Kees Boterbloem, Revoljoetsija.De betekenis van de Russische revolutie in historisch perspectief. Uitgeverij Amsterdam University Press, A’dam / Davidsfonds, Antwerpen, 2017. 279 p., foto’s, kaarten, chronologie, noten, index. ISBN 978 90 5908 845 0; € 24,95.


 

Revoljoetsija.De betekenis van de Russische revolutie in historisch perspectief.

Kees Boterbloem(°1962) schreef in 2016 al “De Russische revolutie”. Dit nieuwe boek is ruimer : het gaat vooral over de revoluties van 1917, maar trekt de lijn door tot Gorbatsjov of het einde van de Sovjet-Unie. De revolutie begon in 1917 en bleef duren tot na Stalins dood in 1953 en kostte miljoenen mensen het leven. Enkel in China vielen nog meer doden.

Revoljoetsija.De betekenis van de Russische revolutie in historisch perspectief

Het boek begint met de industrialisatie en de sociale bewegingen van de 19° eeuw. De laatste tsaar Nicolaas II (1894-1918) was niet bekwaam om het moeilijke land met zijn 125 miljoen inwoners en zijn grote bevolkingsgroei te leiden: hij was koppig en meer geïnteresseerd in zijn gezin dan in het land. Rusland kende meer dan 100 talen, maar geen nationalistische beweging. Nicolaas bemoeilijkte het onderwijs in het Pools, Oekraïens, Wit-Russisch, Ests, Lets, Litouws en Fins, waardoor hij zelf opstandigheid en nationalisme veroorzaakte.

Rond 1900 zorgde de Russische expansie in Mantsjoerije en Port Arthur voor een gewapend conflict met “de Japanse apen”. Japan was zelf bezig met zijn expansie en vernietigde in 1904 de Russische vloot in Port Arthur en veroverde die havenstad. Het deed de Baltisch vloot, die met een lange omweg ter hulp kwam, zinken. De Russen verloren Korea, Mantsjoerije, Zuid-Sachalin en de Koerilen. De mislukte oorlog veroorzaakte onrust. In 1905 betoogden arbeiders vreedzaam voor betere arbeidsvoorwaarden, maar ze werden beschoten. Dan volgden stakingen, muiterijen op de vloot en ontstonden er sovjets. De tsaar moest een parlement (Doema) toestaan, met meervoudig stemrecht voor grondbezitters en rijken.

Bij die revolutie speelde Lenin nog geen rol: hij zat in Italië te schaken. In 1912 hield hij een congres in Praag, waar de onbekende Stalin als vertegenwoordiger van Georgië opgenomen werd bij de jaknikkers. Tijdens de Februarirevolutie van 1917 zat Trotski in New York en Lenin in Zürich. De revolutie was ondenkbaar zonder het leed van de 1° W.O. Het Russische leger vocht goed, maar er was te veel honger door het falende distributiesysteem. De vrouwen gingen op straat om brood te eisen. De tsaar trad af, eerst ten gunste van zijn broer, maar die weigerde. Zo eindigde het keizerrijk op 2 maart 1917. De Oostenrijkse en de Duitse keizers volgden in november 1918.

Er kwam een voorlopige regering onder vorst Lvov, die in Rusland voor ongekende vrijheden zorgde : amnestie, afschaffing van de doodstraf en van de censuur. In juli werd hij opgevolgd door Kerenski. Deze zette de oorlog verder. In Petrograd en andere steden bestonden sovjets van arbeiders, boeren en soldaten, die vrede wensten. De bolsjewieken mochten terugkeren uit hun ballingschap. Stalin en Molotov hadden de leiding, tot Lenin op 3 april in een geblindeerde trein aankwam in Petrograd. Hij kantte zich hevig tegen de oorlog en tegen de Voorlopige Regering en hitste de sovjets op om de macht te grijpen. In mei keerde Trotski terug en voegde zich bij Lenin. In augustus probeerde legerleider Kornilov de macht te grijpen, maar mislukte en werd gearresteerd. Trotski werd in september voorzitter van de sovjet van Petrograd.

In de nacht van 25 oktober vond de bolsjewistische staatsgreep plaats. De Voorlopige regering werd gearresteerd, maar Kerenski ontsnapte in een auto met Amerikaanse vlag. De partij van Lenin en Trotski was gegroeid van 20.000 leden in februari naar 250.000 in oktober. Lenin beloofde vrede, brood, verdeling van de gronden en zelfbeschikking.

Op 12 november organiseerde hij (de enige) verkiezingen : de bolsjewieken haalden 25 % of 175 zetels op 715. De gematigde Socialisten-Revolutionairen haalden met 370 zetels de absolute meerderheid en hadden dus het recht een regering te vormen, maar dat liet Lenin niet doorgaan. Op 7 december 1917 werd de Tsjeka opgericht (de latere KGB / FSB), om politieke tegenstanders gewelddadig te vervolgen.

In maart 1918 sloten de communisten de vrede van Brest-Litovsk met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Zo vereffende Lenin zijn schuld bij de Duitsers die hem in Rusland hadden binnengebracht en gefinancierd. De auteur veronderstelt dat het Rode Leger tegen Duitsland had kunnen winnen, maar dat is niet te bewijzen. Door de nationalisatie van de economie verminderde de productie en nam de honger toe. Die hongersnood duurde tot 1922, mede door de burgeroorlog vanaf 6 juli 1918, die samen met de Rode Terreur 10 à 20 miljoen doden veroorzaakte, 4 à 5 keer het aantal Russische doden van de 1° W.O. De moord op de tsarenfamilie, met goedkeuring van Moskou, vermeldt de auteur pas in de noten achteraan. Vanaf 1919 nam een Politbureau van 5 man alle beslissingen: Lenin, Trotski, Stalin, Kamenev en Krestinski. De samenstelling wijzigde geregeld. De nieuwe nationaliteitenpolitiek liet voor het eerst onderwijs en kranten toe in de eigen talen.

In 1921 zag Lenin zich gedwongen de NEP in te voeren, een kleinschalig kapitalisme, om de economie terug op gang te krijgen.

In 1922 sloot de SU een geheim verdrag met Duitsland, de andere uitgestotene, in Rapallo, over wederzijdse hulp en Duitse herbewapening op Russisch grondgebied. In dat jaar werd ook het eerste congres van de USSR gehouden: het land met 140 miljoen inwoners kreeg een federale structuur en was na China het grootste ter wereld (De VSA telde toen ruim 100 miljoen inwoners, India was nog Brits). Ruim 50 % was Russisch, 20 % Oekraïens, 4 miljoen Wit-Russisch, 2,5 miljoen Joods en in totaal waren er 200 etnische groepen.
In mei 1922 kreeg Lenin een eerste zware hersenbloeding en in december 1922 een tweede. Hij belandde in een rolstoel. De auteur zegt er niet bij of er een verband was met de syfilis die hij tijdens zijn zwerftochten in Genua had opgelopen. Lenin gaf aan de partijtop de namen van zes mogelijke opvolgers, waarschuwde daarbij voor de grofheid van Stalin, maar deze had al teveel macht naar zich toe getrokken. Al in 1923 vergaderde Stalin met het Politbureau in het geheim, zonder Trotski erbij. In 1924 stierf Lenin op zijn 54°. Hij werd wel voor eeuwig vergoddelijkt in zijn mausoleum op het Rode Plein.

In 1925 volgde de val van Trotski en in 1926 werden ook Zinovjev en Kamenev op een zijspoor gezet. In 1936 liet Stalin hen executeren en Trotski in 1940. Stalins weg naar de alleenheerschappij lag open. Hij loodste zijn makkers Kaganovitsj, Kirov en Mikojan binnen in het Politbureau.

In 1927/28 maakte Stalin een einde aan de NEP. Die was in het voordeel van boeren (80 % van de bevolking), kleine handelaars en ambachtslui. Maar Stalin had zoals Marx en Lenin meer sympathie voor de arbeiders en weinig voor de boeren. In 1928 voerde hij weer graanopeisingen in, samen met het eerste Vijfjarenplan. Hij wou de landbouw collectiviseren om ideologische redenen, maar niemand in het Politbureau kende ook maar iets van landbouw.

De collectivisatie en de liquidatie van de koelakken kwam neer op een tweede burgeroorlog: koelakken werden in groot aantal (2,3 miljoen) naar de goelag gedeporteerd en velen werden gewoon doodgeschoten. Men werkte met quota: 3 à 5 % van de boeren werd bestempeld als koelak en men was dat al als men één knecht of twee paarden had. Tegelijk werd de orthodoxe kerk aangevallen: dorpskerken werden omgevormd tot graanschuren. Landbouwproducten werden uitgevoerd om machines te kopen voor de industrie, miljoenen boeren vluchtten naar de steden. Deze maatregelen leidden in 1932-33 tot een verschrikkelijke hongersnood: 4 miljoen Oekraïense doden door de “holomodor” en nog eens een miljoen hongerdoden elders in Rusland(114, 234). De uitbuiting van de boeren duurde tot Stalins dood en gebeurde met de goedkeuring van heel het Politbureau. Tot 1977 mochten de boeren zelfs niet in eigen land op reis gaan.

De industrie werd met vijfjarenplannen versneld opgebouwd, maar de behaalde resultaten werden opgesmukt en vertelden meer over de kwantiteit dan over de kwaliteit. Vele arbeiders leefden in barakken zonder verwarming, lopend water, elektriciteit of in kommoenalka’s, waar ze 4 m² leefruimte kregen per persoon en de keuken en het bad moesten delen.

De almacht van Stalin strekte zich uit over alle domeinen: hij stelde het onderwijsprogramma op, bepaalde met zijn socialistisch realisme wat kunst was en liet in 1936-1938 preventief 2 miljoen arrestaties verrichten van “volksvijanden”, onder wie zelfs Zinovjev, Kamenev, Pjatakov en Boecharin, die Lenin bij zijn zes mogelijke opvolgers had genoemd. Alle vier werden na een schijnproces geëxecuteerd (en in 1988/89 gerehabiliteerd). 200.000 Koreanen, die sinds de Japanse bezetting(1910) nabij Vladivostok woonden, werden naar de goelag gedeporteerd, uit angst voor sympathie voor de Japanners voor wie ze gevlucht waren.
Statistisch werd 1 op de 50 volwassenen gearresteerd en 1 op 200 geëxecuteerd (700.000), onder wie 55% van de legerofficieren en vele buitenlandse communisten die in Moskou woonden(153).
De auteur meent dat de dreiging van Hitler een rol speelde bij deze liquidaties, maar dat is moeilijk te bewijzen: Stalins eigen paranoia volstond hiervoor. De auteur zegt dat Stalin tussen 1929 en 1941 minstens 10 miljoen mensen liet vermoorden. Mao en Pol Pot volgden later zijn voorbeeld. Tijdens de 2° W.O. volgden er nog 27 miljoen doden of 15% van de bevolking.

Het pact van 1939 betekende slechts uitstel van de oorlog. Stalin wist uit “Mein Kampf” dat Hitler de “Joods-bolsjewistische” SU wou vernietigen. Boterbloem noemt het pact ook een strategische blunder: het creëerde een veel te lange gemeenschappelijke grens tussen Duitsland en de SU, waardoor de invasie vergemakkelijkt werd. Stalin blunderde ook door te denken dat de nazi’s in juni 1941 niet meer zouden aanvallen: dat was volgens hem te laat in het jaar en ze zouden wel lessen trekken uit het avontuur van Napoleon, die ook pas op 24 juni 1812 binnengevallen was. De veelvuldige waarschuwingen van spionnen en van de Britten negeerde hij. De auteur acht hem dan ook verantwoordelijk voor miljoenen onnodige doden(168). In 1944/45 liet Stalin volkeren deporteren die hem minder trouw leken te zijn, zoals de Krim Tataren, Tsjetsjenen, Ingoesjeten. Ze moesten naar Centraal-Azië, totdat Chroesjtsjov ze in de jaren ’50 liet terugkeren. De Krim Tataren mochten pas in 1989 terugkomen.
In 1946/47 was er weer hongersnood, die het leven kostte aan een miljoen mensen, deels doordat teveel middelen gingen naar de ontwikkeling van de atoombom(1949). Tijdens en na de 2° W.O. ontstond de Koude Oorlog. De auteur beweert dat Churchill per se een onafhankelijk en democratisch Polen wenste, maar dat lijkt in tegenspraak met zijn voorstel van oktober 1944 waarbij hij aan Stalin Oost-Europa cadeau gaf. Na de oorlog bracht Stalin overal in Oost-Europa en daarna in Oost-Azië communistische regimes aan de macht. Rond 1950 was zelfs 1/3° van de wereld onder communistisch gezag.

Na de dood van Stalin kwam Chroesjtsjov(1894-1971) aan de macht. Hij werkte zich op van ongeschoolde arbeider/monteur in de mijnen van de Donbas tot medewerker van Stalin 1925. Zijn derde vrouw Nina was een Oekraïense boerendochter. Tijdens de collectivisatie (1929-30) en de hongersnood (1932-33) leefde hij in Moskou, hij was dus geen getuige van het geweld tegen de koelakken, maar hij was er net zoals Nadja, de tweede vrouw van Stalin, wel van op de hoogte via hun Oekraïense medestudenten en hij keurde het ook goed.
Hij werkte mee aan de zuiveringen, maar besefte pas in 1955/56 de omvang hiervan, nadat de geheime dienst hem in 1953/54 gerapporteerd had dat Stalin 3,75 miljoen mensen om politieke redenen had laten arresteren tussen 1931 en 1953, van wie 1/5° was gefusilleerd. Wetenschappers gaan zelfs uit van 18 miljoen gedeporteerden: de KGB had de cijfers verlaagd. Zijn geheime speech van 1956 werd eerst door de top en door Svetlana gelezen en goedgekeurd. Chroesjtsjov klaagde vele wandaden van Stalin aan, maar veroordeelde de collectivisatie niet en voerde ook te weinig vrijheden in. De dooi was dus beperkt, zoals de onderdrukking van de Hongaarse opstand bewees. De successen in de ruimtevaart en in een aantal ex-kolonies gaven Chroesjtsjov goede moed. Hij steunde Mao meer dan Stalin deed, maar toch kwam het tot een conflict in 1960/61, toen Chroesjtsjov zijn adviseurs weghaalde uit China en kritiek uitte op Enver Hoxha’s grootheidswaanzin.
Na de breuk met China, het Cubaanse avontuur en een poging om de partij te vernieuwen , werd Chroesjtsjov afgezet door het trio Brezjnjev, Soeslov en Andropov. Met hem verdween de laatste leider die zelf had deelgenomen aan de Oktoberrevolutie. Brezjnjev en co voerden weer een politiestaat in tegen schrijvers zoals Sinjavski en Solzjenitsyn, tegen fysicus Sacharov en traden ongenadig op tegen de Praagse Lente van Dubcek. Tijdens de Poolse rebellie van 1980, die gesteund werd door paus Johannes Paulus II, durfden de Russen niet ingrijpen: ze hadden al genoeg miserie in Afghanistan. Generaal Jaruzelski herstelde dan de orde door een militaire staatsgreep. De bevolking in de SU zweeg, omdat het levenspeil wat beter was.

In 1985 kwam Gorbatsjov(°1931) aan de macht, op voorstel van Gromyko, zelf ooit assistent van Molotov. Hij vroeg de pers om voortaan eerlijk verslag te doen van gebeurtenissen zoals de kernramp van Tsjernobyl(1986).Hij lanceerde ook het privé-initiatief in de economie en ging een stap verder dan de vreedzame co-existentie van Chroesjtsjov: hij wou detente. Hij liet dissidenten zoals Sacharov terugkeren naar Moskou en trok het leger terug uit Afghanistan. Vele slachtoffers van de terreur werden in ere hersteld en Solzjenitsyns “Goelag” mocht nu ook in de SU uitgegeven worden, 15 jaar na de Nederlandse en andere uitgaven. De Oostbloklanden kregen in 1989 toestemming om hun eigen weg te gaan. De idealist Gorbatsjov wou geen Tien-an-Men zoals de Chinezen. In 1990 werd de éénpartijstaat afgeschaft. In 1991 pleegden partijbonzen een staatsgreep om de klok terug te draaien, maar de SU ging ten onder. Het communistische ideaal van een maatschappij met vrije en gelijke mensen was nooit behaald. Het milieu en de volksgezondheid waren ook slachtoffers van het systeem: grond, water en lucht waren ernstig vervuild, astma, kanker en geboorteafwijkingen waren in grote mate aanwezig.
De betekenis van de Russische revolutie voor de wereldgeschiedenis was en is minder groot dan kenners zoals Pipes en Kennan in 1967 dachten, toen het IJzeren Gordijn, het Oostblok en het wereldcommunisme een eeuwig leven leken te hebben. Enkel Noord-Korea levert nu nog een achterhoedegevecht.
De auteur meent dat internationale gerechtshoven nu voor een rechtvaardigere maatschappij zorgen, maar hij vergeet dan dat de meeste nog levende daders in het Oostblok, zoals de oprichters van de Stasi-gevangenissen, met rust werden gelaten in de jaren ’90. En ook nu zijn die rechtbanken niet opgewassen tegen de misdaden van I.S., Boko Haram, Al Shabaab, Assad etc.

Boterbloem heeft een degelijk en kritisch overzicht gemaakt van de Russische revolutie en van de geschiedenis van de SU tot 1991. Hij kent zijn materie goed. De moord op de tsarenfamilie staat niet in zijn overzicht, maar in de noten(p. 247), weliswaar zonder verwijzing naar de schitterende studie van Elisabeth Heresch daarover. Bij Lenin mis ik een medisch detail : de syfilis die hij had opgelopen bij een bezoek aan een lieve dame in Genua. Mogelijk was die ziekte een oorzaak van zijn vroege hersenbloedingen.

Op cruciale momenten vraagt de auteur zich af of de SU een andere en meer humane kant had kunnen uitgaan, b.v. als Gorbatsjov al in 1964 aan de macht was gekomen i.p.v. de futloze Brezjnjev.
Dan zou volgens hem de SU nu nog bestaan hebben. Dat is helemaal niet zeker. We kunnen ons dan ook afvragen hoe de geschiedenis verlopen zou zijn als Stalin niet uit het seminarie was gestuurd en als Hitler geen onvoldoende had gehaald op de Weense tekenacademie.

De kaarten op p. 8-9 en 170bc zijn goed bedoeld, maar niet te ontcijferen. De kaart van de Goelag (147) is wel leesbaar. De voetnoten zijn zeker het lezen waard en het register verwijst er terecht naar. We lezen er o.a. dat een groot deel van de vrouwen in de steden tussen de 5 en de 10 abortussen liet uitvoeren. Bij Nadja, de tweede vrouw van Stalin en bij dochter Svetlana gebeurde dat ook geregeld, maar minder dan 5 keer.
In de bibliografie mis ik wel enkele interessante boeken : Rosemary Sullivan en Beata de Robien over Svetlana, “Het Rode Gevaar” van André Fontaine, “IJzeren Gordijn” en “Goelag” van Anne Applebaum. Bij Sullivan en De Robien lees je ook welke enorme voordelen de nomenclatura had t.o.v. de uitgebuite rode proletariër, zelfs in volle oorlogstijd, iets waarover Boterbloem niets zegt.

De chronologie van 1613 tot 1991(225-237) is welgekomen, het uitgebreide register ook. Het boek heeft een harde kaft en kan dus nog mee tot de 150° verjaardag in 2067.


Jef Abbeel, februari 2017