1.Anne Applebaum, IJzeren Gordijn. De inlijving van Oost-Europa
1944 – 1956. Uitgeverij Ambo, Amsterdam / VBKU, Antwerpen, 2013.
549 p.; foto’s, lijst geïnterviewden, noten, bibliografie,
register. ISBN 978 90 263263 01; € 37,50.
2.R.M. Douglas, Orderly and Humane: The Expulsion of the Germans
after the Second World War. Yale University Press, New Haven,
2012.
3.Laura Starink, Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en
Silezië. Uitgeverij Augustus, Amsterdam, 2013.
Geschiedenis van Oost-Europa
Anne Applebaum (°1964) is bekend om haar boek Gulag(2003), waarmee ze in 2004 de Pulitzer Price won. Zij is een Amerikaanse, maar woont sinds 1988 in Warschau. Van daaruit rapporteerde ze tussen 1988 en 1991 voor The Economist over de omwentelingen in Oost-Europa. Ze trouwde er met Radoslaw Sikorski, momenteel minister van buitenlandse zaken.
Haar tweede groot werk (1) gaat over de inlijving van Oost-Europa door de Sovjets en de gewelddadige methodes die zij en hun Oost-Europese collaborateurs gebruikten om de Duitse bewoners te verdrijven en de bevolking naar hun hand te zetten . Voor haar studie kreeg ze toegang tot archieven die vijf decennia gesloten bleven.
Inhoud
Het IJzeren Gordijn
Bovendien rustte er bijna even lang een taboe op dit onderwerp.
Want de Russen hoorden bij de Geallieerden, die Europa bevrijd
hadden van de ergste kwaal uit zijn geschiedenis, het nazisme.
En de Amerikanen en Britten waren medeschuldig, want in Moskou
(okt. ‘44) had Churchill en in Jalta (febr. ‘45) hadden
Churchill en Roosevelt Oost-Europa wetens en willens overgelaten
aan de Russen, in ruil voor steun van Stalin aan de oorlog tegen
Japan en voor zijn deelname aan de nog op te richten UNO.
Het Westen keek ook de andere kant op, toen de Russen de Poolse
en andere verzetsleiders , die met hen wilden meevechten tegen
de nazi’s, arresteerden en executeerden, in plaats van ze een
eervolle functie te geven. De Russen vreesden dat ze anders ook
het verzet tegen hen zouden leiden.
Ook de Poolse brigades, die vanuit Engeland delen van Europa mee
bevrijdden, waren in Polen niet meer welkom.
Na de militaire verovering, die gepaard ging met doelbewust
angst zaaien, plunderen, fabrieken ontmantelen en weghalen,
moorden en massaal verkrachten, volgde de communistische
machtsovername volgens een vast leninistisch schema : eerst werd
de geheime politie opgericht, met lieden die in Moskou waren
opgeleid.
De leiders die ze installeerden (Bierut, Rakosi, Ulbricht e.a. )
werden ook uit Moskou overgevlogen.
Dan volgden de etnische zuiveringen, die in strijd waren met de
communistische principes.
Volgens de akkoorden van Potsdam(juli ’45) moest de verdrijving
van de Duitsers, die vaak al eeuwen in Oost-Europa woonden,
“ordelijk en humaan” gebeuren.
In werkelijkheid waren het wrede klopjachten, waarbij miljoenen
mensen genadeloos onteigend werden en naar Duitsland verdreven
werden. Dit gold ook voor de miljoenen Polen, die uit Oekraïne
naar Polen werden gedreven. Want de grens van de SU verschoof
200 km naar het Westen. Verder werden miljoenen Oekraïners uit
Polen naar Oekraïne verjaagd en Hongaren uit Tsjecho-Slowakije
naar Hongarije. 70.000 etnische Duitsers, die in Roemenië
woonden, verdwenen naar de SU.
Applebaum schat het totale aantal verdreven Duitsers op 12
miljoen : 7.6 uit Polen, 2.5 uit Sudetenland(Tsjecho-Slowakije),
0.2 uit Hongarije, de rest uit de Baltische staten, Oekraïne,
Roemenië en Joegoslavië.
Ze vestigden zich in Oost- of West-Duitsland, waar ze de
onderklasse werden : ze hadden geen bezit meer, ze spraken
dialecten, hadden andere gewoontes, kwamen daar soms aan met
besmettelijke ziektes zoals tyfus en dysenterie.
Ze vergeet er nog bij te zeggen dat vele vrouwen, van 8 tot 80,
gedwongen werden de ene verkrachting na de andere te ondergaan,
vaak totdat ze er traag van dood bloedden,
dat honderdduizenden mannen ongenadig doodgeslagen, verdronken
of levend begraven werden, zoals aangetoond wordt door R.M.
Douglas in zijn “Orderly & Humane”(2).
Dit boek van einde 2012 met een overvloed aan statistieken, kon
nog niet in de bibliografie van Applebaum staan. Douglas beweert
dat de waarheid na bijna 70 jaar maar heel traag naar boven komt
en dat de misdaad zo monsterlijk, zo geweldig groot en zo
afschuwelijk is, dat er nog geen woorden uitgevonden zijn om ze
te beschrijven.
De verdrijving had zoals gezegd de volle goedkeuring van
Churchill en Roosevelt. Al in 1944 noemde Churchill ze in het
Lagerhuis de meest duurzame methode om vrede te bereiken.
Roosevelt vergeleek ze met de bevolkingsruil in 1921-1922 tussen
Turkije en Griekenland. En Stalin was de meest fervente
voorstander. Bovendien kwam het ten goede aan de populariteit
van de communisten, die er de leiding van namen.
Na de fase van de etnische zuivering, volgde de verovering van
de jeugd. Uiteraard verdwenen de Hitlerjugend en de Bund
Deutscher Mädel, maar ook de andere jeugdverenigingen moesten
plaats ruimen voor de communisitische, die dan misleidende namen
kregen zoals de Freie Deutsche Jugend.
Jeugdkampen van protestantse of katholieke organisaties werden
door de Russische soldaten hardhandig beëindigd.
In Hongarije werden ruim 2.000 organisaties verboden, niet enkel
jeugdbewegingen, maar ook atletiekclubs en christelijke
vakbonden. In 1950 mocht er nog maar één jeugdvereniging bestaan
: de Bond van de Werkende Jeugd.
In Polen werd dat de Poolse Jeugdbond (1948). De wijdverbreide
padvinderij moest het onderspit delven.
De radio en later de TV ontsnapten ook niet aan de Sovjet
ingrepen. Lieden zoals Markus Wolf, die in Moskou opgeleid
waren, kwamen aan het hoofd te staan. In Polen waren er op het
einde van de oorlog geen radiostations meer. De Russen hebben ze
daar opnieuw geïnstalleerd in augustus 1944.
En ook hier moest de radio meehelpen om “het nieuwe type mens te
scheppen”(201). Ook in Hongarije kregen de communisten de
leiding van de nationale omroep.
De politieke situatie is gekend : de akkoorden van Jalta omtrent
zelfgekozen democratische instellingen werden gewoon genegeerd.
Al in mei ’45 schreef Churchill aan Truman : een ijzeren gordijn
wordt neergelaten en wij weten niet wat zich daarachter
afspeelt(207). In maart 1946 herhaalde hij dat in zijn
overbekende pathetische toespraak in Fulton.
Tussen 1945 en 1947 liet Stalin de niet-communistische partijen
nog bestaan, maar de verkiezingen verliepen al in zeer rare
omstandigheden. Sommige van hun kandidaten werden opgepakt, van
de lijsten geschrapt, geëxecuteerd of verbannen naar voormalige
nazikampen, waar men ze liet sterven van honger en uitputting.
Toch haalden de traditionele partijen veruit de meeste stemmen,
zoals de Kleine Landbouwers in Hongarije, die 57 % kregen
tegenover 16,9 voor de CP.
Gevolg : de communisten, de Sovjets en het Rode Leger zorgden
met nog meer repressie en arrestaties dat de volgende
verkiezingen in hun voordeel verliepen. De coup van Praag (febr.
1948) was geen alleenstaand geval. De Bulgaarse communisten
gingen nog een stap verder : ze lieten hun tegenstander Nikola
Petrov vermoorden. Hij had 1/3° van de stemmen gehaald, ondanks
de intimidatie en de fraude.
De omvorming van de economie was de volgende stap. Ze begonnen
met de landhervorming, meer bepaald de landerijen van gevluchte,
verdreven of omgekomen eigenaars. In Polen waren de boeren zeer
wantrouwig tegenover elke vorm van collectivisatie, in Hongarije
iets minder. Daar had in 1939 0,1% van de eigenaars nog 30 % van
de grond. In maart 1945 werden alle domeinen van meer dan 570 ha
onteigend, samen met de landerijen van Duitsers, “verraders en
collaborateurs”. Ook kerkelijk bezit werd niet ontzien. De
gronden werden verdeeld onder 750.000 boeren en landarbeiders.
De reacties liepen uiteen van dankbaarheid tot vijandigheid. De
meeste kleine boeren schaarden zich niet achter de CP, maar
bleven hun partij van Kleine Landbouwers trouw.
Het succes van de landhervorming was beperkt in de DDR en
Hongarije en de Poolse CP begon er wijselijk niet aan.
De volgende stap was het onteigenen van de middenstanders en
marktkramers. De Jaarbeurs van Leipzig, sinds de Middeleeuwen
een trefpunt van kleine bedrijven die hun nieuwe producten
exposeerden te koop aanboden, werd in 1947 gedegradeerd tot een
communistische propagandaplek, waar geen textiel meer te koop
was.
Restaurants werden in een zeer negatief daglicht gesteld,
genationaliseerd of gesloten.
Grote industriëlen werden onteigend op beschuldiging van
medeplichtigheid aan het nazisme. In Saksen gebeurde dat na een
referendum met de volgende tendentieuze vraag : “Mogen de
fabrieken van oorlogsmisdadigers en nazicriminelen overgedragen
worden aan het volk ?”
Economisch gezien waren de nationalisaties overal een flop. In
Hongarije leidden ze in de zomer van 1946 tot een hyperinflatie:
men telde de pengö met miljarden. Per dag halveerde de waarde
van de munt. Er kwamen tekorten aan bijna alles, een fenomeen
dat heel de geschiedenis van het Oostblok kenmerkte.
Partijeconomen beseften wat er mis liep, maar hun pleidooien
voor het behoud van private bedrijven werden genegeerd.
Deel I ging over de installatie van het communisme, deel II over
de consolidatie.
Einde 1948 hadden de communisten samen met de sovjets enorme
veranderingen doorgevoerd, maar ze bleven impopulair en de
ontevredenheid van de bevolking nam toe.
De verharding die vanaf 1947-1948 plaats vond, koppelt Applebaum
niet aan gebeurtenissen in het Westen (Trumandoctrine,
Marshallplan, blokkade van Berlijn), maar volgens haar was ze
vooraf gepland en koos Stalin voor geleidelijkheid.
In 1948-1949 drong hij er zelf op aan dat communistische leiders
harder moesten optreden, zeker tegen de kerken.
Vooral de aanvallen op kerkelijke leiders werden heviger. Poolse
katholieke priesters werden in groten getale naar sovjetkampen
gestuurd. Ook leiders van katholieke jeugdbewegingen werden hard
aangepakt. Kinderen en studenten, die hun godsdienst niet
verloochenden, werden van school en van de universiteit
gestuurd. Confessionele scholen werden genationaliseerd,
kloosters en seminaries werden gesloten, nonnen kregen verbod om
nog in ziekenhuizen te werken, schoolcatechese werd verboden, de
katholieke liefdadigheidsinstelling Caritas werd
genationaliseerd. Overal werden priesters en kardinalen
aangehouden, valselijk beschuldigd, gefolterd, opgesloten.
De bekendste was kardinaal Mindszenty in Hongarije. In 1919 was
hij al eens gevangen genomen door de communisten van Bela Kun en
in 1944 door de fascistische Pijlkruisers. In oktober 1945
waagde hij het een brief te schrijven waarin hij zei dat een
nieuwe totalitaire dictatuur de plaats van de vorige begon in te
nemen. In mei 1946 demonstreerde hij met de ouderverenigingen
tegen de sluiting van de confessionele scholen. In 1947 keurde
hij openlijk de afschaffing van het vak godsdienst af. Elke
aanval op de kerk beantwoordde hij met een tegenaanval. Door de
gelovigen werd hij op handen gedragen. In december 1948 had het
regime er genoeg van. Hij werd gearresteerd, wekenlang verhoord
en gemarteld. Na een vervalst proces vloog hij in de gevangenis
tot aan de Hongaarse revolutie van oktober 1956.
De Poolse kardinaal Wyszynski ontweek de confrontatie, maar werd
in 1953 toch ook gevangen genomen.
De communisten probeerden ook priesters aan hun kant te krijgen
in ruil voor privileges van de nomenclatura, zoals de toegang
tot artsen en ziekenhuizen en materiaal voor de bouw van kerken.
Behalve de geestelijken, waren er nog veel meer “vijanden in
eigen land”. In Polen werd er zelfs een lijst opgesteld van wel
43 categorieën, samen goed voor 6 miljoen mensen of 1 op 3! Bij
hen zaten welgestelde burgers, voormalige landeigenaars,
officieren. De paranoia nam enorme afmetingen aan.
Deze “vijanden” werden opgepakt en opgesloten. In 1948 telde
Polen 26.400 politieke gevangenen, in 1954 waren dat er al
84.200. Hier waren niet bij gerekend de tienduizenden die
rechtstreeks naar de Sovjetgoelag waren gestuurd, waar ze vele
andere Oost-Europese lotgenoten tegenkwamen.
De Sovjetkampen werden ook nagebouwd in o.a. Tsjecho-Slowakije :
18 stuks, waar de gevangenen uranium moesten delven voor de
Russen, zonder beschermende kledij.
Roemenië telde ca. 180.000 gevangenen. In Hongarije was Recks
het beruchtste werk- en folterkamp.
Het onderwijs kreeg de taak de kinderen om te vormen tot het
ideale model van de
homo sovieticus. In de kleuter- en lagere scholen werden de
kinderen gekneed volgens de theorieën van pedagoog Makarenko.
Kinderverhalen werden herschreven volgens het
marxisme-leninisme.
Leerkrachten en professoren werden herschoold. Leraren Duits
mochten Russisch gaan geven. Wie niet meewerkte, verloor zijn
baan. Indoctrinatie en desinformatie waren vaste ingrediënten
van het onderwijs, de jeugdbeweging en de media.
Elk land had ook snel zijn helden of heldinnen van de arbeid,
die tot drie keer het quotum haalden en waarrond een hele cultus
ontstond, zoals rond Stachanov. Hopelijk leverden zij hun
prestaties op hun eentje, want Stachanov had zeven helpers,
zoals later gebleken is.
Die cultus was er ook rond kinderen zoals Pavlik
Morozov(1918-1932), die hun ouders kwamen verraden omdat ze
thuis kritiek hadden op het systeem. Pavlik werd wel vermoord,
samen met zijn broer, door onbekenden, omdat hij zijn vader had
verraden.
Elk land kreeg ook zijn nieuwe communistische kalender, waar
geen enkele christelijke feestdag nog op mocht staan. Wie
deelnam aan de feestelijkheden, werd beloond.
Schrijvers zoals Goethe of componisten zoals Chopin, bleken
plots “communisten avant la lettre” te zijn.
En de Vredeskoers tussen Warschau, Praag en Berlijn, met start
op 1 mei, moest in de plaats komen van de “kapitalistische” Tour
de France, wat totaal mislukte.
N.v.d.R. Een bekende winnaar, die dit jaar nog de Tour
uitgereden heeft, is de Oost-Duitser Jens Voigt. Vredesfestivals
brachten communistische jongeren uit heel de wereld bij elkaar,
zelfs uit Noord-Korea, ook al spraken die enkel Koreaans.
Hfst. XIV, het socialistisch realisme, legt uit hoe alle
literatuur en kunst in dienst van het socialisme moesten staan.
De socialistische werkelijkheid werd dan wel mooier voorgesteld
: iedereen straalde arbeidsvreugde en geluk uit.
De Sovjet architectuur, bedoeld om te imponeren en te
intimideren, werd overal de norm voor cultuurpaleizen,
overheidsgebouwen en woonwijken. Hele traditionele stadsdelen
moesten hiervoor worden afgebroken. En de filmindustrie werd een
puur propagandamiddel.
Ideale steden (XV) begint met de bouw van grote staalfabrieken :
Sztalinvaros in Hongarije, Eisenhüttenstadt of Stalinstadt in de
DDR, Nowa Huta in Polen. Ze werden ontworpen door Russische
ingenieurs, die ook zorgden voor de ruimtelijke ordening in de
nieuwe steden errond en voor de enorme en uniforme flatgebouwen.
Die nieuwe steden groeiden zeer snel : Nowa Huta, gesticht in
1949, telde 19.000 inwoners op het einde van 1950 en 102.000 in
1960.
Maar de gloednieuwe hoogovens haalden slechts 58 % van het plan.
Er werden “schuldigen” gezocht en gevonden voor de “sabotage”.
En de leefomstandigheden in de overvolle flats, met te weinig
gemeenschappelijke voorzieningen voor teveel mensen, leidden tot
crimineel gedrag en dat dan weer tot campagnes tegen criminelen.
Meewerken tegen wil en dank (XVI) plus passief verzet (XVII)
handelen over de vele mensen die minder enthousiast waren dan de
fellowtravellers zoals Sartre en Picasso. Verder ook over de
vele privileges van de nomenclatura, die hun eigen winkels met
westerse goederen hadden en in hun villa’s en appartementen over
alles beschikten wat ze wensten. De rode proletariër kon daar
enkel van dromen.
Vele mensen namen een dubbele persoonlijkheid aan : schijnbaar
loyaal op het werk, kritisch thuis.
Het regime stond zeer wantrouwig tegenover “opstandige
jongeren”, die zich westers probeerden te kleden of een westers
kapsel droegen. Ze kregen namen zoals “saboteurs” of “spionnen”.
De moppencultuur zat ook vol met kritiek op het regime, dat
totaal geen gevoel voor humor had.
De overheid had ook veel problemen met het onderdrukken van
religieuze gevoelens en van pelgrimstochten, die ze beschouwde
als vormen van passief verzet. Ook het wegvluchten was een vorm
van verzet. De DDR verloor tussen 1945 en 1961 ruim 3,5 miljoen
van zijn 18 miljoen inwoners.
Hfst. XVIII gaat over de revoluties van 1953, na de dood van
Stalin, en die van 1956, na de toespraak van Chroesjtsjov. Deze
zijn bekend, maar worden hier nog eens gedetailleerd beschreven,
inclusief het optreden van de Russische tanks en de executie van
Beria op bevel van Chroesjtsjov. Detail : Gottwald kreeg een
dodelijke hartaanval na de begrafenis van Stalin, Bierut tijdens
de speech van Chroesjtsjov.
Bij de onderdrukking van de Hongaarse opstand nam de Russische
generaal Ivan Serov twee leiders gevangen : Pal Maleter en Imre
Nagy. Nadien werden ze geëxecuteerd, niet op bevel van
Chroesjtsjov, maar van hun “kameraad” Kadar, die naar de vijand
overgelopen was.
De epiloog geeft veel te summier de evolutie weer van 1957 tot
1989.
Applebaum schreef een heel degelijke studie, die zeker niet te
vroeg komt. Ze concentreerde zich op Polen, Hongarije en de DDR.
Het lot van de vele andere Oostblokstaten moet dus nog
beschreven worden. Ze las haar bronnen ook in de oorspronkelijke
talen (Duits, Pools, Hongaars, ..).
Ze geeft ook een heldere en pijnlijke inkijk in de concrete
werking van de totalitaire communistische regimes.
De titel “IJzeren Gordijn” is minder correct dan de ondertitel
(inlijving), die op zijn beurt in de oorspronkelijke uitgave
(crushing = vernietiging, verplettering) wel krachtiger is.
Applebaum toont aan dat de Westerse leiders in ‘44-‘45 fout
waren, maar over hun passieve houding na 1947 zegt ze weinig.
Ze vertelt ook weinig over de vele mensen die zich in het
systeem wel goed vonden. Niet iedereen was te beklagen, zeker de
topsporters niet.
Ik mis in haar boek een overzichtje van de toestand na 1990 of
nu : we weten dat er nu vrije verkiezingen zijn, dat de economie
ook weer vrij is en dat miljoenen Oost-Europeanen sinds 1990
weer op reis mogen gaan. Maar kwamen er opnieuw katholieke en
protestantse jeugdbewegingen en scholen ? Of waren ze zo
gekraakt, dat ze het niet meer te boven zijn gekomen ?
En zijn de communistische jeugdbewegingen zoals de FDJ nu
helemaal verdwenen ?
En hoe voelen Oost-Europeanen zich die de jarenlange bezetting
hebben meegemaakt en die sinds 1990 lezen en weten hoe ze
belogen en bedrogen werden ?
Verder nog een paar details : de vertaling is zeer goed, maar
faalt een enkele keer wanneer “pretty” vertaald wordt met
prettig (237) i.p.v. met nogal of erg.
Bij Imre Nagy mis ik de vermelding dat hij bij de huurlingen
hoorde die in 1918 de tsarenfamilie uitgemoord hebben.
In de bibliografie ontbreekt het boek van André Fontaine, Het
Rode Gevaar(2007).
Andere interessante lectuur over dit onderwerp vind je bij
Douglas (2) en Starink (3)
Jef Abbeel, juli-augustus 2013