent. Uitgeverij Ambo, A’dam / VBKU, Antwerpen, 2017. 256
p.; foto’s, noten; ISBN 978 902633658 4; € 24,99.
.
Dagboek van een Goelag-kampbewaker
Dit boek begint met een lange inleiding, waarin Irina Sjtsjerbakova van het Moskouse Memorial uitleg geeft over het gevonden handschrift en over het leven in de concentratiekampen en ook vaak verwijst naar Varlam Sjalamov(1907-1982), groot Russisch schrijver, die zelf 17 jaar in kampen zat.
Inhoud
Dagboek van een Goelag-kampbewaker.
De auteur, Ivan Tsjistjakov, was commandant van bewakers op de Bajkal-Amoerlijn, die met dwangarbeid in het Verre Oosten aan de grens met Mantsjoerije gebouwd werd. Hij hield er een dagboek bij in 1934-1936. En blijkbaar is dat het enige dat in een kamp geschreven en bewaard is gebleven. Het bestaat uit twee schriftjes: het ene gaat over een jachtpartij in 1934, het andere over de werken aan de spoorweg in 1935-36.
Over de auteur is weinig geweten: hij was afkomstig uit Moskou,
had al deelgenomen aan de burgeroorlog van 1920-1921, werd einde
jaren’20-begin jaren’30 uit de CP gezet wegens zijn
niet-proletarische afkomst, had interesse in cultuur, maar
vertoefde in Siberië tussen analfabeten. In 1937-38 was hij
slachtoffer van de repressie, maar hij werd toch opgeroepen naar
het front in Toela, waar hij in 1941 sneuvelde.
In september 1935 wordt hij naar het Bamlag gestuurd: het
Bajkal-Amoer werk- en opvoedingskamp, dat 2.000 km lang is en
waar hij op 8.000 km van zijn geliefd Moskou zit.
Na de Japanse verovering van Mantsjoerije in 1931 wordt de BAM
met spoed aangelegd. Voor deze heel zware arbeid zijn weinig
kandidaten. Dus worden 170.000 à 200.000 gevangenen en koelakken
verplicht dit werk te doen. De Goelag telt dan 1,8 miljoen
gevangenen!
De leider van het project is Natali Frenkel, een zeer bekwame,
maar even gehate Jood(Haifa,1883-Moskou, 1960). Ondanks een
veroordeling voor oplichterij in 1924, brengt hij het tot
hoogste baas van alle spoorwegkampen.
De gevangenen werken onbezoldigd, maar toch hard, om meer
rantsoen te krijgen en om vroeger vrij te komen. Dat rantsoen
varieert van 100 gram tot 2 kilo brood per dag plus wat slechte
soep. Elke maand arriveren nieuwe treinladingen met gevangenen,
zowel mannen als vrouwen. Ze werken 16 à 18 u per dag, in
extreme koude, stortregens, met slechte kledij en slechte
laarzen, in modder, in klei, in rotsen, rivieren, moerassen. ’s
Nachts is het ijskoud in hun barakken. Velen worden ziek.
Tsjistjakov komt in oktober 1935 niet uit vrije wil het commando
voeren over een peloton schutters, die de gevangenen in het oog
moeten houden en ontsnapten opsporen en doodschieten. Vanaf het
begin wil hij terug weg uit dat ijskoude kamp zonder
voorzieningen, met vooral ongeletterde mensen met wie een
gesprek bijna onmogelijk is en gevangenen met wie ze helemaal
niet mogen spreken. Hij heeft constant het gevoel dat hij
gearresteerd zal worden, omdat hij niet zuipt met de anderen en
wel schrijft en schildert, wat hem verdacht maakt. Die
arrestatie gebeurt in 1937. Dan verdwijnt hij enkele jaren uit
beeld.
Het dagboek dan, “Door ver Siberiëland”. Na zijn aankomst duurt
het twintig dagen voordat hij zich kan wassen. En op 4 november
begint de ijskoude winter al, ook voor de vrouwen en
minderjarige kinderen. De temperatuur daalt tot -35° en in
januari zelfs tot – 52° ! Dan bevriezen ’s nachts de voeten en
de schouders en uitkleden is dan zelfmoord.
Ginds zijn ook de vrouwen woest, zoals de natuur. Op een dag
slaan ze hun woordvoerster zelfs dood. Tsjistjakov mag niet
tussenbeide komen. Meerdere keren per week ontsnappen
gevangenen, per twee tot per elf. De zoektocht levert meestal
niets op.
Op 9 februari 1936 zegt hij over zichzelf: “Ik kon iets, ik
maakte mij tot nut, ik was pedagoog en nu ben ik niets”(92). Op
14 februari 1936 krijgt hij een pakje met appels en mandarijnen,
maar hij zegt niet van wie. Hij wordt bevorderd tot
divisiecommandant, hoewel hij partijloos is. Het levert hem 250
roebel opslag op. Anderen zijn jaloers.
Bij een tentamen op 31 maart 1936 zegt hij :”Ik voel mijn
superioriteit op alle vakgebieden”.
En op 10 mei 1936 herhaalt hij: “De pelotonscommandanten en de
instructeurs kunnen amper lezen en schrijven”(140). Ook de
mensen boven hem zijn nauwelijks geletterd. Het algemeen
verplicht lager onderwijs had blijkbaar niet veel opgeleverd.
Vanaf april 1936 komt de lente. In mei staan de bloemen in alle
kleuren. Er blijven gevangenen ontsnappen. De auteur blijft
klagen over de eeuwige leegte en wil terug naar Moskou.
Op 17 oktober 1936 eindigt ineens deel I, zonder uitleg.
Deel II heet “Schetsen van Tsjistjakov”. Het zijn korte stukjes.
Ze gaan over 1934-1935 en horen chronologisch dus thuis voor
deel I. De schrijver zit bij de bouw van een spoorwegbrug,
eveneens in het verre Siberië. Hij vertelt o.a. over een
vrouwenbrigade, die dat zware werk moet doen en geregeld weigert
te werken en dan ook geen eten krijgt. Een ander gaat over een
jachtpartij van drie dagen op eenden, korhoenders en patrijzen.
Er is geen samenhang tussen de verhaaltjes. Maar de auteur
klaagt niet en dat is al veel. Ook hier is er geen echt einde.
De auteur heeft wel literair talent en zijn tekeningen zijn ook
mooi.
Elk begrip wordt in voetnoten duidelijk uitgelegd. Bij
“Stachanov-norm”(p.13,80) vermeldt of weet Sjtsjerbakova niet
dat de man fraudeerde. Er ontbreekt een kaart met de vele
plaatsnamen die onbekend zijn: Archara, Zjoeravli, Aldan,
Domikan etc.
Het boek leert ons wel dat vele grootschalige bouwprojecten (de
bekende spoorwegen en kanalen) tot stand kwamen door harde
dwangarbeid van grotendeels onschuldige mensen.
Het boek eindigt met de beschrijving van “Memorial”, een
internationaal genootschap dat in 1988 is opgericht ter
herdenking van de miljoenen slachtoffers van de politieke
repressie tussen 1918 en 1956. Irina Sjtsjerbakova spreekt over
4 miljoen: het zijn er helaas veel meer. Het genootschap
verzamelt getuigenissen, arrestatiebevelen, correspondentie van
gevangenen met hun familie, memoires, dagboeken en doet
wetenschappelijk onderzoek naar de goelag en de terreur. Verder
bezit het ook omvangrijke documenten van meer dan 13.000
dissidenten uit de jaren 1953-1985. Ze hebben ook een afdeling,
genaamd: Vrouwen en kinderen van “landverraders” : de vrouwen
werden gedeporteerd naar kampen, de kinderen naar weeshuizen. En
een afdeling met 400.000 dossiers van Russen die in
nazi-Duitsland moesten werken en na de oorlog terug mochten /
moesten naar de Sovjet-Unie, waar ze meteen gedeporteerd werden
naar Siberië. Hun site is: www.memo.ru
Jef Abbeel, januari 2018