Ferdinand Addis. Rome – Eeuwige Stad. Een caleidoscopische
geschiedenis van een stad in het hart van de westerse
beschaving. Hardcover, 672 p., plattegronden, foto’s,
bibliografie, register, 24 x 16 x 6 cm. Uitgeverij Karakter,
Uithoorn; L&M, Antwerpen. Juni 2019. ISBN 978 90 452 1842 7.
39,99 euro. Vertaling van ‘Rome-Eternal City’, door Joost Zwart.
Rome – Eeuwige Stad
Addis is een jonge Britse classicus, journalist en schrijver. Met veel enthousiasme vertelt hij hier de geschiedenis van Rome vanaf 753 v.C. tot de Jodenvervolging van 1943 (en de naoorlogse films van Fellini). De laatste 75 jaar ontbreken dus helaas, alsof de eeuwige stad ophield te bestaan op 19 oktober 1943, samen met de verschrikkelijke dood van de duizend Italiaanse Joden die toen opgepakt werden. Het verdrag van Rome, waarbij in 1957 de Europese Gemeenschap werd opgericht, komt dus niet ter sprake. En ook niet wat er nadien in Rome en Italië gebeurde. Addis geeft ook geen volledige geschiedenis van de stad: hij pikt er 22 hoogtepunten uit die vaak voorspelbaar zijn.
Inhoud
Rome – Eeuwige Stad. Een caleidoscopische geschiedenis van een stad in het hart van de westerse beschaving
Zijn
verhaal begint dus met de mythische datum van de stichting van
Rome: de heuvels, de Tiber, de wolvin, de culturele invloed van
de Grieken, het conflict tussen Romulus en Remus, kortom: meer
mythes dan geschiedenis.
Hfst. 2 maakt meteen een sprong naar de 4e eeuw v.C. : de
invallen van de Kelten/Galliërs. In 387/386 v.C. plunderden zij
Rome en vertrokken ze met een afkoopsom van 327 kilo goud (nvdr:
huidige waarde: 13 miljoen euro). Voor Rome was dit een
vernedering. Maar zo volgden er nog.
Hfst. 3 gaat over de Punische oorlogen en over het Grieks en
Romeins theater. De Eerste Punische oorlog wordt nauwelijks
vermeld, de Derde helemaal niet. Over de Tweede vertelt Addis
alsof hij er zelf bij was en hij doet dit aan de hand van
‘Poenulus’, de kleine Carthager, een komedie van tijdgenoot
Plautus (251-184 v.C.).
In hfst. 4 worden de Gracchen (133-121 v.C.) geprezen. Zij
werden allebei vermoord omwille van hun inzet voor het volk. Ook
hier lijkt het alsof Addis getuige was van hun optreden en van
de moordpartijen. En ook hier lezen we een boeiend verhaal,
voorzien van veel drama, empathie en pittige details.
In hfst. 5 krijgen we weer veel drama: de samenzwering van
Catilina, de moord op Caesar die in geuren en kleuren beschreven
wordt, het einde van de republiek.
Hfst. 6 gaat over Augustus, maar dan wel met een kleine omweg:
de dichter Ovidius en zijn Ars Amatoria/de kunst van het
beminnen. Addis noemt Vergilius de grootste Romeinse dichter,
maar zegt niet waarom hij toch voor Ovidius kiest. Wellicht
omdat zijn leven pittiger, losser en minder conformistisch was
en omdat hij door Augustus verbannen werd, wellicht om zijn
zedeloos gedrag en zijn Ars Amatoria, alsof Augustus zich wel
zedig gedroeg.
Nero is de held van hfst. 7, waarin ook het Jodendom en
christendom ter sprake komen. Verder komen aan bod: Nero’s Domus
Aurea, een gouden paleis en zijn muzikale ambities. Hij dwong
zijn leermeester Seneca tot zelfmoord. De wrede vervolging van
de christenen neemt meer plaats in dan de brand van 64 n.C.
De inwijding van het Colosseum in 80 n.C. is het thema van hfst.
8. Dit is het grootste amfitheater ter wereld. Addis beschrijft
hoe het gebouwd en nagevolgd werd, waar men de dieren haalde,
hoe dieren en mensen genadeloos afgeslacht werden, hoe
succesvolle gladiatoren door vrouwen bewonderd werden.
In hfst. 9 maakt Addis een sprong van de 1e naar de 3e eeuw:
naar de excentrie
ke keizer Elagabalus, beter bekend als Heliogabalus (218-222). Op zijn 14e werd hij al keizer. Door zijn losbandig leven werd hij snel gehaat en vermoord. In 193 waren er vijf keizers, een nieuw record en nog meer dan de vier van 69 n.C. Ook mensen uit Noord-Afrika (Libië) en Klein-Azië (Syrië) konden keizer en keizerin worden.
Met hfst. 10 zitten we al in de 4e eeuw: de slag bij de
Milvische brug (312 n.C.). Sinds 271 werd het Romeinse Rijk
bedreigd door Goten, Vandalen, Franken, Bourgondiërs en
Alemannen. Meerdere keizers werden door hun eigen soldaten
vermoord. Diocletianus verdeelde het rijk onder vier keizers.
Twee van hen, Constantijn en Maxentius, vochten aan de Tiber om
de macht in het Westen. Maxentius verloor en kwam om in de
Tiber.
De auteur maakt hier een sprong terug in de tijd naar de 1e
eeuw: de apostel Paulus en naar de christenvervolging tijdens de
2e en 3e eeuw. Constantijn maakte een einde aan deze
vervolgingen na zijn overwinning van 312.
In hfst. 11 zitten we al in de 6e eeuw, met een terugblik op de
Hunnen, Ostrogoten, Visigoten, Vandalen en Germanen die het
Romeinse Rijk verder vernietigd hadden.
In 537 werd in Rome hevig gevochten tussen de invallende Goten
en Belisarius, generaal van Justinianus. Belisarius won,
heroverde tijdelijk gans Italië, maar Rome was definitief in
verval en werd tien jaar later toch door de Goten ingenomen.
Met hfst. 12 zitten we al in de 8e-10de eeuw. De Arabieren
hebben dan een groot deel van het vroegere Romeinse Rijk in
handen en islamitisch gemaakt. In 732 werd hun opmars stopgezet
door de Franken (Karel Martel) bij Tours en Poitiers.
In 800 liet Karel de Grote zich keizer kronen in de Sint-Pieter:
het westen had weer een keizer, maar een Frankische. Van Rome
bleven slechts ruïnes over. De pausen gedroegen zich decadent.
Duitse koningen trokken nog wel naar Rome om er keizer gezalfd
te worden van het Heilig Roomse Rijk.
Hfst. 13 gaat over pelgrims uit heel West-Europa in de 13e eeuw,
zelfs uit IJsland. En over processies waarbij de pausen geld
uitdeelden aan de armen. Het Kerkelijk Recht nam definitief zijn
vorm aan en de macht van de paus nam toe.
Met de dichter Petrarca belanden we in hfst. 14 en in de 14e
eeuw. Paus Clemens V was in 1309 uitgeweken naar Avignon, waar
het Palais des Papes, het grootste gotische gebouw uit de
Middeleeuwen, nog aan deze tijd herinnert. Petrarca riep hem
tevergeefs op om terug te keren en van Rome weer caput mundi/de
hoofdstad van de wereld te maken.
In 1348 stierf de helft van de Europese bevolking aan de pest,
die door een schip met ratten en vlooien overgebracht was van de
Zwarte Zee. Bovendien werd Rome in 1349 getroffen door een zware
aardbeving. De stad zou nooit meer de heerser van de wereld
zijn.
De Borgia’s zorgen voor amusement in hfst. 15. Rome krioelde in
de 15-16e eeuw van de prostituees. Er woonden genoeg mannen
zonder vrouw: pelgrims, diplomaten, juristen, priesters,
soldaten. De Borgia’s, afkomstig uit Catalonië, leverden
kardinalen en pausen, die vrouwen en kinderen hadden en hun
kinderen al op hun 15e tot bisschop benoemden. In Rome werd veel
gefeest, maar ook veel gemoord.
In hfst. 16 zitten we bij Michelangelo. Napels was toen met
200.000 inwoners vier keer zo groot als Rome. Milaan, Firenze en
zelfs Palermo telden ook meer inwoners. Maar Rome had meer
ruïnes en meer kunstenaars, onder wie Michelangelo, die van
Firenze naar Rome was verhuisd en daar o.a. het indrukwekkende
plafond van de Sixtijnse kapel schilderde en in 1506 toevallig
aanwezig was bij de opgraving van de Laocoön-groep, één van de
grootste meesterwerken uit de oudheid.
De plundering van Rome in 1527 is het hoofdthema van hfst. 17,
waarin de auteur ook vertelt over Luther, de bitsige strijd
tussen Frans I van Frankrijk en keizer Karel V, o.a. om Milaan.
De Medici-paus had zijn sympathie betuigd voor Frans I en werd
daarvoor bestraft: barbaarse troepen van de keizer trokken
plunderend, moordend en verkrachtend door Rome. Van de ca.
90.000 inwoners bleef er slechts 30.000 over. Het was erger dan
bij de Goten of Vandalen.
Bernini is de centrale figuur van hfst. 18. Hij maakte in Rome
prachtige beelden en ook de colonnades van de Sint-Pieter, in
1629 het duurste bouwproject van Europa. Ook de fontein op de
Piazza Navona is van hem (1651).
Met hfst. 19 zitten we in de 18-19e eeuw. Toeristen en historici
uit vele landen bezochten en beschreven de stad en hadden vooral
oog voor … de Cloaca Maxima, de grote, overdekte riolering.
Enkele namen: Gibbon, Winckelmann, Goethe, Lord Byron, Shelley.
Addis citeert fragmenten van hen.
Garibaldi (hfst. 20) mocht niet ontbreken. Ook nu is zijn naam
nog aanwezig in straten en pleinen van elke gemeente in Italië,
net zoals die van zijn medestanders Mazzini, Cavour en Vittorio
Emanuele II. Zij droomden van een eengemaakt Italië en
verwezenlijkten dat ook tussen 1860 en 1870.
Hfst. 21 gaat over Mussolini. Zijn naam is niet meer te vinden
in de straten en pleinen, enkel nog in zijn mausoleum in
Predappio. Addis heeft het hier opnieuw over de Joden, die sinds
63 v.C. in Italië woonden. De Joodse Margherita Sarfatti was de
favoriete minnares van de Duce en had lange tijd veel invloed op
hem. Zowel Mussolini als de pausen kozen Joden als hun arts.
Vele minnaressen passeren de revue, o.m. Clara Petacci: zij was
21, hij 50. Op 16 oktober 1943, na de val van de Duce (25 juli
1943),vond een razzia plaats, waarbij duizend Joden opgepakt en
nadien gedood werden. 15.000 Joden konden ontsnappen in
schuilplaatsen van paus Pius XII, nog eens duizenden zaten
elders ondergedoken.
Fellini en zijn films mogen het boek afsluiten. Dit hfst. 22
begint met het einde van Mussolini en van het fascisme. De
armoede na de oorlog ging gepaard met de opbloei van de
Italiaanse film, die deels met Marshallhulp gefinancierd werd.
Addis bespreekt de schoonheid van de films van Fellini en hun
achtergronden. De laatste, La Dolce Vita, is van 1960. In dat
jaar eindigt het boek dus helaas. Er volgt nog een uitgebreide
bibliografie en een register.
Addis heeft knap en veelzijdig werk geleverd. Hij kent niet
enkel de geschiedenis van Rome door en door, maar ook de
literatuur, de kunst, het dagelijks leven, de zeden etc. Hij
schrijft een meeslepend barok epos, prachtig proza met veel
literaire omwegen zoals de komedie van Plautus om over Hannibal
te vertellen en de subversieve liefdesgedichten van Ovidius om
Augustus te beschrijven. Het is geen exhaustieve historiografie,
maar een selectie en zeker zozeer een boek voor liefhebbers van
literatuur en poëzie als voor historici: die vinden te veel
lacunes en onvoldoende structuur. De chronologische volgorde
wordt geregeld doorbroken door sprongen terug in de tijd: bij de
Gracchen bv. gaat het ook over gebeurtenissen en fabels van 400
jaar eerder. De lezer moet dus soepel kunnen omspringen met deze
schrijfstijl en heeft best al wat voorkennis over de
geschiedenis van Rome.
In de bibliografie mis ik Matthew Kneale, ‘Rome. Een
geschiedenis van de stad in zeven plunderingen’. Ik mis ook een
kaart met de vele plaatsnamen van de veldslagen: de lezer moet
er zijn historische atlas bij nemen. De foto’s zijn heel mooi,
maar in de tekst wordt er niet naar verwezen. Het woord ‘taal’
is in de meeste talen vrouwelijk, dus niet ‘hij’ (p. 25). Hier
en daar staat een drukfout: vertelde(n) de bondgenoten (p. 456),
verwelkomende (p. 463) i.p.v. verwelkomden. En als Rome in 1506
maar 50.000 inwoners telde, kon het er in 1527 geen 90.000
hebben.
© Jef Abbeel, juli 2019
www.jefabbeel.be