Laura Starink (januari 2020). Post uit Rusland 1972-2020. ISBN
978-90-450393-81. Paperback, 368 pagina’s, 21 x 14 cm, € 22,99.
Uitgeverij Augustus/Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen.
Post uit Rusland 1972-2020
Laura Starink houdt zich al bijna 50 jaar bezig met Rusland en publiceerde er al enkele boeken over.
Inhoud
Post uit Rusland 1972-2020
Ze begint positief: het vroeger zo grauwe Moskou is de afgelopen dertig jaar onherkenbaar veranderd: het is veel mooier, alles is er verkrijgbaar, ook kritische boeken. De woeste jaren ’90 waren een negatieve fase in de overgang van communisme naar kapitalisme: men stond weer uren in de rij voor eten en kleren, sommigen werden steenrijk, velen straatarm. Poetin bracht orde en welvaart, zette Rusland weer op de wereldkaart en daarmee werd hij voor veel Russen een held.
Er is ook kritiek: 10% bezit 83% van de rijkdom, het aantal
miljardairs is in één jaar (ze zegt niet welk jaar) gestegen van
74 tot 110 (p. 17).
Starink schreef dit boek met persoonlijke belevenissen vooral
voor de generatie die de Koude Oorlog niet heeft meegemaakt. Dus
niet voor mij, maar ik heb er toch ook van genoten. Haar vraag
is: zijn de Russen nu beter af dan hun ouders en grootouders?
Het antwoord is genuanceerd.
In hoofdstuk 1 trekt ze naar het platteland, 400 km ten zuiden
van Moskou. Helaas loopt het leeg en heeft men er heimwee naar
het communisme met zijn zorg van wieg tot graf. Onderweg en op
vele andere reizen constateert ze hoezeer de Russen
geïndoctrineerd zijn: het Westen heeft maar één doel, namelijk
Rusland vernederen. En de MH17 is niet door een Russische raket
neergehaald (p. 22). Een schooldirectrice is verbaasd als ze van
Starink verneemt wat de Russen in de Donbas hebben aangericht en
ze vraagt zich af of zij de waarheid niet mogen kennen (p.
30-31). Het zedenverval, de verminderde discipline en de
leegloop van de dorpen wijten velen aan Gorbatsjov, die de
‘Amerikaanse waarden’ introduceerde (p. 36). In scholen en
andere gebouwen hangen gedragsregels in geval van terrorisme (p.
47). Een pijnlijk verhaal is dat van een sovchoze, waar in 2013
twee generaals met 50 auto’s van de oproerpolitie alle koeien
wegroofden, terwijl de melksters erbij stonden te huilen (p.
56-59).
Hoofdstuk 2 gaat over Siberië, een continent met 3 inwoners per
km²! Het eindstation, de militaire haven Vladivostok, werd pas
in 1990 toegankelijk voor buitenlanders. Starink trok er naartoe
en het duurde 8 uur voordat zij in een hotel toegelaten werd (p.
69-70). Ze spreekt over Solzjenitsyn, die van 1944 tot 1955 in
enkele van de duizenden kampen van de goelag verbleef wegens
kritiek op de oorlogsvoering van Stalin. Hij getuigde over die
kampen in zijn meesterwerk van 1. 844 pagina’s, dat in 1973 in
Parijs verscheen. Hij werd het land uit gezet tot 1994 en zijn
nationaliteit ontnomen en hij vond dat een heel zware straf. Bij
zijn terugkeer uit Amerika in 1994 constateerde hij dat Rusland
de slechte kanten van beide systemen had: Amerikaans
consumentisme, materialisme en decadentie plus de Russische
corruptie en wetteloosheid. Hij was blij dat Poetin orde op
zaken stelde.
Starink vertelt ook het levensverhaal van Varlam Sjalamov, die
bijna 20 jaar in strafkampen van Siberië werkte en bekend werd
om zijn ‘Kolymaverhalen’(1972). Alleen al in de regio Magadan
lagen 250 kampen. En dwangarbeid stond in de grondwet van 1918
(Lenin) tot 1991 (Gorbatsjov, p. 86). Tussen 1929 en 1953 zaten
14 à 18 miljoen mensen in de 30.000 kampen. Van hen zijn er 1,6
miljoen in een kamp gestorven (p. 86). Gevangenen bouwden o.a.
de Moskouse metro en het Witte Zeekanaal. Van die 30.000 kampen
zijn er nu nog ruim 1.000 over en daar wordt ook nu nog
gemarteld (p. 87-88).
Een leuker verhaal is dat van de Russische Eskimo’s, die na de
Koude Oorlog hun familie in Alaska weer mochten bezoeken. De
schrijfster was bij hun eerste overvaart. Maar in 2012 werd de
Russische kust weer gesloten wegens de militarisering van de
noordelijke zeeroute (p. 88-91).
Een volgend verhaal gaat over de censuur: die werd in 1922
officieel ingevoerd, vele honderden schrijvers en kunstenaars
waren er het slachtoffer van. In 1991 is ze grotendeels
opgeheven, maar elke regisseur, schrijver, journalist, zakenman,
… kan nu opnieuw het slachtoffer worden van willekeurige
beschuldigingen en de rechter werkt mee aan de afrekening.
Starink geeft enkele voorbeelden: Brodski kreeg in 1964 vijf
jaar dwangarbeid, omdat dichten en vertalen geen echte job was.
In 1972 werd hij uitgewezen naar Amerika, in 1987 kreeg hij de
Nobelprijs (p. 109-111).
Sinjavski en Daniel werden in 1966 veroordeeld tot resp. 7 en 5
jaar strafkamp wegens publicatie van hun satires in het
buitenland (p. 112-113). Gorbatsjov en Jeltsin gaven de
Sovjetburgers het vrije woord terug: voor het eerst in hun
geschiedenis konden zij openlijk praten met westerse
journalisten (p. 116-117). Sindsdien staan er in Russische
steden ook geen verkeersborden meer met de tekst: “Verboden te
spreken met buitenlanders.” (n.v.d.r.)
In 2008 werd Roskomnadzor opgericht voor toezicht op het
internet. Het controleert o.a. kinderporno, drugs, oproepen tot
zelfmoord of tot massaprotest, homo-propaganda, terrorisme,
getuigen van Jehova (p. 123). Het is niet vergelijkbaar met de
veel strengere Chinese Firewall.
In juli 2017 werd het ballet ‘Noerejev’ van Kirill Serebrennikov
afgeblazen door het Bolsjojtheater, omdat het “propaganda maakt
voor niet-traditionele seksuele relaties”. Maar in december 2017
werd het dan toch vertoond en de Moskouse politieke elite was
aanwezig. En in 2019 kreeg het een ‘Gouden Masker’, de hoogste
toneelprijs (p. 138). Maar de rechtszaak tegen de regisseur is
nog niet voorbij.
Een te lang verhaal (hoofdstuk 4) gaat over Valeri Repin,
beheerder van het Solzjenitsyn-fonds voor politieke gevangenen.
In 1981, dus nog in Brezjnev-tijd, werd hij beschuldigd van
samenwerking met de CIA. Hij kreeg twee jaar gevangenis en drie
jaar goelag aan de Noordpoolcirkel voor een afgedwongen
‘schuldbekentenis’. Dit hoofdstuk geeft wel een goed beeld van
de rechterlijke macht tijdens het communisme.
Hoofdstuk 5 gaat over de Russische vrienden van de auteur, die
vrijheid, mensenrechten en het recht om te reizen wel belangrijk
vinden, in tegenstelling tot velen die kiezen voor orde en
welvaart. Eén van hen was Leonid Makar-Limanov, een Joodse
wiskundige. Joden werden in de Sovjet-Unie altijd
gediscrimineerd, o.a. met een numerus clausus voor de
studierichtingen waarin zij de besten waren: wiskunde,
natuurkunde, scheikunde, geneeskunde. Emigreren was zo goed als
onmogelijk en werd pas echt toegestaan tijdens Gorbatsjov, met
een massale exodus als gevolg. Leonid werd permanent gevolgd
door de KGB. Soms vroeg hij zijn volgers zelfs of ze hem een
lift konden geven, wat ze dan nog deden ook, want ze moesten hem
toch volgen!
Starink noemt nog een andere Joodse, Ira Jakir, kleindochter van
Jona Jakir. Maar Starink zegt er niet bij dat deze Jona, samen
met Sverdlov, nog een andere Jood, in 1919 de Kozakken
genadeloos liet uitroeien en executeren in groepjes van 30 à 40,
naakt, voor de ogen van hun dorpsgenoten. Sverdlov had het jaar
voordien, in opdracht van Lenin, de hele tsarenfamilie al laten
uitmoorden. Mijn bron is Yuri Slezkine, Het Huis van de
Regering, p. 202-205.
Hoofdstuk 6 gaat over het enorme standbeeld van Vladimir de
Heilige (980-1015), dat Poetin op 4 november 2016, de Dag van de
Nationale Eenheid, bij het Kremlin liet oprichten. Om te tonen
dat Rusland, Oekraïne en Wit-Rusland één land vormen.
De auteur vertelt hier ook over de aanhechting van de Krim
(2014), de Russische revolutie die in 2017 bewust niet herdacht
werd (want ze herinnerde aan chaos), de Stalin-terreur, Memorial
dat die terreur onderzoekt, de bezetting van Oost-Europa in
1944/45 en de deportaties van de Oost-Europese elites naar
Siberië, de niet-verwerking van de terreur en de hernieuwde
bewondering voor Stalin bij 71% van de Russen (p. 218).
Ze beschrijft ook de drie monumenten die herinneren aan die
terreur: de Muur van Verdriet buiten het centrum van Moskou, de
steen op het Loebjankaplein in het centrum, de muur in Boetovo
buiten de stad. Poetin dacht in 2007 bij de opening van de muur
in Boetovo dat daar enkel partijkaders en partijleden
geëxecuteerd waren en was zeer verrast daar te vernemen dat er
ook gewone boeren, arbeiders, ingenieurs, artsen en schrijvers
bij waren (p. 237-239).
Hoofdstuk 7 gaat over de rechtbanken, die in Rusland weer een
instrument zijn van de overheid en een middel voor
machtsmisbruik. De schrijfster geeft enkele pijnlijke
voorbeelden, o.a. een oude bibliothecaresse die zonder enig
bewijs veroordeeld werd. De kapitaalvlucht van 1 biljoen $ op 30
jaar is ook een gevolg van de rechtsonzekerheid (p. 244). Het
aantal vrijspraken in het strafrecht ligt bijzonder laag. De
schrijfster geeft als cijfers: 0,25% (p. 245), minder dan 1% (p.
248), 1 op 500 = 0,20% (p. 251). Tijdens het communisme was het
allemaal nog wat erger: toen werden bekentenissen afgedwongen
via marteling; dat komt nu veel minder voor. Maar de scheiding
der machten is er nog niet: de politiek of de FSB bepaalt het
vonnis. De openbaar aanklagers en de meestal onbekwame rechters
spannen samen tegen de vaak ten onrechte aangeklaagde, die na
een jaar in voorarrest, in de rechtszaal nog altijd in een kooi
moet zitten, wat het publiek blijkbaar leuk vindt! Rusland staat
in de corruptie-index op een weinig benijdenswaardige 138ste
plaats op 180 (Nederland op 8) en op de Rule of Law Index op 88
van 126, in dezelfde groep als China en Colombia.
Hoofdstuk 8 gaat over de angst voor de staat, die bij velen,
zeker van de oudere generatie, nog altijd heerst. In de
Sovjettijd werd de bevolking geïndoctrineerd dat de Sovjet-Unie
omringd was door vijanden en dat elke buitenlander een spion kon
zijn. Dat leidde tot een harde overheid. Tussen 1921 en 1953
werden ruim 4 miljoen mensen veroordeeld, de meesten onterecht
(p. 286).
Tijdens Gorbatsjov en Jeltsin werd het beleid zachter, maar
Poetin verhardde het weer.
De schrijfster geeft pijnlijke voorbeelden van vergiftiging, een
verschijnsel dat sinds 2003 geregeld voorkomt in Rusland en in
het buitenland. Het is niet duidelijk wie erachter zit: soms het
Kremlin, soms de FSB of de GROe, soms de maffia. Gif is een
onderdeel geworden van Ruslands pestgedrag.
Hoofdstuk 9 gaat over de vraag of Rusland gedoemd is om
overheerst te blijven door corrupte bestuurders, die zichzelf
verrijken en die elke geweldloze betoging onderdrukken. Gelukkig
verliest de staat zijn controle over de jeugd, die meer naar het
internet kijkt dan naar de staatstelevisie. Poetin heeft alvast
gezorgd dat hij ook na 2024 aan de macht kan blijven, als
premier.
Hoofdstuk 10 gaat over de vrijheden die Gorbatsjov en Jeltsin
invoerden, maar die nu weer ingeperkt worden. Liegen in het
belang van de staat is blijkbaar weer een patriottenplicht en
wie de annexatie van de Krim durfde te veroordelen, werd op de
staatstelevisie getoond als landverrader.
Gorbatsjov was de eerste leider met een open geest, de eerste
die niet corrupt was, de eerste en laatste idealist die niet
rijk geworden is aan de top. Hij was ook de eerste die zijn
vrouw verheerlijkte.
Maar in de ogen van de meeste Russen, heeft hij meer gedaan voor
Oost-Europa en voor de Duitse eenmaking dan voor de Russen (p.
322-323).
Echte oppositiepartijen ontbreken nu: de Liberaal-Democraten van
Zjirinovski en de nieuwe Communistische Partij van Zjoeganov
worden gefinancierd door het Kremlin. Zjirinovski laat zich ook
nog eens rijkelijk betalen voor een plaats op zijn lijst en door
zakenlui en het Kremlin voor het stemgedrag van zijn partij. Hij
heeft banden met de militaire geheime dienst GROe, het
militair-industrieel complex en de maffia. Ook Zjoeganov heeft
lucratieve contacten met de geheime dienst (p. 328-329).
In het laatste hoofdstuk (11) is de schrijfster weer in het dorp
Glazok, waar ze in het eerste hoofdstuk begon. Nu gaat het over
de lage salarissen in de dorpen (€ 200€ voor een leraar),
stembusfraude, bommeldingen, de zwakheid van Europa, de
teleurstellingen in het onderwijs en weer eens het idee dat
iedereen Rusland van de kaart wil vegen. Daarmee eindigt dit
boeiende boek.
Starink heeft een prachtig betoog geschreven, met veel liefde
voor de Russen en tegelijk met veel kritiek op Rusland. Zij kent
het land en de inwoners door en door, ze beheerst de taal, ze
heeft een rijke woordenschat en vlotte schrijfstijl. Haar
verhalen staan wel los van elkaar.
Een paar opmerkingen. In de titel staat 1972: toen begon ze
Slavische talen te studeren en trok ze voor het eerst naar de
Sovjet-Unie. Toen kwamen er heel weinig toeristen en de Russen
zelf mochten enkel in hun eigen land reizen.
Als lezer moet je er een atlas bij houden, want weinigen weten
waar Mitsjoerink, Tambov, Beslan, Klausberg, Sandarmoch,
Novorossisk etc. liggen. Een Engels woordenboek is ook nuttig,
want ze gebruikt dikwijls niet-alledaagse Engelse woorden
(maverick, mindfuck, …).
Bij de boerenopstand van 1920 en de hongersnood had ze mogen
verwijzen naar Douglas Smith: De Russische Klus. Ze noemt een
aantal titels van interessante boeken, maar voegt er achteraan
geen bibliografie bij. Op p. 86 lezen we dat 14 à 18 miljoen
mensen tussen 1929 en 1953 naar de kampen verbannen werden, op
p. 286 dat er in ongeveer dezelfde tijd 4 miljoen veroordeeld
werden. Het is me niet duidelijk of die 4 miljoen in die 14 à 18
zitten. Het zijn alleszins afschrikwekkende getallen.
Op p. 89 geeft ze een leuk compliment aan de Belgen: ze
vergelijkt hen met de Siberische Eskimo’s/Tsjoektsjen wegens hun
simplisme. Ik hoop dus snel eens met haar kennis te maken. Een
zeldzame drukfout komt ook voor: Russisch intellectuelen (p.
120), dysfunctioneel (p. 199) i.p.v. disfunctioneel. Ze zegt dat
de beriozka’s voor buitenlanders waren, maar die waren vooral
voor de nomenclatura, de bevoorrechte lieden: die konden er
alles kopen wat de rode proletariër miste in zijn winkels. De
buitenlanders vonden alles in hun eigen land. Ze situeert Radio
Free Europe/Radio Liberty in Praag (p. 147), maar dat was
uiteraard onmogelijk tijdens de Koude Oorlog: van 1949 tot 1995
zat het radiostation in München, daarna pas in Praag. Ze spreekt
over het nieuwe weekblad Moskovskije Novosti (p. 188), maar dat
werd helaas al in 2014 opgeheven na minder dan drie jaar.
Volgens haar ‘vluchtte’ (p. 199) de tsarenfamilie naar
Jekaterinenburg, maar in feite werd ze naar daar verbannen. Bij
Klausberg vermeldt ze niet dat het nu Mikulczyce heet, in Polen,
maar in een vorig boek ‘Duitse Wortels’ heeft ze al geschreven
dat in 1945 alle 14 miljoen Duitsers verdreven werden uit de
gebieden die door Polen aangehecht werden, in ruil voor
gebiedsverlies aan de Sovjet-Unie . De Baltische landen werden
volgens haar geannexeerd na WO II, maar dat gebeurde al in 1940,
met deportatie van ruim 100.000 Balten naar Siberië. Bij de brug
naar de Krim vermeldt ze terecht de firma Rotenberg (van Poetins
ex-judo-leraren), maar niet de Nederlandse bedrijven die eraan
meewerkten (zij leverden de hydraulische dempingsystemen voor de
brugpijlers) en daarvoor ook beboet werden. Gelukkig heeft het
boek een register. Daarin miste ik enkel de nieuwe premier
Misjoestin (p. 315).
Kortom: een knap en zeer lezenswaardig boek, met enkele details
die verbeterd kunnen worden.
© Jef Abbeel, februari 20'20,
www.jefabbeel.be