Beata de Robien, Fugue polonaise. Uitgeverij Albin Michel,
Paris, 2013/2015. 419 p.; ISBN 978-2-226-24698-1; € 21,50.
Fugue polonaise
Beata de Robien-Nowak(°1951) is een Pools-Franse Stalin-specialiste, van wie de grootvader in 1941 uit Lvov naar Siberië gedeporteerd werd, enkel omdat hij professor en welgesteld was.
nhoud
Fugue polonaise
In dit boek beschrijft ze de toestanden in het communistische Polen van de jaren ’50 en tegelijk het moeizame leven van haar beroofde familie, van wie alle bezit afgepakt is en die van een luxueus landgoed verbannen zijn naar een benepen appartementje in Krakau. Een groot deel is gewijd aan haar privéleven als Bashia of Barbara, een meisje van 17, haar vriendjes en vriendinnen, haar school.
Ze beschrijft allerlei toestanden die kenmerkend waren voor de
landen van het Oostblok: ambtenaren die hun appartement komen
opmeten en besluiten dat ze nog andere huurders moeten toelaten
omdat ze meer hebben dan 9 m² per persoon; de wachtbeurten aan
het gemeenschappelijk toilet; de files aan alle winkels en de
tekorten aan alles, behalve in die van de nomenclatura, die
herkenbaar zijn aan hun gele gordijnen; een tante van Bashia die
met een lelijke en oude communist trouwt om ook die materiële
voordelen te krijgen; de oersaaie communistische media, vol
leugens, zowel over het “decadente” en falende Westen als over
het “glorierijke” Polen en de Sovjet-Unie, de “grote vriend”; de
affiches in het straatbeeld, die voor alle arbeiders en boeren
een schitterende toekomst voorspellen; de eindeloze
indoctrinatie en desinformatie via het onderwijs; de vele
dronken mannen in het straatbeeld en in het gezin van Bashia;
stevige ambulanciers die elke nacht de dronkaards van de straat
oppikken en naar het “Huis van de soberheid” brengen; het verbod
om te luisteren naar buitenlandse zenders zoals Radio Free
Europe; wie vreemde talen kent, wordt als verdachte in het oog
gehouden; een hele reeks manieren en methodes om mensen af te
luisteren, inclusief het plaatsen van afluisterapparatuur door
vriendelijke elektriciens of loodgieters; de dossiers die van
miljoenen “verdachten” aangelegd worden; het openen door de
douanen of postbedienden van alle brieven en zeker van pakjes
die uit het buitenland komen; een pakje uit Parijs waarvan de
inhoud vervangen is door minderwaardige rommel uit Polen; de
foto’s die genomen worden van contacten met buitenlanders, zelfs
met buitenlandse communisten, want contacten met buitenlanders
waren verboden in alle Oostbloklanden.
Ze groeit op in een ongewoon gezin: haar moeder is gevlucht naar
Frankrijk, haar vader is chirurg, maar verslaafd aan drank en
vrouwen, haar inwonende oom is bioloog, amuseert zich met
insecten maar werkt niet, haar grootmoeder regelt het
huishouden, haar grootvader verblijft in Siberië, haar inwonende
tante kijkt permanent in de spiegel om te zien hoe mooi ze is.
Haar grootmoeder voedt haar netjes op, maar liefde ontbreekt.
Haar beste vriendin Iwonka, die veel succes heeft bij de
jongens, is de dochter van een belangrijke officier van de
Poolse geheime dienst en vertelt veel door aan haar vader. De
familie ergert zich dagelijks aan de sovjetisering van Polen, de
Polen die overlopen naar de Sovjets en iedereen mee controleren,
de blinde bewondering van Parijse intellectuelen zoals Paul
Eluard, Luis Aragon en Picasso voor Stalin (en daarna voor Mao).
Bashia krijgt privé-les Frans, maar weet dat ze nooit naar
Parijs zal mogen, waar haar moeder woont, met wie ze geen
contact mag hebben. Ze ziet haar situatie als uitzichtloos.
Ze vertelt hoe de Russen in september 1939 haar land innemen,
honderden mensen executeren, huizen leegroven, boeken
verbranden, de elite deporteren naar Siberië of naar het
massagraf in Katyn.
Op zeker moment moet de familie van Bashia het appartement
openstellen voor andere huurders: een viswijf en andere
ongeschoolden, die vlooien meebrengen. Voortaan moeten ze met 13
één badkamer, één toilet, één keuken delen. De dood van Stalin
wordt bekend gemaakt in Polen, maar de opstand van 17 juni 1953
in de DDR, die bloedig onderdrukt wordt door de Russen, wordt
doodgezwegen. Haar oom weet ervan via zijn Radio Free Europe.
Een delegatie van Franse communistische jongeren komt op bezoek.
Bashia wordt verliefd op één van hen, Christian Le Goff en ze
wordt daarvoor herhaaldelijk bij de directeur geroepen en
bedreigd.
Die eist ook dat ze hem elke week een rapport moet bezorgen over
haar kameraden, over de kennissen van haar grootmoeder, over de
priesters die ze kennen. Ze gaat daar niet op in, maar begrijpt
nu wat haar oom verkondigt, nl. dat mensen verdwijnen, o.a.
aartsbisschop Wyszynski en dat Polen andere Polen martelen.
Ze beschrijft heel mooi de eerste liefdescontacten met Christian
of “L’amour au temps du communisme”. Pittiger zijn de momenten
waarop ze mag komen slapen bij haar vriendin Iwonka. Deze is
rijper dan zij en laat dat ook lichamelijk voelen.
Na twaalf jaar goelag (1941-1953), komt haar grootvader terug
uit Siberië, uitgemergeld, met nog slechts twee tanden. Op zijn
55° ziet hij eruit als een 80-jarige. Helaas is het moeilijk om
nog met hem samen te leven. Via een communistisch familielid
krijgt hij, de professor en voormalige eigenaar, werk als
bewaker op het oude familiedomein, dat nu van de staat is en er
totaal verwaarloosd bij ligt. Sommige personeelsleden herkennen
hem meteen. Ze moeten exotische gewassen zoals rijst telen, wat
totaal mislukt.
Bashia maakt dan nog een aantal pijnlijke zaken mee: een
afranseling door haar schooldirecteur, waarbij ze bewusteloos
geslagen wordt; ze ziet dezelfde man een kleine jongen
afranselen met zijn metalen riem en de directeur merkt dat zij
het gezien heeft; het vertrek van haar vriend Piotr met zijn
familie naar Israël; haar oom Roman wordt opgepakt op
beschuldiging van een ani-Sovjet mop, luisteren naar een
Westerse radio, verklaren dat de Russen de massamoord van Katyn
begaan hebben (wat klopt, maar niet gezegd mocht worden tot
1990). Ze zien hem niet meer terug: hij sterft op zijn 35° in
een psychiatrisch centrum.
Op het einde van haar humaniora wordt Bashia betrapt op het
bezit van 800 zloty(200 €), die ze verdiend heeft met
dissertaties te schrijven voor haar klasgenoten. Ze belandt in
de gevangenis op beschuldiging van diefstal en moet van de
jeugdrechter naar een heropvoedingsgesticht i.p.v. naar de
universiteit.
Dan brengt Iwonka een brief van Christian, die haar welkom heet
in Rennes. Daarmee eindigt het verhaal abrupt. De lezer blijft
dus compleet in het ongewisse over haar verdere studies in
Krakau en hoe en wanneer ze Polen ontvlucht is: via Israël als
half-joodse ? Of rechtstreeks naar Frankrijk ?
In 2001 keert ze voor het eerst terug naar Warschau: dat ziet er
dan totaal anders uit: in het gebouw van de communistische
partij zit nu … de beurs, de trieste en lege magazijnen zijn
vervangen door mooie en goed gevulde Westerse multinationals.
Ze ontmoet haar oude vriend Piotr, die kunstenaar is en ze
vertelt hem dat ze twee kinderen heeft en gescheiden is. En dat
haar flamboyante vriendin Iwonka in de VSA samenwoont met een
vrouw en als eerste een interview heeft mogen afnemen van Lech
Walesa.
Bashia eindigt met het dossier van haar familie in de archieven
van de geheime dienst: ze schrikt ervan op als ze ziet hoe
intensief zij bespioneerd werden.
Het boek is een sterk getuigenis over de toestand in het
totalitaire Polen van de jaren ’50 en tegelijk een
familiegeschiedenis en een liefdesverhaal, waarbij Bashia de
centrale figuur is. De feiten zijn goed herkenbaar voor wie de
Poolse geschiedenis kent en het voormalige Oostblok bezocht
heeft. De Poolse en Russische woorden worden één keer uitgelegd
in een voetnoot, maar een alfabetisch woordenlijstje achteraan
zou welkom zijn. Maar dat past dan weer niet in wat de
schrijfster een “roman” noemt. Hoewel de schrijfster Pools en
Russisch als eerste en tweede taal had, is haar Frans briljant.
En nog dit: in geen enkel Oostblokland zijn de communisten
gestraft voor hun wandaden.
Jef Abbeel, augustus 2017