Jean-Pierre Nzeza Kabu Zex-Kongo. Léopold II. Le plus grand chef
d’Etat de l’histoire du Congo. Editions L’Harmattan, Paris,
januari 2019. 199 p. ; noten, kaarten, tabellen, bibliografie
ISBN 978-2-343-14991-2 paperback; 23 x 15cm; 21,50 €
Leopold II. Le plus grand chef d’Etat de l’histoire du Congo
D’Harmattan is een Franse uitgeverij die gespecialiseerd is in Afrika. Ze waagt het een studie te publiceren over Leopold II op het moment waarop ‘deskundigen’ van de UNO aan België vragen om excuses voor de kolonisatie. Die ‘deskundigen’ deden dat enkel op basis van gesprekken met Congolezen die liever in België wonen dan in hun eigen land. Ze vonden het niet nodig om echte Congo-kenners te raadplegen.
Inhoud
Leopold II. Le plus grand chef d’Etat de l’histoire du Congo
De auteur, Nzeza Kabu Zex-Kongo, is een veelzijdig man: veearts, ontwikkelingshelper, historicus. Hij is zich bewust van de menselijke kost van de kolonisatie en ook van het gebruik van geweld om de Afrikanen te onderwerpen. Toch wil hij vooral onderzoeken welke positieve erfenis Leopold II achtergelaten heeft voor de Congolezen en of het geen tijd wordt om hem te rehabiliteren. Hij richt zich tot alle Congolezen, alle Belgen en allen die Congo weer op de rails willen zetten. Hij kent uiteraard het boek van de Amerikaan Adam Hochschild, die in 1998 Leopold beschuldigde van genocide, d.w.z. opzettelijke volkerenmoord op ‘10 miljoen’ Congolezen.
Voor 1920 waren er geen tellingen en 10 miljoen komt wellicht
overeen met de totale toenmalige bevolking. Nzeza reageert ook
op het toneelstuk van Peter Bate uit 2003. Beide werken zijn
eenzijdig; ze plaatsen de kolonisatie niet in zijn algemeen
kader, vergelijken ze niet met de tien andere koloniale machten
en ze houden geen rekening met de conclusies van de
internationale commissie die in 1904-1905 een onpartijdig
onderzoek deed in Congo en Leopold toen al rehabiliteerde. Ze
berusten vooral op tendentieuze Britse publicaties van rond
1900. De Britten waren erg jaloers dat Congo aan Leopold
toegekend was en ze hebben in 1908, 1911 en 1937 met de Duitsers
onderhandeld om Congo af te pakken van de Belgen.
Serieuzere studies zoals die van Jean-Paul Sanderson (UCL) ramen
de daling van de bevolking op enkele honderdduizenden en geven
daar meerdere oorzaken voor: de militaire verovering, de
repressie, het harde werk op de rubberplantages, ziektes,
ondervoeding. Hochschild vernoemt die factoren ook wel, maar de
meeste lezers onthouden enkel het getal ‘10 miljoen’.
Nzeza noemt Leopold wel verantwoordelijk voor de wreedheden,
maar niet schuldig, want de daders waren soldaten,
concessiehouders en ambtenaren. En zodra Leopold dat vernam,
heeft hij meteen alles gedaan om die wreedheden te stoppen.
Bovendien was zijn domein zo groot (80 x België) en de
verbindingen zo slecht, dat het onmogelijk was om overal te
controleren. Origineel aan het pleidooi van Nzeza is alvast dat
hij een Congolees is, die geboren is in Congo (1949) en daar nog
11 jaar kolonisatie en daarna de teloorgang heeft meegemaakt. En
dat hij vooral bezorgd is om de toekomst van de huidige
Congolezen, wat van hun leiders helaas niet gezegd kan worden.
Hij situeert Leopold in zijn historische context. Zijn
tijdgenoten prezen zijn intelligentie en grote cultuur. Zijn
voorbeeld was Johan van Oldenbarnevelt, medestichter van de VOC
(Verenigde Oost-Indische Compagnie, 1602-1795), die van
Nederland een koloniale grootmacht had gemaakt. Vanaf 1850 ging
Europa weer kolonies veroveren om grondstoffen te zoeken, zijn
overproductie te verkopen, beschaving over te brengen en om de
eer. Deze laatste twee factoren waren zeer belangrijk voor
Leopold. Hij organiseerde conferenties in Brussel, nam Stanley
in dienst, die in 1879 de Congostroom bereikte, voor Brazza, die
door Frankrijk was uitgezonden. De concurrentie met Frankrijk,
Portugal en Groot-Brittannië bleef nog jaren duren. Stanley kon
de meeste contracten sluiten met inheemse stamhoofden: 450
erkenden de AIA (Association Internationale Africaine, opgericht
in 1876, p. 33) van Leopold als soeverein. In 1884 kon Leopold
de VSA en de Duitse kanselier Bismarck overtuigen om hem te
steunen tegen de andere Europese landen. In november 1884 riep
Bismarck dan de Conferentie van Berlijn samen, met Lambermont
als rapporteur, waar de AIC (Association Internationale du
Congo, opgericht in 1884, p.49) in februari 1885 erkend werd,
ook door Frankrijk en Portugal. België toonde zijn bekrompenheid
en erkende de AIC als allerlaatste!
De EIC (°1885) werd in 1885 opgericht in Berlijn: L’ Etat
Indépendant du Congo, met Leopold als staatshoofd (p.57).
Leopold voegde er nog eenderde aan toe, om natuurlijke grenzen
en veiligheid te bereiken. Hij vestigde er een administratie en
een leger en daarvoor moest hij veel geld lenen, want zijn
persoonlijk fortuin raakte snel op.
Hij ging ook de strijd aan met de slavenhandelaars. Daarvoor
riep hij een conferentie samen in Brussel (1889-1890) en begon
de jacht op de handelaars en tegelijk op ivoor. Die handelaars
waren Arabieren, Arabische halfbloeden en Afrikaanse moslims. In
die strijd sneuvelden ook een aantal westerlingen; ze werden
onthoofd of doodgestoken, waarna ook hun voeten en handen
afgesneden werden( p.66-67).
Met de opbrengst van Congo legde Leopold wegen, parken, musea,
serres en andere gebouwen aan in Brussel, Tervuren, Antwerpen,
Oostende en Zeebrugge. Tijdens WOII werd met het Congolese
uranium de eerste atoombom gemaakt. In 1959 werkten 115.000
westerlingen in Congo, van wie 87.736 Belgen (75%): 44% voor
bedrijven, 22% op plantages, 19% voor de staat en 15 %
missionarissen (p. 71).
Nzeza besluit zijn eerste hoofdstuk als volgt: de Congolezen
hebben van Leopold een indrukwekkend land gekregen dat voordien
terra incognita was. Hij zegt dat Rwanda en Oeganda in 1998-2003
tevergeefs probeerden om Congo in te palmen om er een
protectoraat van te maken (p. 79). Hun poging is niet volledig
mislukt: Rwanda heeft zelf geen grondstoffen, maar exporteert
wel coltan, ijzererts, tin uit … Oost-Congo!
Leopold verenigde de honderden stammen en volkeren tot één
Congolees volk via het onderwijs (grotendeels door
missionarissen), het christendom en het Frans als officiële
taal. In 1934 volgden 8 miljoen kinderen lager onderwijs in
christelijke scholen. Leopold richtte in 1885 ook één Force
Publique op, die zowel leger als politie was. Ook zij droeg bij
aan de nationale eenheid. Hoewel het Frans de nationale taal
was, werd het Lingala de taal van het leger. Om de orde te
handhaven, werd ook de zweep gebruikt.
Nzeza vertelt ook over de jaren 1956-1960 of de aanloop naar de
onafhankelijkheid en de snelle dekolonisatie. Op 5 juli 1960
kwamen de soldaten in opstand, o.a. tegen generaal Emile
Janssens en zijn ‘Avant l’indépendance = Après l’indépendance
pour la Force Publique’ en ze eisten het vertrek van de
Belgische officieren. Over de dood van Lumumba spreekt hij niet.
Wel over Mobutu, die tussen 1965 en 1995 ervoor zorgde dat alle
Congolezen het gevoel kregen dat ze bij Congo hoorden. Nzeza
noemt Leopold en Mobutu de echte vaders van de Congolese natie:
een homogeen volk, van hetzelfde Bantoe-bloed, christelijk,
Franstalig, met dezelfde cultuur en waarden, wat in vele andere
Afrikaanse landen helaas niet zo is.
Het huidige geweld in Congo is niet religieus, niet etnisch,
niet raciaal, maar een gevolg van de instorting van de staat en
van de hardnekkige wil om de macht te behouden (p. 92).
Een volgend hoofdstuk gaat over de economische rijkdom van
Congo: het land heeft alles om zijn bevolking te voeden en
welvarend te maken: zoet water, rijke landbouwgronden waar alles
op groeit en waarmee 3 miljard mensen of 45% van de
wereldbevolking gevoed kunnen worden (p. 96), enorme voorraden
vis, een overvloed aan strategische mineralen (kobalt, coltan,
koper, …) en edelstenen (p. 103), olie, gas, uranium,
windturbines, toeristische mogelijkheden.
Dan volgt het treurigste hoofdstuk: ‘Le Congo, l’enfer sur terre
pour les Congolais’ (p. 127 e.v.). Het rijke Congo was in 2015
ongeveer het armste land van de wereld: met 394$ BBP per jaar of
1,07$ per dag leeft 90% van de 79 miljoen Congolezen onder de
armoededrempel, terwijl de economische groei 9,4% per jaar
bedraagt (p. 127). Die groei komt vooral de ontwikkelde landen
ten goede. De levensverwachting is 58 voor de mannen en 60 voor
de vrouwen. Tijdens het Belgisch bestuur was Congo de best
presterende kolonie in Afrika op economisch, sociaal en
cultureel gebied, zelfs vóór Zuid-Afrika (p. 137). Onbekwame
leiders hebben er een hel van gemaakt en zichzelf verrijkt. De
verarming is dus veroorzaakt door mensen, niet door de natuur of
de bodem.
Die leiders waren en zijn niet gediplomeerd. Zelfs de nieuwe
president, Félix Tshisekedi, verkozen met veel fraude, heeft na
20 jaar ‘studie’ aan de Brusselse ICC enkel een vervalst
bachelor diploma (n.v.d.r.). Congo zoekt sinds 1960 een bekwame
en integere Congolese De Gaulle of een Deng Xiao Ping om het
land weer op de rails te zetten. Het had genoeg hooggeschoolden,
maar ze hebben hun land verlaten. Helaas noemt hij hier geen
namen.
Mogelijk is Martin Fayulu zo iemand, hij heeft universitaire
diploma’s en ervaring als directeur van ExxonMobil, hij kreeg de
meeste stemmen, maar Kabila verhinderde zijn verkiezing.
Voor staatsfuncties wordt nu geen enkel diploma meer vereist,
enkel corruptie telt. De gevolgen dan: een lege schatkist, geen
investeringen, armoede, ziektes, emigratie van hooggeschoolden
en vaklieden, internationale organisaties verlaten Kinshasa, de
‘vuilste hoofdstad van de wereld’.
Nzeza vreest zelfs een scenario zoals het uiteenvallen van de SU
(1991), Joegoslavië (1991), Tsjecho-Slowakije (1993) en Soedan
(2011).
Het boek eindigt met de tekst van de Conferentie van Berlijn,
inclusief de bepalingen over de vrijheid van handel en
scheepvaart op de Congostroom en de strijd tegen de
slavenhandel. Er is ook een zeer nuttige lijst van de vele
mineralen en edelstenen die Congo bezit en de doeleinden
waarvoor ze (door anderen) gebruikt worden (p. 185-188).
De bibliografie is grotendeels Franstalig. Sommige titels die in
het boek voorkomen (Dumoulin, Hochschild, Bate), staan hier niet
meer in. Ik mis vooral de zeer degelijke studie van Jean-Paul
Sanderson over het reële aantal doden tijdens Leopold. Hier had
Nzeza wel wat meer over mogen vertellen: de bevolking daalde van
ca. 10,5 naar ca. 10 miljoen i.p.v. met ‘10 miljoen’, zoals
Hochschild schreef en de internationale media nu nog altijd
verkondigen. En de oorzaken waren divers: ook ondervoeding en
ziektes speelden een rol.
Het boek is één grote lofrede op Leopold. Het is een reactie op
de vele kritiek, die deels terecht en voor een groot deel
ongegrond was en is.
De auteur is zeer goed op de hoogte van de geschiedenis van
Afrika en van de huidige toestand. In tegenstelling met de
Congolezen hier in België, die herstelbetalingen vragen van
België (zonder te zeggen waarvoor), is hij zeer kritisch voor de
Congolese leiders, die hun land leeggezogen hebben.
Een paar details: Nzeza spreekt over Duitstaligen in België rond
1850 (p. 26 en 151), maar de Oostkantons werden pas in 1919 bij
België aangehecht. De Berezina stroomt door Wit-Rusland, niet
door Oekraïne (p. 78). Hij vermeldt nergens in welke taal de
onderhandelingen plaatsvonden tussen de kolonisatoren en de
honderden stamhoofden.
Hopelijk wordt dit boek gelezen door zeer veel Congolezen en
zeker door hen die in België met een beperkte kennis van zaken
eenzijdige kritiek uitoefenen op ons land, maar niet op de
wantoestanden en de dagelijkse moordpartijen, verkrachtingen en
verminkingen in hun eigen land.
© Jef Abbeel, februari-maart 2019
www.jefabbeel.be