Johan Op de Beeck (2020). Leopold II. Het hele verhaal. ISBN
978-94-639-6209-4 / Uitgeverij Horizon/Overamstel,
Antwerpen/Amsterdam, september 2020 / 813 p. + 16 p.
foto’s/stamboom, bibliografie, noten, register Hardcover,
22x15x7 cm, 39,99 euro.
Leopold II. Het hele verhaal
Naar aanleiding van de 60ste verjaardag van de Congolese
onafhankelijkheid verschenen in 2020 nogal wat boeken, waarvan
dit voorlopig het laatste is, en de ondertitel veelbelovend.
De meeste boeken beperken zich tot Congo-Vrijstaat van Leopold
II, dit boek bekijkt ook zijn hele leven, zijn visie op
defensie, op de sociale beweging, de taalpolitiek, het
kiesrecht. Voor de kolonisering van Congo verwijst de auteur
naar o.a. Zana Etambala, Congo 1876-1914.
Inhoud
Leopold II. Het hele verhaal
Het boek begint met een beschrijving van de kille sfeer in het
paleis van Laken en het opgelegde huwelijk van de 18-jarige en
1,90 meter grote Leopold met de 16-jarige Marie Henriette van
Oostenrijk. Dan volgen de snode plannen van de jonge Leopold
(°1835) om in 1854 Nederland aan te vallen en zo het katholieke
zuiden en de kolonies te annexeren. De Franse keizer Napoleon
III liet weten dat dit niet mocht gebeuren (p. 44).
Op zijn reizen in Egypte (1855 en 1862) ontmoette Leopold twee
keer Ferdinand de Lesseps, de bouwer van het Suezkanaal en
onderhandelde hij met de (onbetrouwbare) onderkoning over een
scheepvaartlijn Antwerpen-Caïro. Op zijn 20ste, dus 21 jaar vóór
zijn Congo-avontuur, was hij al veel ondernemender dan het
parlement en de regering en stelde hij hun tevergeefs voor om
Brussel te voorzien van parken en grote monumenten. Bij
diplomaten zoals Lambermont en militairen zoals Brialmont vond
hij wel gehoor. En al in 1859 pleitte hij in de senaat voor
handel met China. In 1861 en 1866 herhaalde hij dat pleidooi
(p.
75, 98, 113). In 1864-65 reisde hij ernaartoe, maar hij moest
vervroegd terugkeren omdat zijn vader op sterven lag. In
december 1865 volgde hij hem op. Iedereen was overtuigd van zijn
intelligentie en sluwheid. In 1866 wou hij de Filipijnen
overkopen van Spanje, maar de verkoop ging niet door. Familiale
tegenslagen bleven hem niet gespaard: zijn schoonbroer
Maximiliaan werd in Mexico geëxecuteerd (1867), zijn zus
Charlotte werd daarop gek, zijn zoontje en troonopvolger Elias
stierf in 1869, de relatie met zijn vrouw was slecht. Bovendien
wilden zowel Napoleon III als Bismarck België annexeren. Leopold
pleitte daarom voor algemene dienstplicht, maar het parlement en
de regering boden weerstand tot 1909. En lang vóór Congo, was
hij al aan het bouwen in Brussel: de koninklijke serres, lanen,
kazernes, de Beurs, parken zoals het Jubelpark en het Zuiderpark
(net ten noorden van het Dudenpark), het Justitiepaleis,
allemaal tegen de zin van de bekrompen regeringen (p. 177).
Afrika dan. Vanaf 1875 kreeg hij informatie van
ontdekkingsreizigers over wantoestanden daar: slavenhandel,
verkrachtingen, moorden, kannibalisme, … Hij kon dus iets goeds
doen en tegelijk er economische voordelen uit halen.
In 1876 belegde en betaalde hij in zijn paleis in Brussel met
succes een grote, geografische conferentie. Er werd een
internationale vereniging opgericht voor de verkenning en
beschaving van Midden-Afrika. Heel Europa beschouwde Leopold als
de leider van de strijd tegen de slavernij, behalve de Belgische
en Britse politici en de koninklijke familie, die vreesde dat
hij al het geld zou besteden aan Congo.
In 1878 ontving hij Stanley twee keer en vond hij geldschieters
zoals bankier Lambert(Rotschild). De exploratie van Congo kon
beginnen. Men trof er georganiseerde maatschappijen aan, maar ze
hadden slavenhandel en ze martelden slaven dood en vilden ze
levend (p. 225). De wreedste slavenhandelaar was wellicht Tippo
Tip, een Afrikaanse islamiet. Kannibalisme was een normale zaak
in vele regio’s. Begrijpelijk dat velen in Europa zich geroepen
voelden om hier beschaving te brengen
(p. 226-230).
In 1879 begon Stanley zijn tocht langs de Congostroom. Vanaf
1880 sloot hij vele verdragen met analfabete stamhoofden. Hij
kreeg snel concurrentie van Brazza, die voor Frankrijk gebieden
inpalmde. Bismarck geloofde niet in Leopolds avontuur en dacht
dat hij zijn fortuin zou kwijtspelen. Hij organiseerde in
Berlijn een grote Afrika-conferentie (1884-1885) met 15 landen.
Grote triomfator was Leopold, die Congo kreeg nadat hij in 8
jaar tijd 29 expedities betaald had. Maar hij was geen sant in
eigen land: hij kreeg geen financiële of militaire steun van
België (p. 271). In 1886 was hij al 19 miljoen kwijt van zijn
fortuin van 50 miljoen BF (p. 315, 319). De inkomsten van Congo
bedroegen 10% van de uitgaven: het faillissement kwam dichtbij
(p. 332).
In 1887 hield hij in Brussel zijn eerste toespraak in het
Nederlands (p. 279). Hoewel hij sociaalvoelend was (hij liet op
eigen kosten een groot park aanleggen voor de Brusselse
arbeiders), was hij geen voorstander van algemeen stemrecht, dat
rond 1890 door de BWP (Belgische Werkliedenpartij) met veel
straatgeweld opgeëist werd (p. 347-352). In 1893 werd het
algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd: het aantal kiezers
steeg van 46.000 naar 1,37 miljoen. De socialisten deden hun
intrede in het parlement met 28 leden (p. 365).
Toen in 1894 de Engelse wapenhandelaar Stokes opgehangen werd
wegens levering van moderne wapens aan de slavenhandelaars,
kreeg Leopold de Britse publieke opinie tegen zich (p. 376). In
1897 had hij nog graag Soedan en Egypte veroverd en eventueel
ook Marokko, maar dat mislukte.
China dan. Al drie pogingen had hij ondernomen: 1859, 1864,
1872. Telkens mislukte hij, deels door tegenwerking van de
Belgische regering (p. 416). Hij wou dat België er spoorwegen
mocht aanleggen en fabrieken bouwen. Daarom ontving hij in 1896
de Chinese mandarijn Li Hongzhang. In 1897 was het zover: België
mocht de spoorweg Beijing-Hankou (nu Wuhan) aanleggen. Daarover
gaat een flink deel van het boek van Johan Mattelaer: ‘A Belgian
Passage to China’, dat hier niet vermeld wordt.
Rond 1890 vond de Ier Dunlop de rubberband uit. De Fransman
Michelin volgde. De behoefte aan rubber schoot de hoogte in: men
had het nodig voor autobanden en voor telefoon- en
elektriciteitsnetwerken (p. 434). De inlanders werden met geweld
verplicht om vaste hoeveelheden rubber in te zamelen en te
leveren. Bij de Belgen die toezicht hielden, waren onervaren en
wrede figuren. Leopold kwam zelf nooit in Congo, omdat hij als
actief staatshoofd geen verre reizen meer mocht maken. Dat gold
ook voor de staatshoofden van de buurlanden (p. 440). Geweld was
toen helaas eigen aan elk koloniaal systeem en ook in Britse,
Franse en Duitse kolonies werden handen afgehakt van gedode
rebellen om de afgevuurde kogels te verantwoorden. Pas in 1896
werd het verminken van lijken bij wet verboden. Er werden geen
handen afgehakt van levende mensen die te weinig rubber
leverden: dat was een fabel, aldus Daniël Vangroenweghe (p.
447-448). De zwaarste vergrijpen speelden zich af in de gebieden
van de twee Antwerpse concessiemaatschappijen: de Anversoise en
de ABIR (p. 449). In het koninklijk domein was het verboden om
dorpen plat te branden, moest men vrouwen, kinderen en
privébezit respecteren en mocht men enkel rebellen straffen (p.
450-452).
Vanaf 1888 trokken de Scheutisten naar Congo, op verzoek van
Leopold en met de steun van het Vaticaan. Bij de
wereldtentoonstellingen in Antwerpen (1885, 1894) en Tervuren
(1897) werden dorpen met Congolezen getoond. Toen zag men daar
geen probleem in. Leopold maakte zich wel zorgen om de vele
betogingen en stakingen die de BWP organiseerde om enkelvoudig
mannenstemrecht te krijgen. Dat kwam er in 1919. Al rond 1900
voorzag Leopold een Duitse aanval en pleitte hij bij de regering
voor nieuwe forten. Tevergeefs.
In 1902 overleed de koningin in Spa. Leopold zat in een ander
kuuroord, Bagnères-de-Luchon, met Blanche Delacroix, een meisje
van eenvoudige afkomst, dat hij had leren kennen op de
wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs. Het duo haastte zich
naar de begrafenis van de vrouw met wie hij 49 jaar meer leed
dan vreugde had gedeeld. In dat jaar ontsnapte hij aan een
aanslag gepleegd door een anarchist.
In de kolonie kreeg men de rubberarbeiders enkel met grote dwang
aan het werk. Dat leidde tot wandaden, die Leopold wel wilde
stoppen: hij stuurde een onderzoekscommissie en wenste dat elke
wreedheid tegenover inlanders bestraft zou worden (p. 521-527).
Maar op de wandaden in de gebieden van de
concessiemaatschappijen had men weinig controle. Massamoordenaar
Léon Fiévez werd in Boma door de rechtbank dan ook vrijgesproken
bij gebrek aan bewijzen.
Pas in 1903-1904 kwam er verandering, maar toen was de
internationale en vooral Angelsaksische hetze tegen Leopold niet
meer te stoppen. Vooral de Britten Edmund Morel en Roger
Casement schreven tegen betaling anti-Leopold-artikelen. De
auteur toont aan hoe vooral de Amerikaanse activist Adam
Hochschild vals speelde door bewust stukken uit teksten weg te
laten (p. 543-550) en hoe Casement een foto verspreidde van een
’afgehakte hand’, die in feite door een wild dier afgebeten was
(p. 579). Het onheil was geschied. De Britse activisten repten
met geen woord over de veel ergere gedwongen arbeid en zelfs
concentratiekampen in hun eigen kolonies en over hun repressie
in hun dichtstbijzijnde kolonie Ierland (p. 655-658).
Leopold decreteerde dat inlanders maximum 40 uur per week
mochten werken voor de staat, tegen gangbare lonen. In september
1904 stuurde hij een internationale commissie naar Congo om de
waarheid te achterhalen. Hun rapport was genuanceerd: verplichte
arbeid was het enige dat de inlanders konden leveren in ruil
voor een moderne staat. Maar ze moesten vaak te lang werken op
te verre afstanden van huis. Nooit had een blanke een hand
afgehakt bij een levende Congolees. De rechtspraak was vaak
arbitrair en seksuele misbruiken bleven onderbelicht (p.
577-584).
Het rapport had gevolgen: de twee Antwerpse
concessiemaatschappijen stopten ermee.
In 1905 stelde keizer Wilhelm II aan Leopold voor om toe te
staan dat Duitsland via België in Frankrijk zou binnenvallen.
Als beloning zou België dan de (tijdens Lodewijk XIV) verloren
Vlaamse gebieden terugkrijgen.
Leopold trok zich steeds meer terug in Zuid-Frankrijk, samen met
zijn Blanche, die in 1906 beviel van een zoontje. Leopold
overlaadde Blanche met kastelen en andere geschenken, de
socialistische pers met hatelijke scheldwoorden (p. 612-615).
Hij reageerde als volgt: “Ik ben de vorst van een klein land met
kleine mensen. Heel mijn leven heb ik opgeofferd om hen te
dienen. Maar zij behandelen mij als een dief en een moordenaar.”
(p. 617). In 1906 was de groothertog van Luxemburg ziek en
kinderloos. Leopold deed een bod om het hertogdom, dat in 1839
van België was afgepakt, terug te kopen. Dit mislukte (p.
620-623). In hetzelfde jaar besefte de koning dat hij Congo zou
moeten afstaan aan een vijandig België, maar hij wilde zelf de
voorwaarden en het tijdstip bepalen. In 1908 gaf hij zich
gewonnen (p. 661). De meeste liberale en bijna alle
socialistische parlementsleden waren tegen de overname. Vanaf 15
november 1908 was België een koloniale mogendheid, zonder er
trots op te zijn. Tot dan had Congo niets gekost aan België,
integendeel (p. 661-670).
Rond 1900 had Leopold het grootste deel van zijn fortuin
nagelaten aan de ‘Koninklijke Schenking’, dus aan de
gemeenschap. Zijn dochters Stephanie en Louise waren boos en
spanden een proces in tegen hem, maar ze verloren het
(p.676-680).
In 1909 kreeg Leopold een ernstig medisch probleem: zijn dikke
darm was geblokkeerd. Op zijn sterfbed won hij nog een
decennialange strijd: zijn eis om de algemene legerdienst in te
voeren werd verwezenlijkt. Premier Schollaert beperkte ze wel
tot één zoon per gezin (p. 688-690). En op zijn sterfbed trouwde
hij op zijn 74ste met Blanche Delacroix (26). Op 17 december
1909 overleed hij aan een hersenbloeding, precies op dezelfde
dag waarop hij in 1865 koning was geworden. Blanche werd door
Goffinet, beheerder van Leopolds vermogen, uit het paleis gezet
en mocht op 22 december de begrafenis niet bijwonen (p.
693-700). Dan ontstond de discussie over de erfenis. De
Belgische staat, die hem altijd had tegengewerkt, verrijkte zich
met het grootste deel, ten koste van zijn drie dochters.
In de laatste twee hoofdstukken zoekt de auteur het antwoord op
de vraag: “Hoe groot is de schade die Leopold al dan niet heeft
aangericht in Congo?” (p. 714).
België haalde het meeste voordeel uit het project: het
investeerde 40 miljoen BF en kreeg er 66 miljoen terug
(p.716-717). Voor Leopold stond het overleven van België en van
de monarchie voorop. Daarvoor moest het volgens hem een kolonie
hebben. Zelfverrijking was niet zijn drijfveer. Congo kostte hem
5 à 10 miljoen BF. België haalde ook voordelen uit zijn
bouwwerken en zijn Koninklijke Schenking.
De balans in Congo zelf was minder fraai. Het aantal doden
kennen we niet: niemand weet hoeveel inwoners er waren vóór
1885: 15 miljoen? 28 miljoen? Volgens UCL-demograaf Jean-Paul
Sanderson waren het er 10 tot maximaal 15 miljoen in 1885 (p.
718). Op sensatie beluste auteurs zoals Hochschild spreken over
10 miljoen doden door het geweld bij de rubberwinning: dan bleef
er bijna niemand meer over. Zij verzwijgen ook de andere
doodsoorzaken: lage geboortecijfers, voedseltekorten door
misoogsten en droogte, stammenoorlogen, slaapziekte, pokken en
andere epidemies (p. 719). Bij ontdekkingen ging de sterfte
overal omhoog.
Bij Leopold was er alleszins nooit een doelbewuste uitroeiing:
het begrip ‘genocide’ is hier dus ongepast. Hij had het onheil
kunnen verminderen door parlementaire controle toe te laten,
meer toezichters aan te duiden voor de ontginningen en voor de
lange tochten naar de rubber en meer rechters om de wandaden te
bestraffen. Wanneer hij berichten kreeg over gruweldaden,
veroordeelde hij die, maar dacht hij dikwijls dat het
geïsoleerde gevallen waren. Critici van toen zijn veel
genuanceerder dan de huidige beeldenstormers en activisten:
zelfs de Britten Casement en Grenfell prezen hem voor het
grondig uitroeien van de Arabische slavenhandel, de goed
onderhouden posten, de spoorwegen, de transporten over rivieren
(p. 726-727). De Belgen maakten ook zoveel mogelijk een einde
aan het kannibalisme en aan andere gruwelen. Bovendien zorgden
ze voor infrastructuur: wegen, spoorwegen, havens, scholen,
medische centra. En voor één gemeenschappelijke taal voor de 400
stammen én voor een geschrift. Want behalve het Arabisch in
Oost-Congo, was er enkel analfabetisme. Voortaan konden de
Congolezen communiceren met andere volkeren en andere
werelddelen (p. 728).
Leopold heeft onvoldoende krachtig gereageerd op de
wantoestanden, zijn topambtenaren (Liebrechts, Van Eetvelde,
Thys, de Browne de Tiège, …) en zakenlui eveneens, maar die zijn
steeds buiten schot gebleven, ook bij de huidige critici, die
vaak veroordelen met de normen van nu (p. 731-733).
Zana Etambala signaleert dat Leopold de stichter is van Congo,
dat zijn portret ginds overeind blijft en dat degenen die zijn
standbeeld op het Troonplein willen verwijderen zich beter
zouden bezighouden met de bestrijding van de Afrikaanse
drugsdealers in de Matongewijk (p. 734).
Congolese historici oordelen veel genuanceerder over Leopold dan
vele huidige Belgische: hij heeft van 400 elkaar bestrijdende
stammen een natie gemaakt door middel van het onderwijs, de
kerstening en de Franse eenheidstaal. De katholieke missies
waren de enige die deze taak op zich wilden en konden nemen (p.
734-736).
Als vorst van België had hij ideeën die te groot waren voor de
kleinburgerlijke bevolking en dito politici. Als bijna enige
waarschuwde hij in 1906 voor het plan von Schlieffen en
voorspelde hij de Eerste Wereldoorlog. Niemand luisterde. 6 jaar
later deed Churchill dezelfde voorspelling.
Leopold ondernam ook heel veel voor de industrie en voor de
Antwerpse haven. Van Brussel wou hij de mooiste stad van Europa
maken, met natuurbehoud, parken en mooie lanen zoals de
Tervurenlaan. En dit al vóór het Congo-project, dus met eigen
centen (p. 741-742).
In 1925 organiseerde (de hem vijandige krant) ‘Le Peuple’ een
opiniepeiling over ‘De Grootste Belg”. Leopold won met grote
voorsprong.
Bij de beoordeling hebben historici en publieke opinie zich te
veel gefocust op de wandaden in Congo en niet op zijn prestaties
daar en in België.
De auteur eindigt met een naschrift over Blanche Delacroix, die
ongelukkig en berooid stierf.
Beoordeling
Johan Op de Beeck heeft een zeer rijke woordenschat, hij is op
de hoogte van vele details, hij vertelt alsof hij er zelf bij
was, zijn taal klinkt soms wat barok en ouderwets (‘de koning
verscheidde’, p. 112 in plaats van ‘stierf’), bij momenten
langdradig. Maar als lezer geniet je wel van zijn proza.
Hij behandelt ook heel de binnenlandse politiek, de ruzies
tussen liberalen en katholieken, de stakingen voor het algemeen
enkelvoudig stemrecht, de school- en taalstrijd, kortom: het
gaat niet enkel over Congo. We krijgen dus wat de titel belooft:
het hele verhaal, een compleet portret.
Een kaart van Congo ontbreekt: plaatsen zoals Boma of Stanley
Pool moet je dus zelf opzoeken. Er is een register, maar het is
niet volledig. In 1886 waren er nog geen communisten in België
(p. 302). Elders trouwens evenmin.
Bij een volgende uitgave mogen er enkele drukfouten uit: opna
(p. 148, 165, 395) schrijf je in twee woordjes, Baudouain (p.
171) zonder die tweede a. Na evenveel zeg je ‘als’ i.p.v. ‘dan’
(417). Bij ‘aten voorbijgaan’(p.418) ontbreekt de letter ‘l’.
Chinees (p. 425) is met een hoofdletter. Bij ‘de kolonie
maakten’ (p. 728) moet de -n weg. ‘Zich verwachten aan’ (p. 452)
is een gallicisme. De nieuwe eeuw begon niet op 1/1/1900 (p.
465, 476), maar op 1/1/1901. ‘1917’ (p. 650) moet 1907 zijn. Het
aantal kiezers ging van 46.000 naar 1,37 miljoen: de auteur
noemt dat ‘x 10’ (p. 365), ik zou zeggen: ‘x 30’. Allemaal
details dus.
© Jef Abbeel, februari 2021
www.jefabbeel.be