Simon Sebag Montefiore, De Romanovs, 1613-1918. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, A’dam / WPG, Antwerpen, 2016. 880 p., kaart, stambomen, foto’s, bibliografie, noten, register. ISBN 978 90 4682 0421; € 49,99.

De Romanovs

In dit boek van 880 pagina’s beschrijft succesauteur en Ruslandkenner Montefiore de Russische geschiedenis van 1613 tot 1918, met een kleine aanloop vanaf 862 en een vervolg tot 2016.

Hij doet dat vooral aan de hand van de bekendste en langst regerende dynastie, met klinkende namen zoals Peter I de Grote (1682-1725), Catharina II de Grote(1762-1796) en Nicolaas II(1894-1917).

Er passeren dus eindeloos veel namen van personen en gebeurtenissen. Elk hoofdstuk wordt daarom voorafgegaan door een lijst van personages met hun functie: tsaren, hovelingen, ministers, …. Dit is wel nodig om het verhaal te kunnen volgen. Vaak is er ook een gedetailleerde stamboom bij.

 

De Romanovs

Ivan de Verschrikkelijke was eigenlijk een voorloper, de eerste tsaar, gehuwd met Anastasia Romanovna, dochter van Roman, die zijn naam gaf aan de Romanovs. Michaël I (1613-1645) was de eerste Romanovtsaar. In totaal regeerden 20 vorsten over die periode van 304 jaar. En in die 304 jaar groeide het Russische rijk met gemiddeld 52.000 km² per jaar aan, van een klein vorstendom tot 1/6° van het aardoppervlak. De kaart op p. 14-15 toont dat aan, maar ze zou helderder mogen zijn. Het rijk was multireligieus en multi-etnisch.

 

Al in de stamboom (p. 16-17) toont Montefiore de verwevenheid aan met vele, vooral Duitse vorstenhoven. Maar die Duitse vorstinnen werden snel echte Russen. Montefiore vertelt over de persoonlijkheid van de vorsten, hun huwelijk, vrouw en kinderen, hun Slavische missie, autocratie, overspel, decadentie, maar tegelijk ook over de Russische cultuur en ziel, de relatie met de edelen, boeren en lijfeigenen, de vervolging van niet-Russen(Polen, Finnen, Georgiërs, Joden, …), het einde van hun regering en het bloedige einde van hun leven, het wrede begin van het Sovjetrijk.


We lezen ook wanneer, in welke omstandigheden en door wie de Krim(1783), Tsjetsjenië (1858) en andere gebieden veroverd werden, hoe de bevrijding van de lijfeigenen verliep, hoe vaak er conflicten waren met Polen of met China, hoe de relaties waren met het Duitse rijk, Frankrijk, Groot-Brittannië, de VSA en het Ottomaanse rijk.
Tsaar zijn was altijd risicovol : 6 van de laatste 12 werden vermoord: twee door verstikking, één door dolksteken, één door dynamiet, twee door de kogel. Bij de moord op de laatste tsaar Nicolaas II werden ook zijn vrouw en kinderen en nog andere familieleden gedood, in totaal 18 Romanovs.

Montefiore tekent een portret van alle tsaren en beschrijft ook telkens de opvolgingskwesties, omdat die volgens hem de beste test vormden voor de stabiliteit van het bewind. Hij merkt daarbij op dat de Russische presidenten (Jeltsin, Poetin) ook zelf hun opvolger kiezen, zoals Peter de Grote dat deed. De Romanovs van de 19° eeuw hadden daar wel een wetgeving voor.
Het tsarisme heeft Rusland door en door gevormd tot wat het nu nog is: een autocratie.

Vele Romanovs waren getalenteerde, plichtsgetrouwe en charismatische leiders: Peter de Grote, Catharina de Grote en alle tsaren van 1801 tot 1894: Alexander I, Nicolaas I, Alexander II en III.
Ze zagen zichzelf als almachtige figuren, met door God gegeven gezag en met als missie de belichaming van het orthodoxe christendom.


De laatste tsaar Nicolaas II was helaas minder capabel: hij kon mensen niet zo goed inschatten, vertrouwde teveel op Raspoetin en hij kon ook niet goed delegeren. Desondanks bleef hij 23 jaar op de troon(1894-1917).
Maar hij werd ook geconfronteerd met de 1° Wereldoorlog en de revoluties van 1917, gebeurtenissen waartegen Peter de Grote en Catharina II wellicht ook niet opgewassen zouden zijn.


Montefiore beschouwt Peter de Grote als de meest tirannieke, maar tegelijk als degene die het meeste talent had om in heel Europa de juiste en efficiënte medewerkers te vinden. Ook Catharina had dat talent en Stalin eveneens.
Hoewel de tsaren als bemiddelaars tussen God en de mensen en als plaatsvervangers van God op aarde de taak hadden om goed voor de Russische natie te zorgen, bezondigden de autocraten of theocraten zich ook aan bijna onbegrensde zelfverrijking, een fenomeen dat we nu bij Poetin ook zien.
Hun agenda stond vol religieuze plechtigheden, militaire parades en helaas ook familieruzies. Daarbij kwam dat zij vaak niet de juiste informatie kregen van hun entourage-van-leugenaars, waardoor het nemen van de juiste beslissingen bemoeilijkt werd.


Sommige figuren uit die entourage worden uitvoerig geportretteerd en zeker Potjomkin of Potemkin(minnaar van de verlichte Catharina de Grote) en Raspoetin(inspirator van de laatste tsaar).
Er was een hecht bondgenootschap tussen de Romanovs en de edelen, die met de steun van de troon de lijfeigenen op hun landgoederen onder controle hielden. Ook met het leger was er een stevige band.
De auteur kent en vertelt veel, soms te veel details over de tsaren: hun lengte, hun uitzicht, medische kwalen, hobby’s, talenten, gebreken, wreedheden, omgang met vrouwen, hun kinderen, feesten en braspartijen, hun veroveringen, bondgenoten en vijanden, de dag en het uur waarop ze iets deden of zegden. Ik twijfel er soms aan of alle dialogen authentiek zijn.


De geschiedenis die hij beschrijft, beperkt zich niet tot de Russische: geregeld komen ook grensgebieden aan bod, o.a. bij de verovering ervan. Soms gaat het ook over bevriende of concurrerende landen, zoals bij de strijd van Alexander I tegen Napoleon.


Montefiore heeft als Jood een bijzondere interesse voor de Joden en het antisemitisme in Rusland. Hij vertelt dat in 1846 een verre voorouder, sir Moses Montefiore, zwager van bankier Rotschildt, pleitbezorger van de Joden in Rusland en elders, naar Sint-Petersburg trok om bij tsaar Nicolaas I te pleiten voor de Joden in het Russische rijk(438-439). Hij werd vriendelijk ontvangen, maar zijn bezoek leidde niet tot het einde van de pogroms tegen de “hebzuchtige” Joden: in 1881,tijdens Alexander III waren er weer pogroms, moorden en verkrachtingen op Joden omdat ze zogezegd tsaar Alexander II vermoord hadden(537). En de vervalste “Protocollen van de wijzen van Zion” werden ook geloofd door de laatste tsaar (725).

Nicolaas II krijgt de meeste aandacht: over hem en zijn gezin bestaan ook de meeste bronnen en de meeste foto’s. Zijn afzetting, de korte ambtsperiode van Kerenski, de overbrenging van de tsarenfamilie uit Moskou naar Tobolsk en daarna naar Jekaterinenburg worden zeer gedetailleerd en aangrijpend beschreven. Op het station van Jekaterinenburg stond het plebs op 30 april 1918 klaar om de tsaar te lynchen en riep : “Knoop ze op”. Dan volgden de vernederingen en intimidaties elkaar op. Het spannendste deel van het boek komt dus op het einde.
Montefiore toont met documenten(telexen) uit het KGB-archief aan dat Lenin en Trostki de Romanovs wilden berechten, “Een revolutie zonder vuurpelotons heeft geen zin, zei Lenin, maar de regionale Sovjet van de Oeral was hen voor en knapte het karwei op voor hen, met hun volledige toestemming. Hun besluit werd in de hand gewerkt doordat het “Tsjechische legioen” (enkele tienduizenden krijgsgevangenen uit Oostenrijk-Hongarije) de stad Jekaterinenburg naderde.


Lenin en Sverdlov keurden vanuit het Kremlin de moord op het hele gezin goed.
Het tsarengezin kreeg nog een mis van een plaatselijke geestelijke, die ontroerd was door hun oprecht geloof en door hun dankbaarheid. Bij het moordcommando waren geboren Joden(Sverdlov, Golostsjekin, Joerovski), maar ze waren uitgesproken atheïsten geworden. En Lenin droeg de volle verantwoordelijkheid (737).

Het verwondert me wel dat Montefiore de namen van de huurmoordenaars niet opsomt: die staan allemaal, met het bedrag dat ze ervoor kregen, in het boek van Elisabeth Heresch uit 1993(“Verraad, liefde en bedrog. Leven en dood van de laatste tsaar”), dat helaas ontbreekt in zijn bibliografie.
Eén van hen was Imre Nagy, die in 1956 de held van de Hongaarse revolutie werd en nu een standbeeld heeft aan het parlement in Boedapest.


De lokale opdrachtgevers van de massamoord kregen later hoge functies, o.a. de collectivisatie en uithongering van Kazachstan. En ze hielden ook lezingen over de moorden op scholen en fabrieken.
Na 18 juli 1918 werden nog andere leden van de Romanovfamilie uitgemoord. Een aantal kon in april 1919 in ballingschap gaan, dank zij de Britten. Sverdlov werd ook beloond: Jekaterinenburg werd in 1924 omgedoopt tot Sverdlovsk. Sinds 1991 heeft het weer de naam van tsarina Catharina I(1725-1727), de vrouw van Peter de Grote.

In 1977 gaf KGB-voorzitter Joeri Andropov het advies om het Ipatjevhuis, waar de moord gebeurd was, te slopen: het zou teveel aandacht krijgen van anti-sovjetkringen in het Westen. Boris Jeltsin, toen 1° secretaris van Sverdlovsk, liet het met bulldozers platleggen.


In 1991 werden de botten en skeletten opgegraven en met DNA-onderzoek geverifieerd.
Op 17 juli 1998 werden ze, n.a.v. de 80° verjaardag van de moord, begraven in de Petrus- en Pauluskathedraal van Sint-Petersburg, in aanwezigheid van president Boris Jeltsin.


Bij die begrafenis sprak Jeltsin : “Wij hebben deze schandalige misdaad lang verzwegen. Het bloedbad in Jekaterinenburg is één van de schandaligste gebeurtenissen uit onze geschiedenis. We tonen nu berouw voor de zonden van onze voorouders. Veel van de roemrijkste bladzijden uit de Russische geschiedenis zijn verbonden met de Romanovs” (746).
Op de plek van het door hem afgebroken Ipatjevhuis werd de “Op het bloed-kathedraal” gebouwd.
En in 2000 werden Nicolaas en zijn gezin heilig verklaard.

Montefiore spreekt ook over de rode tsaar Stalin, die vooral een voorbeeld nam aan Ivan de Verschrikkelijke en Peter de Grote. Hij liet zich nog meer verheerlijken dan de tsaren en liet Tsaritsyn veranderen in Stalingrad, dat in 1961 Volgograd werd. En hij overtrof de tsaren doordat hij Duitsland versloeg en Rusland leider maakte van Oost-Europa en er een kernmacht van maakte(748).

Door de val van de Sovjet-Unie kwamen miljoenen Russen in 1990/1991 ineens in het buitenland te wonen en verloor het moederland heilig Slavisch gebied zoals Oekraïne en de Krim.
In 2014 heroverde Poetin de Krim en stookte hij onrust in Oost-Oekraïne. Hij was door Jeltsin aangewezen als opvolger en als nieuwe tsaar en door patriarch Kirill een “wonder van God voor Rusland” genoemd.
Autocraat Poetin neemt Peter de Grote en Stalin als voorbeeld, laat toe dat er weer standbeelden geplaatst worden voor Stalin en noemt Nicolaas II en Gorbatsjov de grootste zwakkelingen uit de Russische geschiedenis: zij hebben hun macht kwijtgespeeld. En macht is het centrale thema van dit boek en ook van het beleid van Poetin. In zijn harde aanpak van dissidenten, tot in het buitenland, is hij zowel tsaar als bolsjewist.

Montefiore zorgde weer voor een indrukwekkend huzarenstuk, waarin hij zijn historische eruditie en belezenheid toont. Hij heeft ook vele nieuwe bronnen aangeboord, o.a. vele duizenden brieven en telexen in de archieven van de KGB, die na de val van de SU geopend werden. Van de lezer wordt veel concentratie en geduld verwacht om altijd bij de zaak te blijven, te onthouden welke tsaar welk gebied toegevoegd heeft aan het Russisch imperium en tot de laatste pagina vol te houden. De uitgever had trouwens vier vertalers nodig die elk ongeveer een kwart van dit werk omzetten naar het Nederlands.


Bijna elke pagina heeft onderaan een verklarende voetnoot. Die zijn wel nodig om de inhoud te kunnen volgen. Bovendien staan er achteraan nog 70 pagina’s noten (775-844). Het register is ook zeer uitgebreid (36 p.), maar helaas staan niet alle begrippen erin: ik mis khan, opritsjniki e.a. en veroverde gebieden zoals Georgië. Die begrippen staan wel in voetnoten, maar een alfabetische woordenlijst zou een beter hulpmiddel zijn.
Soms krijgen we teveel onbeduidende details over de harems van de eerste tsaren, de seksuele geaardheid van sommige, medische kwalen zoals aambeien, de penis van Raspoetin etc. Dikwijls staan er de dag en de maand, maar is het zoeken naar het jaartal. Geregeld krijgen we dialogen die het verhaal levendiger moeten maken, maar of ze authentiek zijn, is een andere vraag.

Eén keer vergist Montefiore zich wanneer hij beweert dat “ Stalin vlak voor zijn dood de Krim, toen het hoofdkwartier van de Russische Zwarte-Zeevloot en de geliefde vakantieplek van de rode elite, aan de Sovjetrepubliek Oekraïne gaf, een beslissing die in 1954 door Chroesjtsjov gehandhaafd werd” (p. 89). Alle Ruslandkenners zijn het erover eens dat Stalin nooit spontaan gebied weggaf, zeker niet zulk symbolisch terrein en dat dit een vreemd idee was van Chroesjtsjov. Ook zijn zoon bevestigde dat zijn vader in 1954 out of the blue met dit idee kwam aanzetten en dat hij het Centraal Comité dwong dit te aanvaarden.

Bij het bezoek van de 2 m grote Peter de Grote aan West-Europa vermeldt Montefiore wel Zaandam en Amsterdam(1697), maar blijkbaar weet hij niet dat de tsaar bij een tweede bezoek in 1717 ook de Zuidelijke Nederlanden bezocht, o.a. Antwerpen, de scheepswerven aan de Schelde in Baasrode en Brussel (waar hij in het Warandepark moest braken na mateloos wijn gedronken te hebben).

Al met al is dit een meeslepend boek over opkomst, groei en val van de machtige Romanov-dynastie.

 

Jef Abbeel, juli 2016