Nikolaj Karamzin (2019). Brieven van een Russische reiziger.
ISBN 978-90-8167389-1. Hardcover. 558 pagina’s, 23 x 15 cm. €
35. Kaart, prenten, noten, bibliografie, index. Uitgeverij
BENERUS en EPO, Antwerpen, november 2019. Vertaald door Emmanuel
Waegemans .
Brieven van een Russische reiziger
Karamzin (1766-1826) werd geboren in Simbirsk, waar een eeuw later ook Lenin (1870-1924) en Kerenski (1881-1970) vandaan kwamen. Na de dood van Lenin kreeg de stad de naam Oeljanovsk. Zowel Karamzin als Lenin hebben er hun standbeeld.
Inhoud
Brieven van een Russische reiziger
In 1789, toen Karamzin 23 was, mocht hij een grote studiereis (Bildungsreise) maken. Dat gebeurde met paarden en koetsen en sommige stukken per boot. Hij bezocht vooral Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en Engeland. Onze gewesten waren er helaas niet bij: hij volgde niet zijn grote voorbeeld Peter de Grote. In 1818 schreef Karamzin ook de eerste leesbare “Geschiedenis van Rusland”.
Zijn reisverslag verscheen in 1791-1792 en is nu netjes vertaald
en van schitterende noten voorzien door professor Emmanuel
Waegemans. Karamzin informeerde zijn Russische vrienden over het
leven, de infrastructuur, de cultuur en de sociale en politieke
toestanden in West-Europa, aangevuld met zijn persoonlijke
ervaringen en bedenkingen. Met veel gevoel beschrijft hij ook de
mentaliteit van de mensen die hij ziet en ontmoet.
Fragmentarisch beschrijft hij ook een paar momenten uit de
Franse Revolutie, die tussen 1789 en 1812 de belangrijkste
gebeurtenis was in West-Europa en die in Rusland met veel
aandacht gevolgd werd. Hij noemt ze een tragedie en zegt dat het
vuur, de passie en de haat van de Fransen verschrikkelijke
gevolgen kunnen hebben.
Zijn boek was een sentimentele liefdesverklaring van een Rus aan
het westen en verschijnt op een moment waarop Poetin zich afzet
tegen de westerse waarden en cultuur. Tussen zijn vele
sentimentele uitlatingen door vernemen we ook veel feitelijke
zaken: de posthuizen tussen Narva en Riga werden bemand door
Duitsers (die waren prominent aanwezig in de Baltische landen
tot in WO II), boeren in Estland brachten veel meer op dan in
Kazan of Simbirsk en wat wij al lang niet meer kennen: controle
en steekpenningen betalen bij elke stadspoort om binnen te
mogen.
In Berlijn valt het hem op hoe groot de dierentuin is, maar
meestal beschrijft hij meer ontmoetingen met schrijvers,
geleerden en filosofen dan gebouwen. Dresden vond hij heel mooi
en zeker het museum en de bibliotheek. In Leipzig vallen hem de
vele boekhandels en boekenbeurzen op, in Weimar heeft hij een
filosofische ontmoeting met Herder en ziet hij Goethe van op
afstand. Frankfurt was toen al een rijke koopmansstad, maar niet
mooi en nog geen boekenstad. De 7.000 arme Joden woonden er
allemaal verplicht in één straat. Dan volgen de mooie Elzas en
Straatsburg, waar de Franse Revolutie volop bezig was. Hij
bewondert er de kathedraal, de ‘hoogste piramide van Europa’.
Het Duits is er niet mooi, in betere kringen spreekt men Frans.
Vandaar trekt hij naar Bazel, de ‘grootste stad van Zwitserland’
(momenteel nummer 3, na Zürich en Genève, n.v.d.r.). Hij
bewondert de Zwitsers om hun netheid, vriendelijkheid en het
ontbreken van misdadigers. Ze trekken wel naar de universiteiten
van Leipzig en Göttingen, die ze blijkbaar beter vinden dan de
hunne en die ook Karamzin als top beschouwt.
In Zürich ontmoet hij Lavater, bekende filosoof en specialist in
fysionomie, die door zijn tijdgenoot Goethe geringschattend ‘De
profeet van Zürich’ genoemd werd (p. 159). In Bern spreekt men
Frans met de buitenlanders, tot grote vreugde van Karamzin, die
het Zwitsers Duits niet mooi vindt. Op weg naar Lausanne
passeert hij Murten, waar de beenderen nog lagen van ‘30.000
gesneuvelde soldaten’ van Karel de Stoute van Bourgondië, die in
1476 tevergeefs probeerde om de Zwitsers te onderwerpen.
Karamzin betreurt dat ze die akelige trofee niet verstoppen. Die
’30.000’ waren er eerder 10 à 12.000 (n.v.d.r.). In de buurt van
Lausanne komt hij bij het ‘meer van Vevey’, waar Rousseau
inspiratie opdeed voor zijn ‘Julie, ou la nouvelle Héloïse’
(1761). Karamzin bedoelt wellicht het meer van Genève, waar
Vevey bij ligt. Hij zegt niets over Madame de Warens, bij wie
Rousseau logeerde en die zijn weldoenster en één van zijn vele
minnaressen was. Hij vermeldt ook niet de Russisch-orthodoxe
kerk die er staat.
Genève wordt zijn volgende verblijfplaats. Daar wordt hij 23.
Overal wordt hij uitgenodigd bij voorname en geleerde mensen. De
rijken maken zich zorgen over de miljoenen die ze in het
revolutionaire Frankrijk geïnvesteerd hebben en die ze nu kwijt
zullen spelen. Aan filosoof Bonnet stelt Karamzin voor om zijn
geschriften uit het Frans in het Russisch te vertalen.
Vandaar trekt hij naar Lyon, toen één van de grote steden van
Europa. De Italiaans-Franse balletdanser Angiolo Vestris is er
de grote held. Vandaar hoopt Karamzin naar de Romeinse
monumenten van de Provence te trekken, maar het wordt eerst
Bourgondië en dan Parijs, de bron van de goede smaak, waar hij
zo naar uitgekeken heeft. Hij beweert dat de naam Parisii komt
van para Isis, volk beschermd door de Egyptische godin Isis. Een
andere, even onzekere etymologie zegt dat ze afstammen van
Paris, die Troje kon ontvluchten. Karamzin verwijst naar Caesar,
die in zijn De Bello Gallico als eerste, antieke auteur de stad
vermeldde en noemt historische gebouwen en parken die er nu nog
zijn.
Hij ziet en ruikt ook smerige straten. De stad telt 1.130.450
inwoners, meer dan Londen en Constantinopel (p. 291). De
Revolutie heeft de rijkste inwoners verjaagd, wat niet belet dat
Karamzin nog bij vele rijken ontvangen wordt. In de hofkerk ziet
hij koning Lodewijk XVI en koningin Marie-Antoinette en hij
heeft alle lof voor hen. Het aantal revolutionairen schat hij op
1%. De vijf grote theaters zitten elke dag bomvol. Hij bewondert
ook het Louvre, de Tuilerieën, het Palais de Luxembourg en zijn
tuin. Terloops beschrijft hij dan de prestaties van Peter de
Grote, die hij zeer bewondert. Hij prijst ook de Franse
wetenschappers, o.a. Lavoisier, die een paar jaar later door
Robespierre onthoofd werd. Ook Versailles wordt tot in de
details beschreven, inclusief de grote dierentuin die er toen
was. Hij bezoekt ook Ermenonville, op 30 km van Parijs, waar
Rousseau zijn laatste 43 dagen in het bos leefde. En hij woont
de Nationale Vergadering bij, die chaotisch verloopt.
Na drie maanden verlaat hij Parijs, richting Calais, Dover en
Londen. Hij noemt Londen de eerste haven ter wereld, het
middelpunt van de wereldhandel, veel properder dan Parijs en met
mooiere vrouwen (p. 428-431). In Westminster Abbey luistert hij
naar Händel en ziet er ook de koninklijke familie. Alle
welopgevoede Engelsen kennen Frans, maar willen het niet
spreken. Hij moet dus Engels spreken. Hij beschrijft vol
bewondering de Engelse rechtspraak, het gevangeniswezen, de
godsdienstige tolerantie, de beurs (waar zelfs Russisch
gesproken wordt), de parlementsverkiezingen, het British Museum,
de St. Paul’s Cathedral, de rijkdom van de Oost-Indische
Compagnie.
Hij vertelt over Thomas Parr en gelooft dat die 152 jaar oud
werd (1483-1635), tien koningen overleefde en op zijn 130ste nog
achter de jonge meisjes liep (p. 485). Hij klaagt over de vele
mist, de rook van de steenkool en het gebrek aan zon, waaraan
hij het kil en nors karakter van de Britten wijt.
Wanneer zijn geld na 18 maanden op is, keert hij per schip via
Noorwegen terug naar Rusland. Het is dan oktober 1790. Daarmee
eindigt zijn verslag.
Beoordeling
Karamzin was een zeer veelzijdig intellectueel, die op jonge
leeftijd al enorm belezen was en genoeg talen kende om overal te
reizen. Hij had ook een rijk observatievermogen en veel
mensenkennis. Hij vertelt zeer gedetailleerd, soms te
breedsprakerig, waardoor van de lezer wel wat geduld verwacht
wordt. De 38 pagina’s noten achteraan zijn niet overbodig:
anders weet je als lezer vaak niet waar het precies over gaat.
Die noten tonen ook meteen de indrukwekkende kennis en
belezenheid van de vertaler. De uitgebreide index met namen van
personen en plaatsen is een handig middel om zaken terug te
vinden. Een aantal literaire citaten zijn vertaald, een aantal
niet: ook de lezer krijgt huiswerk. Bij plaatsnamen zoals
Lijfland (zuiden van Estland en noorden van Letland), Koerland
(zuiden van Letland), Memel (Klaipéda) en Tilsit (Sovjetsk) had
de vertaler wel de huidige namen mogen vermelden. Bij een
‘werst’ had hij mogen zeggen dat dit ruim 1 km is (1.067m). Er
staan een paar drukfoutjes in: een linden (p. 170), seizen
i.p.v. sijzen (p. 229), Voltaire, zie hij i.p.v. zei hij (p.
375). Soms is het taalgebruik ouderwets: welks bewoner (p. 222),
de bergen achter dewelke (p. 262).
De kaart met de reisroute van Moskou tot Londen (p. 6-7) is zeer
duidelijk, maar de terugweg staat er niet op. Die details kunnen
bij de volgende druk vlot aangepast worden.
Wie veel tijd en geduld heeft, kan met dit stevig boek de reis
overdoen: de meeste genoemde hotels bestaan nog altijd, de
paarden- en koetsenservice niet meer.
© Jef Abbeel, maart 2020
www.jefabbeel.be