Svetlana Alexijevitsj, Het einde van de Rode mens. Leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie. Vertaald uit het Russisch door Jan Robert Braat. Uitgeverij De Bezige Bij, A’dam / Antwerpen, 2015. 479 p.; noten. ISBN 978 90 234 9802 5; € 24,90
.
.


 

Het einde van de Rode Mens

Svetlana Alexijevitsj(°1948) is een Wit-Russische schrijfster en onderzoeksjournalist, die in 2015 de Nobelprijs Literatuur kreeg voor dit boek. Van 1948 tot 1991 leefde ze in de Sovjet-Unie, daarna meestal in Wit-Rusland.
Haar boek begint met enkele harde uitspraken van Lenin en Trotski, die de Russen pas vernamen toen de archieven opengingen tijdens Gorbatsjov.

Het einde van de Rode Mens

Lenin zei in 1918: ”Hang minstens 1.000 koelakken en rijkaards op. Vooral ophangen, zodat het volk het ziet en siddert. Confisqueer al hun graan”. En Trotski in 1919: “Dit is geen honger. Pas als moeders hun kinderen opeten, kunt u zeggen: Moskou sterft van de honger”.

Dan gaat ze over naar de tijd van Gorbatsjov: eindelijk vrijheid. Alles was ineens anders: de merken, de kleren, de auto’s, het geld. Maar al snel begon men Gorbatsjov te haten: hij had het communisme verraden. En de winkels raakten leeg. Me

nsen hamsterden.

Dan kwam Jeltsin met zijn hervormingen. Massa’s mensen wilden ineens een eigen zaak opstarten.
Ex-partijbonzen werden ineens miljonair en miljardair. Het volk raakte getraumatiseerd.
De schrijfster zag in de archieven dat haar grootvader van 1937 tot 1947 in een kamp had gezeten, doordat een lieve buurman hem verklikt had. De brief van die man was bewaard. Dus: ook brave mensen werkten mee aan de terreur.

Dan volgen twintig verhalen die de schrijfster optekent bij zeer uiteenlopende mensen.
De eerste vertelt dat in 1940 de Finse krijgsgevangenen na de oorlog thuis hartelijk werden ontvangen, maar dat de Russische voor 6 jaar gedeporteerd werden naar het ijskoude Vorkuta, voor “landverraad”. Dat herhaalde zich met miljoenen die in 1945 door Churchill en co aan Stalin uitgeleverd werden. En toch bleven ze het portret van Stalin in hun huis hangen.

En hun kinderen en kleinkinderen werden pioniers en vervolgens enthousiaste leden van de Komsomol en bleven geloven in de partij. Met Gorbatsjov kwam dus een einde aan dat schijnbaar duizendjarige Sovjetbewind. Er kwamen vrije verkiezingen, de eerste sinds nov. 1917. De tv stond permanent aan: vroeger was er nooit nieuws, nu elk uur. En voor het eerst was de vrouw van de partijsecretaris mooi en verstandig en hielden zij en hij van elkaar. Voor hen moesten de Russen zich niet meer schamen. Maar de archieven onthulden vreselijke dingen. Eén voorbeeld: een moeder, die was opgepakt, gaf haar dochtertje door aan haar vriendin om er goed voor te zorgen. Na 17 jaar kwam ze terug. Ze mocht haar dossier inkijken: de vriendin was haar verraadster. De moeder pleegde zelfmoord.


In het tweede verhaal vertelt een man van 63 dat tijdens Lenin en Stalin vele kerken opslagplaatsen waren voor graan en bieten. De koelakken, d.w.z. eigenaars van 2 paarden en 2 koeien, waren uitgeroeid. Hun vrouwen wurgden hun kinderen opdat ze niet van honger zouden omkomen. Tijdens de oorlog had hij meegemaakt dat de Joden van zijn dorp uitgemoord werden. Tijdens Gorbatsjov en Jeltsin verdampte zijn spaargeld. Hij zag het niet meer zitten en pleegde zelfmoord.


De volgende verteller is een arts van 57. Ze was een Stalinmeisje en ze kent nog alle triomfantelijke liederen uit die tijd. Met haar Armeense man had ze een praktijk in Minsk. Rond 1990 kwam ze nog eens in Moskou en stond ze 6 uur in de rij voor Lenin. Ze houdt niet van het nieuwe kapitalisme. Tegelijk huivert ze als ze terugdenkt aan wat er gebeurde met de Oekraïense boeren en met de Kozakken. Maar nu maakt ze een nieuw drama mee: in Baku, Azerbeidzjan, worden Armeense gezinnen afgemaakt. Haar man krijgt er een hartaanval van, zij wordt er gek van.
In hoofdstuk 4 vertellen kennissen van Maarschalk Sergej Achromejev (1923-1991) over deze held van de Sovjet-Unie, legerchef van 1984-1988, belangrijkste militaire adviseur van Gorbatsjov. Hij speelde een grote rol bij het tot stand komen van het INF-akkoord van 1987.


Bij de staatsgreep van 1991 had hij de Russische Pinochet of Jaruzelski kunnen worden. Maar de coup mislukte en op 24 augustus 1991 vond men hem dood terug in het Kremlin. Na Boris Pugo was dit de tweede zelfmoord na de coup. Het is niet duidelijk of ook de maarschalk deel uitmaakte van het complot. Op één van zijn afscheidsbriefjes stond: “Ik kan niet leven terwijl mijn vaderland ten onder gaat” (113). Hij was een oprecht man, had zich tevergeefs verzet tegen de oorlog in Afghanistan, maar de politici luisterden niet naar hem. Hij werd in stilte begraven, zonder militaire eer en zonder necrologie in de Pravda. ’s Nachts werd zijn graf geschonden: zijn uniform en medailles werden gestolen, wsch. om verkocht te worden!


Aanhangers van Jeltsin voelden zich na de coup ook bedrogen: ze wilden een menselijk socialisme en ze kregen een hard kapitalisme, met afrekeningen op straat, schietpartijen en plunderaars.
Het 5° verhaal komt van Igor, 14 jaar. Als kind kreeg hij oorlogsspeelgoed, om later soldaat te worden. Maar hij was zeer poëtisch, had veel aanbidsters en werd snel verliefd. Op zekere dag pleegde hij zelfmoord, thuis. Zijn moeder rekent hem bij de verloren generatie van de communistische jongeren die niet opgewassen waren tegen de uitwassen van het kapitalisme.


Hfst. 6 gaat over Vasili, 87 jaar(°1905), lid van de CPSU en van het Rode Leger sinds 1921. Hij betreurt dat met Gorbatsjov de Witten hebben gewonnen tegen de Roden en dat de wereldrevolutie mislukt is. Hij vindt dat er over Lenin geen kwaad woord gezegd mag worden. Uiteraard heeft hij de recente boeken van Sebestyen en Courtois niet meer kunnen lezen. Hij heeft nog iconen verwoest, zijn oom-koelak verraden en koelakken naar Siberië gejaagd. Toch werd zijn vrouw in 1937 opgepakt: ze was verklikt door een buurman. Dan werd ook hij ondervraagd en vernederd, maar toch bleef hij geloven in Stalin. Bij zijn dood gaf hij zijn appartement niet aan zijn kleinzoon, maar aan zijn geliefde communistische partij !


In hfst. 7 vertelt Timmerjan Zinatov, een Tataarse frontsoldaat van 77, over de verdediging van Brest op 22 juni 1941 tegen de Duitsers. Hij verloor zijn ouders door de schuld van Stalin en had nog andere vreselijke dingen meegemaakt, maar bleef toch een fan van hem. Hij vertelt ook dat geen enkel Duits meisje tussen 10 en 90 in 1945 niet werd verkracht door de Russen.


Gorbatsjov was voor hem een agent van de C.I.A. Helaas gooide hij zich in 1992 voor een trein, als protest tegen Jeltsin, die gezworen had dat hij op de rails zou gaan liggen als de welvaart zou dalen.
Een muzikante van 49 mag het woord voeren in hfst. 8. Ze heeft het over liefde, seks, echtscheidingen, nieuwe mannen. Een verhaal met weinig ratio.


In hfst. 9 mag Olga vertellen. Ze is topograaf, 24, Russin, geboren in Abchazië. In 1992 brak daar een burgeroorlog uit: buren tegen buren, Georgiërs tegen Abchaziërs. Een maand eerder waren ze allemaal nog Sovjetburgers. Met haar moeder vluchtte ze naar Moskou, waar de stations vol vluchtelingen zaten en waar ze veel honger leden.
In hfst. 10 vertelt Anna,°1933, 59 jaar, architect. In 1937 was haar vader gearresteerd. Haar oudere zusjes waren in een weeshuis gestopt. Ze zag hen pas vele decennia later terug. Als kind had zij in een kamp gewoond in Kazachstan, met haar moeder, die moest daar werken. Op school leerde ze houden van kameraad Stalin: naar hem schreven alle kinderen hun eerste gedicteerd briefje. Hij was voor haar de mooiste man op aarde. Op een dag bracht het Rode Kruis haar naar een tehuis in Smolensk. Op de dag van Stalins begrafenis, moesten alle kinderen in houding blijven staan, 6 à 8 u lang. Ze huilde, want ze wist niet hoe ze zonder Stalin verder kon leven. Met een beurs studeerde ze architectuur. In de jaren ’90 bezocht ze nog eens het kamp van haar jeugd, nu de stad Karaganda. Maar ze bleef een homo sovieticus, die zich ongelukkig voelde in het nieuwe Rusland van de “Pepsi-generatie”. Ook haar zoon is ongelukkig als hij ziet dat bejaarden nu armoezaaiers zijn geworden.


In de jaren ’90 kwamen vele beulen uit de Stalintijd met naam in de krant. Tientallen pleegden zelfmoord.
Deel II begint met de ommekeer in de jaren ’90, de staatsgreep van augustus 1991, het geloof in Jeltsin dat duurde tot 1993. Het kapitalisme past blijkbaar niet bij de Russische aard, oligarchen zoals Chodorkovski worden hier “dieven” genoemd. En dan volgen weer tien verhalen, nu uit de jaren 2002-2012.
In het eerste, hoofdstuk 11, mag een Armeense vluchtelinge van 41 vertellen over Baku, waar ze getrouwd was met Abulfaz, een Azeri en waar het zo goed was, totdat de Azeri’s in februari 1988 hun pogroms begonnen tegen de “ongelovige” Armeniërs, eerst in Sumgait, daarna ook in Baku, er honderden afslachtten, vrouwen en meisjes verkrachtten en hun huizen plunderden. De politie liet begaan, Gorbatsjov greep te laat in. In een andere stad begonnen de Armeniërs dan de Azeri’s af te slachten. De Sumgait pogrom deed denken aan de Armeense genocide van 1915 en wordt nog jaarlijks herdacht op 28 februari in Armenië, Nagorno-Karabach en in de Armeense diaspora.


In 1991 kon ze vluchten. Haar man volgde haar pas 7 jaar later: zijn familie had zijn paspoort gestolen. In Moskou kregen ze als vluchtelingen geen verblijfsvergunning en geen ziekteverzekering. De stad zat vol met vluchtelingen, die als “Kaukasiërs” uitgebuit werden en het risico liepen om vermoord te worden door skinheads.
Ze besluit: “Vroeger waren we allemaal Sovjets, nu zijn we “personen van Kaukasische herkomst”, zonder rechten op onderwijs of huisvesting(315). Ze vermeldt dan nog niet de scheldwoorden die voor hen gebruikt worden.
Hfst. 12 laat Ljoedmila aan het woord, 47 jaar. Ze klaagt dat met de perestrojka niet enkel het straatbeeld veranderd is, maar ook de mensen. Haar oma bewonderde het communisme, haar mama was fan van Jeltsin. Maar zij verloor haar werk, de familie werd arm en had geen (smeer)geld meer om haar oma te begraven. Dan eiste een oom de flat van haar moeder op, met doodsbedreigingen, hij pakte de flat af, deporteerde zijn zus en haar dochter naar het platteland, waar ze de koeien moest melken om te overleven en waar een kilo vlees drie keer het salaris kostte van een onderwijzeres. Haar moeder pleegde zelfmoord. De dochter kreeg dan nog multiple sclerose, ze trouwde als invalide en eindigt haar verhaal plots met een bezoek aan het graf van haar moeder.


In hfst. 13 vertelt Alisa, reclamemanager van 35, over mooie meisjes die zelfmoord plegen. De economie is weer ruilhandel geworden: mensen betalen in natura. Op haar 22 wordt ze verliefd op een rijke gescheiden man van 42. Ze wordt zwanger, dan scheiden ze. Ze leeft verder, met rijke vrienden, die zich met haar amuseren, maar zich aan niemand binden.


Hfst. 14 heeft meer inhoud. Het gaat over een studente van 22, die slachtoffer wordt van de vreselijke terroristische aanslag in de metro van Moskou op 6 februari 2004: 39 doden, 122 gewonden. Dader: een Tsjetsjeen. Ksenja is bij de gewonden, veelal studenten en scholieren. Drie operaties zijn nodig om weer te kunnen horen en te kunnen bewegen. De Tsjetsjeen heeft wraak genomen op de Russen en nu denken de Russen dat elke Kaukasiër een terrorist is.


Hfst. 15 gaat over Alexander, soldaat, ondernemer, emigrant, 21, later 30. Zijn vader was militair en dus hebben ze overal gewoond, tot op Sachalin. De zoon gaat ook naar het leger en ondergaat daar de martelingen en vernederingen die vele rekruten moeten doorstaan. Vijf keer denkt hij aan zelfmoord. Dan vindt hij een vriendin, ze krijgen een dochter. In aug. 1991, tijdens de coup, vluchten ze uit Moskou naar Amerika, waar vele Russen wonen en zelfs rondlopen in Stalin-t-shirts. In 1995 komen ze terug en treffen ze een vuile hoofdstad aan: overal bierblikjes en verpakkingen. Gelukkig is Moskou anno 2018 een zeer propere stad. Het land zit vol met hoogopgeleiden, maar ze vinden geen werk. Gastarbeiders uit Tadzjikistan komen massaal binnen en slachten hun schapen voor de ogen van de Moskovieten.


Hfst. 16 gaat over zulke Tadzjiekse gastarbeiders. Eén van hen, Ravsjan, klaagt: al anderhalf jaar krijgt hij geen loon, terwijl hij voor vier kinderen moet zorgen. Hij pleegt zelfmoord. Gastarbeiders zijn massaal aanwezig in Moskou, hebben bijnamen zoals “zwartkonten” of “alibaba’s”, worden afgeranseld, uitgebuit, krijgen geen medische zorgen, soms worden hun organen weggenomen en verkocht. Een stichting bekommert zich om hen. De voorzitster daarvan vertelt schrijnende verhalen. Honden worden beter behandeld. In de ogen van de Russen zijn de Tadzjieken ook in fout: het land heeft zich in 1992 afgescheiden en het plebs begon Russische vrouwen te verkrachten, hun huizen te plunderen, hen buiten te jagen. Het Russisch werd geschrapt van de lessentabel. Toch komen ze uit armoede naar Moskou, waar ze hun leven riskeren, in de bouw werken of straatveger zijn en ondergronds leven.


Hfst. 17 gaat over een dienster van 29. Ze vertelt over het massale gebruik van slechte namaakwodka door vaders, moeders, opa’s, jongeren. En de wandaden die ze dan plegen. En hun mislukte relaties. En het vele racisme tegen Kaukasiërs en Joden. Ontgoocheld stapt ze uit haar treurig leven.


In hfst. 18 vertelt de moeder van een jonge politievrouw over haar dochter, die naar Tsjetsjenië gestuurd wordt. De Russen zijn er verdreven, net zoals in Tadzjikistan. Het meisje sneuvelt er of pleegt er zelfmoord. De moeder zegt: “Geef ons Stalin terug”.


In hoofdstuk 19 beschrijft een filmregisseur een afgelegen regio in Siberië, waar de tijd heeft stilgestaan: kapotte wegen, versleten huizen, alcoholisten. Moskou is kapitalistisch geworden, het platteland is Sovjet gebleven. Hij ontmoet een zeer mooi meisje. Ze trouwt met een moordenaar en tbc-patiënt. Na de geboorte van haar kind volgt de scheiding. Ze vindt een nieuwe, lieve man, weliswaar van 1m50, die niet drinkt en bij wie ze twee zonen krijgt. Toch komt er weer een scheiding. Ze laat zelfs haar kinderen in de steek. Dan trouwt ze opnieuw met een moordenaar, die levenslang heeft en die ze maar twee keer per jaar mag zien. Ook deze verlaat ze en ze trekt naar een klooster met verslaafden en aidspatiënten. Het is me niet duidelijk welke boodschap de schrijfster wil geven met dit irrationeel verhaal.


Het laatste hoofdstuk gaat over Wit-Rusland, waar in 2010 opnieuw frauduleuze presidentsverkiezingen werden gehouden en waar dictator Loekasjenko wel eeuwig aan de macht lijkt te zijn. De politieke repressie is er verschrikkelijk. Iedereen is bang, velen ontvluchten het land. Maar er zijn genoeg kandidaten om politieagent te worden en vreedzame betogers af te kloppen. Wie deelneemt aan een betoging, wordt opgepakt, afgeklopt en daarna door de anderen genegeerd. Aldus Tanja, 21 jaar, studente. Het boek eindigt met noten van vertaler Jan Robert Braat. Die zijn vaak nodig om te begrijpen over wie en wat het gaat.


De verhalen zelf zijn soms langdradig en het is niet altijd duidelijk wie dan aan het woord is: de persoon die boven het hoofdstuk staat of een andere onbekende. Er staat ook geen enkele foto in van de getuigen. De schrijfster laat hen altijd vertellen zonder ooit weerwerk te bieden; je zou denken dat ze het met iedereen en alles eens is. Literair is het wel goed opgebouwd. De schrijfster heeft niet zo maar de Nobelprijs gekregen. Ze schrijft vaak zo ontroerend en meeslepend, dat je als lezer de tijd vergeet. Er worden helaas veel meer droevige dan leuke dingen verteld. De ommekeer tijdens Gorbatsjov en Jeltsin zorgde voor een beperkt aantal succesverhalen en veel negatieve nevenverschijnselen: criminaliteit, ontvoeringen, moordpartijen op straat of in een bos buiten de stad, onteigeningen door bendes met goedkeuring van de omgekochte politie, zelfmoorden van mensen die zich niet konden aanpassen aan de nieuwe situatie, heimwee naar de communistische tijd toen alle volkeren van dat immense imperium nog Sovjetburgers waren en vreedzaam samen leefden. Na 1991 bleef blijkbaar een getraumatiseerd volk achter. Hopelijk slaagt Poetin erin hun trauma’s en miserie te verminderen.

 

Jef Abbeel, januari 2018