Joost Welten (2021). Soldaat van Napoleon (1806-1815).
Uitgeverij Sterck & De Vreese, Gorredijk / VBK, Antwerpen, april
2021. Paperback, 24 x 17 cm, 286 p., kaarten, prenten, noten,
bronnen, register. ISBN 978-90-561-5704-3 / € 24,95.
Soldaat van Napoleon (1806-1815)
In 2021 is het 200 jaar geleden dat Napoleon overleed in zijn ver ballingsoord Sint-Helena, gelegen in de Atlantische Oceaan tussen Angola en Brazilië. Eén van de vele jongemannen die hem vergezelde op zijn tocht naar o.a. Moskou was Joseph Abbeel (1786-1866). Hij kwam uit een welgesteld gezin, was 1m79 (de gemiddelde soldaat was 1m62) en kende meerdere talen (Vlaams, Frans, Latijn) en leerde op reis een beetje Duits, Pools en Russisch. Door zijn lengte en talenkennis werd hij in 1806 lid van de carabiniers à cheval, een elite-eenheid onder de soldaten.
Inhoud
Soldaat van Napoleon (1806-1815)
Zijn
memoires schreef hij in 1815-1817, dus heel kort na de feiten.
Ze kwamen terecht in de bibliotheek van de universiteit van
Gent. In 1969 vertaalde generaal René Willems ze in het Frans,
hier en daar in verkorte vorm. Deze vertaling is enkel nog
verkrijgbaar in (dure) antiquariaten.
In 2011 gaven Welten en De Wilde de memoires uit in hedendaags
Nederlands. Welten doet dat nu nog eens over, met hier en daar
enkele wijzigingen aan de tekst, aan de prenten en aan de
opmaak. De 263 pagina’s van 2011 zijn er nu 286.
Abbeel beschrijft zijn ervaringen vanaf de oproeping in 1806 tot
zijn terugkeer thuis in augustus 1815: de voettocht naar
Lunéville in Frankrijk, waar hij gezelschap kreeg van andere
Vlamingen, o.a. Pierre Vloers uit Turnhout, die helaas in 1812
‘verloren ging’ in Litouwen. Verder de tocht door Pruisen en
Polen, zijn bijna-begrafenis in 1808 (op weg naar het kerkhof
herleeft hij ineens), de oorlog tegen Oostenrijk (1809), zijn
korte vakantie in 1811, de wreedheden die de soldaten onder weg
begaan tegenover de bevolking bij het plunderen van hun
voedselvoorraden, de armoede in Polen, de gewonnen slag bij
Borodino tegen Koetoesov (1812), de intocht in Moskou
(september-oktober 1812), waar de Russen hun voedselvoorraden in
brand hadden gestoken, de terugtocht blootsvoets en uitgehongerd
in de vrieskou. In Hamburg wordt hij gevangen genomen door de
Kozakken (1813). Hij moet dan terug naar Moskou en verder naar
Kazan aan de Wolga. De meeste krijgsgevangenen sterven.
Na de Vrede van Parijs (mei 1814) mogen de niet-Franse
krijgsgevangenen terug naar huis. Op die terugweg ergert hij
zich aan Pruisische officieren die Napoleon met duizenden
scheldwoorden beledigen, “iets wat ons meer pijn doet dan alles
wat we tot nu toe hebben doorstaan.” (p. 166). In maart 1815
verneemt hij dat Napoleon teruggekeerd is uit Elba (p. 166),
maar over Waterloo (juni 1815) spreekt hij niet. Op 28 augustus
1815 is hij weer thuis, in Kaster (Anzegem, West-Vlaanderen),
waar zijn moeder is gaan wonen na het overlijden van haar man
(1810).
Hij eindigt zijn verhaal als volgt: “Tien jaar had ik
gediend en tien verwondingen had ik opgelopen in Oostenrijk,
Pruisen, Polen en Rusland, zonder daarvoor ook maar enige
beloning van de Franse staat te ontvangen. Geschreven en
nagekeken te Kaster op 17 juli 1817.” (p. 169).
Dan volgen de uitgebreide nabeschouwingen van Welten en De
Wilde: ze bespreken de geschiedenis van het handschrift, de
betrouwbaarheid, het gebruik van de Franse vertaling door o.a.
Zamoyski, de familiale achtergrond van de schrijver, de
militaire gebeurtenissen tussen 1792 en 1815, het unieke
karakter van het verhaal, de schrijfstijl en taalvaardigheid, de
inhoud van het manuscript (vooral dan het rauwe leven, het bezig
zijn met overleven, de grote loyaliteit aan Napoleon), de
authenticiteit. Ze verbeteren de foutjes in de chronologie en
topografie en merken op dat hij die zo mooi kon schrijven, geen
brieven schreef naar zijn familie. Ze leggen ook uit hoe de
dienstplicht functioneerde, vertellen dat in de Zuidelijke
Nederlanden op een bevolking van 3 miljoen wel 216.111
jongemannen opgeroepen werden en trouwe fans van Napoleon
werden, ondanks de Boerenkrijg van 1798.
Ik twijfel aan hun uitspraak dat Napoleon geen duidelijk doel
voor ogen had, dat hij niet tot Moskou wou oprukken en dat hij
enkel de tsaar tot een akkoord wou dwingen om geen handel meer
met Engeland te drijven. Ze zeggen ook niet waarom hij naar
Moskou trok in plaats van naar Sint-Petersburg, de hoofdstad van
1713 tot 1918. De veronderstelling dat de niet-getrouwde Abbeel
dan wel homo zal geweest zijn (p. 217+219), lijkt mij een zeer
twijfelachtige projectie vanuit het heden.
In de editie van 2011 laten ze de Dnjepr door Smolensk lopen (p.
58-59), in de nieuwe uitgave de Dvina (p. 64). Het is de Dnjepr.
Ze vergelijken ook de memoires van Abbeel met die van vele
andere deelnemers: geen enkele soldaat schreef zo snel na de
tocht en zonder beïnvloeding door anderen zulk een omvangrijke
tekst, met zo’n rijkdom aan expressie en met zo’n uniek gevoel
voor taal. Hij was een begenadigd verteller, die ook in
dramatische omstandigheden meestal zijn humor en optimisme
toonde en het rauwe militaire leven met zijn luizen, vlooien en
‘schijterij’ weergaf zoals het was. Hij verzwijgt niet dat hij
zelf ook twee tegenstanders heeft gedood, soms egoïstisch was in
zijn overlevingstocht en wreed optrad tegen boeren en burgers,
van wie hij voedsel, paarden en geld opeiste, zodat die
sukkelaars zelf niets meer hadden.
Hij neemt nergens een blad voor de mond. De Polen beschouwt hij
als “luiaards en dieven” en als “slaven van hun
baronnen, die de mooiste vrouwen misbruiken.”(p. 46). De
Kozakken die hem krijgsgevangen namen, noemt hij “vervloekte
en vermaledijde honden.”(p. 129). De Russen noemt hij een
“wilde, onbeschaafde en domme natie.” (p. 163). Ze zijn
“dom, plomp, dronkaards, dieven en ongeletterd.” (p.
154). Daar denken we tegenwoordig gelukkig anders over.
Nergens noemt hij de motieven waarom zijn geliefde keizer
Napoleon tegen een ander volk ging vechten. Blijkbaar miste hij
zijn familie niet: het overlijden van zijn vader in 1810 en de
verhuis van zijn moeder uit Vrasene naar Kaster vernemen we uit
andere bronnen. Zijn lotgenoot Willem Kenis uit Loenhout
daarentegen was dolblij wanneer hij zijn ouders eindelijk
terugzag.
Doordat Abbeel met een verminkte linkerhand als oorlogsinvalide
terugkwam, kon hij enkel nog beroepen uitoefenen zoals
onderwijzer of gemeentesecretaris. Maar ondanks alle honger,
kou, zware ziektes en een bijna-doodervaring in 1808, werd hij
uiteindelijk toch 80 jaar oud.
Het boek eindigt met zeer degelijke en ook boeiende noten, met
veel informatie over andere soldaten van diverse
nationaliteiten. Eigenaardig genoeg staat er maar één Waal bij.
Dan volgen lange lijsten met andere bronnen en studies en een
register met plaatsen en personen. Bij de studies staan de
boeken van Dominic Lieven en Adam Zamoyski in het Engels,
terwijl er ook een Nederlandse vertaling van bestaat. En
‘Napoleon’ van Johan Op de Beeck (2019) ontbreekt er. Voor de
verklaring van een paar Russische en Poolse woorden hadden ze
wel een slavist mogen aanspreken. En in de noten staat Abbeel
soms met één b (noten 3 en 36, p. 223 en 226).
Voor de rest is de auteur zeer zorgvuldig te werk gegaan en
heeft hij heel wat mooie en functionele afbeeldingen bij elkaar
gezocht, weliswaar zonder verwijzingen naar de tekst waar ze bij
horen. Er zijn ook drie onmisbare kaarten met de plaatsnamen(p.
10-11, 20-21, 30-31). Johan De Wilde, de ‘hertaler’ van de
oorspronkelijke tekst, heeft aan deze uitgave niet meegewerkt.
Dit spannend boek is zijn prijs ruimschoots waard.
©Jef Abbeel, juni 2021
www.jefabbeel.be