Adrian Goldsworthy, Romeinse legioenen. Vertaling van : The
complete Roman army (2003). Uitgeverij Omniboek, Utrecht / VBK,
Antwerpen, 2015. 282 + 16 p.; foto’s, tabellen, schema’s, kaart,
woordenlijst, register.
ISBN 978 94 019 0099 7; € 27,50.
De Romeinsen legioenen
Goldsworthy (1) is professioneel schrijver over de klassieke oudheid, waarover hij al minstens zes boeken geschreven heeft. Met “ Romeinse legioenen” keert hij terug naar het onderwerp van zijn promotie: de oorlogsvoering van het beste leger uit de geschiedenis.
Inhoud
De Romeinse legioenen
Goldworthy begint met een kort overzicht van de Romeinse geschiedenis
en met een verantwoording van zijn bronnen: schrijvers zoals
Polybius, Livius, Caesar, Appianus, Plutarchus, Tacitus, Flavius
Josephus, Ammianus Marcellinus, Frontinus, Vegetius e.a.. Verder
gebruikte hij ook archeologische bronnen, inscripties, papyri,
kunstwerken. Dan volgt een handige chronologische tabel
van 753 v.C. tot 554 n.C.
Het boek begint met het leger ten tijde van de Republiek, maar de auteur verwijst wel naar Servius Tullius, de zesde koning (578-534). De Romeinen namen van de Griekse kolonisten in Zuid-Italië sommige zaken over, zoals de hoplieten en de falanx.
De eerste betrouwbare bron voor het leger is de Griekse
geschiedschrijver Polybius(201-120). In zijn “Historiai” geeft
hij een gedetailleerde beschrijving van de organisatie van het
leger rond 150 v.C. Die beschrijving is wel zeer technisch.
Voor de verovering van Italië gebruikten de Romeinen
hoofdzakelijk een landleger en dat bleef altijd hun sterkste
kant. Vanaf ca. 261 v.C. had Rome ook een marine, maar die was
niet opgewassen tegen de Carthaagse, van wie de Romeinen veel
overnamen, o.a. hun quinqueremes of vijfroeiers, zoals Polybius
al beweerde. Eeuwenlang bestond het leger enkel in oorlogstijd
en werd het nadien telkens ontbonden, zodat men bij een nieuw
conflict de soldaten eerst weer moest trainen. Die soldaten
waren lange tijd welgestelde vrije mensen, die hun eigen
uitrusting betaalden.
Na de verovering van enkele overzeese provincies, ontstond de
behoefte aan een beroepsleger om de permanente controle uit te
voeren. Hierin werden ook de arme burgers opgenomen, wat vroeger
ondenkbaar was. De staat betaalde hun uitrusting. Deze
hervorming wordt toegeschreven aan Marius, maar voltrok zich
waarschijnlijk geleidelijk. Van Daele (2) zegt dat de soldaten
al betaald werden vanaf 362 v.C. en minstens 100 jaar voor
Marius. De legioenen behielden voortaan ook hun zelfde naam,
nummer en eretekens gedurende heel hun bestaan. Ervaring en
kennis gingen niet meer verloren. Vanaf de 1° e. v.C.
ontwikkelde het Romeinse leger een superieure militaire techniek
en had het ook allerlei vaklieden mee om kampen en bruggen aan
te leggen.
Tijdens het principaat was het leger een volledig professioneel
en permanent instituut. Meestal waren er 30 legioenen. De auteur
geeft er een overzichtelijke lijst van op p. 60. Daarnaast waren
er ook legers van de bondgenoten : de auxilia. De pretoriaanse
lijfwacht bestond uit 9 cohorten van 480 man, bijna zo groot als
één legioen dus. Hiermee kon de keizer zichzelf beschermen, zijn
wil opleggen aan de bevolking van Rome en lastige edelen
liquideren. Maar soms vermoordde de lijfwacht de keizer zelf,
wat het geval was bij Caligula en Pertinax.
In het leger waren vele carrièremogelijkheden voor senatoren en
equites. Gewone mensen kwamen in aanmerking voor de posten van
lagere officieren, zoals de 1.800 centuriones in de legioenen en
evenveel in de auxilia. Officieren hadden een veel hoger inkomen
dan de gewone soldaten, iets wat van alle tijden is: b.v. 40.000
sestertiën tegenover slechts 1200 of het 25-voud.
Een beroepsmilitair bracht ca. 25 jaar van zijn leven door in
het leger. Hoewel de dienst vrijwillig was, werd er in 6 en 9
n.C. gerekruteerd na een nederlaag. Velen deden van alles om aan
de dienst te ontsnappen. Er is één geval bekend van bewust de
duimen afhakken. Het leger was vooral aantrekkelijk voor armere
jongens, maar ongeschoolde arbeiders verdienden evenveel of
meer, maar zij hadden nooit werkzekerheid.
Soldaten mochten niet trouwen en bestaande huwelijken werden
ongeldig verklaard. Maar velen hadden een vaste relatie en
kinderen, die geen burgerrecht hadden, een rare discriminatie.
Ze mochten hen wel opnemen in hun testament. Het verbod was niet
van toepassing op officieren uit de adel.
De modelsoldaat zag er volgens Vegetius uit als volgt: groot,
sterk, liefst afkomstig van het platteland. Bernard Van Daele
geeft in zijn boek “Het Romeins leger” een langer citaat : “een
jonge man met levendige ogen, het hoofd rechtop, brede borstkas,
gespierde schouders, sterke armen, lange vingers, een buik van
bescheiden omvang, een slank achterwerk, pezige kuiten en
voeten”.
De meesten bereikten niet de ideale lengte van 1 m 80. Drie op
vijf bereikte levend het einde van zijn loopbaan.
Het leger trok enkel op oorlog in de lente, zomer en vroege
herfst. In de winter vond men niet genoeg voedsel en trok men
zich terug in een winterkamp (hiberna). Sommige permanente
kampen zoals Xanten waren 25 ha of groter. De auteur beschrijft
zo’n modelkamp met woningen voor de officieren, barakken voor de
soldaten, schuren met graan en andere levensmiddelen voor mensen
en dieren, badhuizen, heiligdommen. Behalve hun dagelijkse
training, moesten de soldaten ook zorgen voor de schoonmaak en
hadden ze nog andere taken.
De beloning bestond aanvankelijk uit 112 denarii. Caesar
verdubbelde dat bedrag tot 225 zilveren denarii per jaar of 9
aurei. Domitianus maakte er 300 van, Septimius Severus 450,
Caracalla 700, maar dat was ook nodig wegens de inflatie in de
3° eeuw. De omrekening naar onze euro is moeilijk. De bedragen
waren bruto : er werd wat afgehouden voor kleding en voeding.
Behalve geld, waren er ook eervolle onderscheidingen, die door
de auteur netjes opgesomd worden(p.116-117).
Het eten bestond vooral uit graan, spek en ander varkensvlees,
rundsvlees, kaas, zure wijn en linzen als groente. De soldaten
aten twee keer per dag : een ontbijt en een avondmaal. Ze waren
geen vegetariërs. Met hun zakgeld kochten de soldaten nog eten
bij. Ze gingen ook op jacht.
Voor hun gezondheid hadden ze badhuizen, veldhospitalen en
medisch personeel. De militaire discipline was streng. Het
verbod om te trouwen werd door Septimius Severus afgeschaft. Het
is niet duidelijk waar de vrouw en de kinderen woonden.
Na 25 jaar dienst, kregen ze een diploma en de militairen van de
auxilia kregen dan burgerrecht. Die van de legioenen waren al
burger. Rond de kampen ontstonden dorpen met handelaars en
andere burgers. Verder ook een amfitheater voor bloederige
spelen en badhuizen.
De legioenen hadden ook een goed gevulde godsdienstige kalender,
met feesten ter ere van het eeuwige bestaan van Rome. Helaas is
dit niet uitgekomen, ook niet voor latere rijken met dezelfde
ambitie. De godsdienstige praktijk kwam ook veelvuldig voor in
het dagelijkse leven van de Romeinse soldaat. Mithras was heel
succesvol bij hen.
Ontslag uit het leger kwam voor bij ziekte, verwonding, ernstig
vergrijp of na 25 jaar dienst.
We krijgen ook een beeld van de kleding, helmen, andere
lichaamsbescherming, aanvalswapens, standaarden en de uitrusting
voor de cavalerie.
In vredestijd beschermden de soldaten de grenzen, fungeerden ze
als ambtenaar, waren ze actief in de bouw en de aanleg van
wegen, muren zoals die van Hadrianus (117 km),
verdedigingslinies. In moeilijke provincies zoals bij de Joden
traden ze op als bezettingsmacht.
Bij de oorlogvoering onderscheidt de auteur verschillende
soorten: verovering, neerslaan van opstanden, strafexpedities,
reacties op plunderingen of op invasies. Er waren verschillende
manieren van vechten, van aanvallen en van belegeren, o.a.
uithongeren.
Het boek eindigt met het leger in de late Oudheid, toen het rijk
in grote problemen kwam en keizers te velde sneuvelden, zoals
Septimius Severus in York tegen de Schotten.
De titels en rangen hadden ook niet meer dezelfde inhoud als
tijdens de Republiek en vroege Keizertijd. De diensttijd was
teruggebracht naar 20 jaar, om desertie te verminderen. Vele
rekruten waren “barbaren” (die binnenvallende barbaren moesten
tegenhouden) en de soldij was verlaagd.
Een nieuwe godsdienst deed vanaf Constantijn (312 n.C.) zijn
intrede in het leger. Hij liet de soldaten de eerste letters van
Christus, de chi en de rho, op hun schild aanbrengen. Er kwamen
ook nieuwe vijanden zoals de Perzische Sassaniden.
In de 5° eeuw eindigde het West-Romeinse rijk. De auteur zegt
dat de schuld niet bij het leger lag: dat was nog altijd beter
dan zijn tegenstanders. Hij waagt het niet te zeggen dat er
teveel vreemde volkeren in het rijk binnenvielen. De bevolking
van Rome was ook heel sterk gedaald (doordat er te weinig
kinderen geboren werden).
Het Oost-Romeinse Rijk zette de Romeinse traditie nog duizend
jaar verder tot 1453. Daar was de welvaart hoger en was het
leger loyaler aan de keizer.
Het boek eindigt met een woordenlijst (die wel nodig is voor wie
geen Latijn heeft gehad) en een personenregister. Jammer dat er
ook geen plaatsnamenregister is en dat een aantal plaatsnamen
zoals Ecnomus, Thapsus, Pharsalus, Massada en Jotapata niet op
de kaart staan die bij p. 128 te vinden is. Er zijn ook geen
verwijzingen naar dat ingelaste katern 128 a-p: daar staan de
veldslagen beschreven die plaatsvonden bij Ecnomus, Cannae,
Pharsalus, Massada, Straatsburg. Een bibliografie ontbreekt. Er
is dus geen vermelding van Bernard Van Daele (2), “Het Romeinse
leger” en “De Romeinse marine”, die mij minstens even goed
lijken te zijn, maar niet meer verkrijgbaar zijn.
De auteur is er wel in geslaagd aan te tonen dat het leger niet
statisch was in de tien eeuwen van zijn bestaan en dat het met
de tijd mee evolueerde. Hij toont ook aan dat de verliezers te
beklagen waren: het vae victis (wee de overwonnenen) was helaas
waar. Hij vertelt nergens in welke taal de onderhandelingen met
de tegenstanders verliepen en ook niet hoe de Romanisering
concreet in zijn werk ging. Het boek leest wel vlot en
aangenaam.
Referentie
1.Adrian Goldsworthy, Romeinse legioenen. Vertaling van : The
complete Roman army (2003).
Uitgeverij Omniboek, Utrecht / VBK, Antwerpen, 2015. 282 + 16
p.; foto’s, tabellen, schema’s, kaart, woordenlijst, register.
ISBN 978 94 019 0099 7; € 27,50.
2.a Bernard Van Daele, Het Romeinse leger. Uitgeverij Davidsfonds,
Leuven, 2003. 252 p., foto’s, tabellen, wdl., bibliografie. ISBN
90-5826-224-3; € 25.
2.b
Bernard Van Daele, De Romeinse marine. Uitgeverij Davidsfonds,
Leuven, 2006. 254 p., foto’s, tabellen, tekeningen, kaarten,
wdl., tijdtafel, bibliografie. ISBN 90-5826-401-7; € 25.
Jef Abbeel, februari. 2017