Michel Niqueux, L’Occident vu de Russie. Anthologie de la pensée
russe de Karamzine à Poutine. Institut d’Etudes Slaves, Paris,
2016. 790 p., foto’s, noten, bibliografie, register. ISBN
978-2-7204-0545-7; €40.
.
De Russische kijk op het Westen
Wij hebben een overvloed aan boeken over Rusland als belangrijk land, als vijand in de Koude Oorlog, als concurrent in de internationale politiek. Deze bloemlezing doet het omgekeerde : ze toont in 365 teksten hoe 140 Russische auteurs naar West-Europa keken of kijken als wel of niet na te volgen voorbeeld. En velen van hen menen dat Europa weinig begrijpt van de Russische cultuur en mentaliteit.
Inhoud
De Russische kijk op het Westen
Rusland en Europa groeiden duizend jaar lang uit elkaar sinds de kerkelijke scheiding van 1054: Rusland sloot zich aan bij de kerk van Constantinopel i.p.v. bij Rome. En Rusland, gelegen tussen twee werelden, met dubbele adelaar in zijn vlag, werd aangevallen uit Azië door de Mongolen en nog meer uit West-Europa: Teutoonse ridders, Zweden, Polen, Napoleon, de Duitse keizer in de 1° W.O., Hitler in de 2° W.O.
De bloemlezing begint met teksten van Nicolaj Karamzin uit de
jaren 1792-1818 en eindigt met bedenkingen van Poetin,
Khodorkovski en Boris Nemtsov uit 2012-2015. Bij de 140 auteurs
zijn vele bekenden, maar nog meer die enkel bij Slavisten bekend
zijn.
Er gaat een degelijke inleiding aan vooraf(“L’Occident: un
problème pour la Russie”), waarin Niqueux Rusland situeert
tussen Europa en Azië en tussen Grieks en Romeins christendom.
Hij vertelt ook over het ontstaan van Rusland, de
christianisering in 988 (hier “9°” eeuw genoemd) , het schisma
van 1054, het Mongools-Tataarse juk van 1223-1480, de republiek
van Novgorod die van 1286 tot 1494 lid was van de Westerse
Hanze, Ivan de Verschrikkelijke, hervormer Peter de Grote (zijn
naam komt het meest voor in de 365 teksten), de slavofielen en
de Mir(dorpsgemeenschap), de Russische revolutie.
47 van de 365 teksten uit de 19°eeuw zijn direct in het Frans
geschreven en in West-Europa gepubliceerd, waar zowel
Russofielen als Russofoben woonden. In het begin van de 19° eeuw
wilden vele Russische intellectuelen Europa navolgen, maar na de
overwinning op Napoleon en het neerslaan van de
dekabristenopstand van 1825, werd men nationalistischer en
bewuster van eigen waarden. Vanaf 1840 kwam er bij sommigen nog
een religieuze dimensie bij de slavofilie: de orthodoxe
godsdienst werd de spil van de Russische aard.
In de tweede helft van de 19° eeuw voerde Alexander II
“Westerse” hervormingen door met als bekendste de afschaffing
van de lijfeigenschap. Deze tsaar kreeg de ene aanslag na de
andere tussen 1866 en 1881. Op het einde van de eeuw kwam het
marxisme, ook een Westers verschijnsel, dat tot de revolutie
leidde en de invoering van een atheïstische maatschappij.
Gorbatsjov sloot met zijn perestrojka en glasnost weer aan bij
het Westen, maar Poetin wil weer terugkeren naar meer Russische
waarden zoals autocratie en orthodoxie.
De auteurs verschillen van mening over diverse onderwerpen : het
doopsel van Rusland (988,Vladimir), het Tataarse juk, de
hervormingen van Peter de Grote, de rol van de dekabristen, die
van de Mir (dorpsgemeenschap met gemeenschappelijke grond die
periodiek herverdeeld werd), het contrast met het
materialistische en individualistische Westen. De Mir hield
stand tot 1930, toen Stalin ze verving door kolchozen, omdat ze
volgens hem teveel autonomie had en de revolutie tegenhield.
Na een lange inleiding, volgen de teksten in chronologische
volgorde.
Hoofdstuk I gaat over de imitatie van Europa.
Het begint met Nikolaj Karamzin, de eerste die een betrouwbare
“Geschiedenis van Rusland” schreef (1818). Hij reisde door
Europa, kende Europese talen, gaf als eerste zijn mening over
Peter de Grote, veroordeelde het radicale karakter van de Franse
revolutie na de executie van koning Lodewijk XVI, die hem de
reactie ontlokte: “Eeuw van de Verlichting, ik herken u niet in
het bloed en in de vlammen”. Hij was voor een eigen nationale
identiteit met vaderlandsliefde en nationale trots. Na de
invasie van Napoleon en na de mislukte dekabristenopstand,
werden zowel tsaar Alexander I als zijn hof-historiograaf
Karamzin en de volgende tsaar Nicolaas I weer traditionalist:
het Westen hoefde niet meer nagevolgd te worden, de Russische
autocratie was beter. Karamzin zei dat Peter de Grote de Russen
had doen lijken op de andere Europeanen, maar dat hij niet
gewijzigd had wat fundamenteel Russisch was. Helaas duidt hij
niet aan wat hij precies bedoelt met “fundamenteel Russisch”.
Er kwam ook protest tegen de “gallomanie” of het navolgen van de
Fransen, o.a. van Toergenjev, die de nadruk legde op de
vaderlandsliefde, de nationale trots en de liefde voor de
Russische taal. Men moest dus in het Russisch schrijven i.p.v.
in het Frans.
In 1822, nog tijdens het semi-liberale regime van Alexander I,
werd de vrijmetselarij verboden, de censuur versterkt en na de
mislukte dekabristenopstand van 1825 werd een grotere
politiemacht opgericht. Er kwam ook een geheime dienst,
beperking op reizen naar het buitenland, vervanging van het
Frans door het Russisch aan het hof, toezicht op het
universitair onderricht.
De geschiedenis van Rusland werd trouwens gekenmerkt door de
afwisseling prowesters /antiwesters: na Nicolaas I kwam
hervormer Alexander II, na de moord op deze tsaar door “Westerse
terroristen”, kwam de conservatieve reactie van Alexander III en
Nicolaas II, na het oorlogscommunisme de (korte) NEP, na Stalin
de relatief liberale Chroesjtsjov, na Brezjnev de perestrojka,
dan weer de restauratie van Poetin.
De Poolse opstanden van 1830-31 en 1863 waren in de ogen van de
Russen een daad van ondankbaarheid, zelfs van verraad. Polen had
een bevoorrecht statuut, een grondwet waar de Russen enkel van
konden dromen, een grondgebied dat zich uitstrekte tot Kiev. De
opstand van de “hoogmoedige” Polen (een benaming die ook Stalin
gebruikte) zorgde dan ook voor een opstoot van patriottisme in
Rusland, ook in de aanklacht van Poesjkin, de meest “Europese”
auteur, tegen de “Westerse lasteraars van Rusland”. In die
aanklacht rekent hij ook de Krim bij het Russisch grondgebied.
De revoluties van 1848/49 vonden ook plaats en Midden- en
Oost-Europa Op vraag van keizer Frans-Jozef van Oostenrijk
onderdrukte Rusland de Hongaarse opstand van 1849.
Hoofdstuk II handelt over de ideologische constructie van het
verschil tussen Rusland en het Westen en de messianistische rol
van Rusland daarbij.
In 1832 stelde Mechtsjerski dat Rusland als taak had Europa naar
de echte beschaving te leiden en dat de liberalen “giftige
insecten” waren. En Sergej Oevarov, hellenist, vriend van Goethe
en van ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt, bedacht in
1832 de formule “orthodoxie-autocratie-nationaliteit”, de
officiële zuil tot de revolutie van 1917. Hij vond dat zijn land
een achterstand moest inhalen op West-Europa, maar dat een volk
verloren is zonder nationale godsdienst. Daarmee verwees hij
naar het Europese materialisme. Magnitski ging een stap verder
door te beweren dat het barbaarse Tataarse juk een weldaad
geweest was voor Rusland, want het had de christelijke Russische
beschaving geïsoleerd van de Europese materialistische, wat m.i.
niet klopt voor het middeleeuwse, even christelijke Europa. In
zijn ogen was Rusland voorbestemd om een licht te zijn voor de
wereld, wat bevestigd werd door zijn Poolse tijdgenoot Gurowski
en door andere tijdgenoten zoals Krajevski.
En Fjodor Tioettsjev introduceerde het begrip “Russofobie”, haat
tegen Rusland, die hij meende te zien bij de Polen, in het
Westen en bij de katholieke kerk.
De Krimoorlog (1853-1856) werd door de Russen gezien als een
kruistocht om de orthodoxe christenen te redden van de Turken en
om Constantinopel te veroveren. Helaas kregen de islamitische
Turken de steun van Engeland en Frankrijk, wat voor de Russen
een bewijs was van de neergang en van het geloofsverlies van het
Westen. Die westerse steun vergrootte de kloof van onbegrip
tussen Rusland en West-Europa, dat zelfs de naam “eeuwige
vijand” kreeg.
De slavofielen (vooral 1830-1850) vonden dat Rusland terug moest
naar zijn spirituele bronnen van vóór Peter de Grote: zij waren
dus zowel tegen het Westen als tegen de Russische staat met zijn
slavernij, bureaucratie, censuur. Ze verheerlijkten het oude
Rusland om zijn “pacifisme”, gemeenschappelijke eigendom en
geloof. Zij vergaten dat Rusland was ontstaan en groot geworden
door zijn veroveringen.
Hoofdstuk III laat tegenstanders van de slavofielen aan het
woord. Bij hen hoorden de nihilisten Pisarev e.a. (ca. 1860).
Zij noemden de slavofielen Russische Don Quijotes. Tsjaadajev
ging nog een stap verder door te beweren dat alles in het
verleden en heden van Rusland negatief was.
Er waren ook “Europese Russen” die het Westen niet idealiseerden
, maar ze wilden wel de Westerse principes vrijheid, waarde van
het individu, verdraagzaamheid, zin voor initiatief invoeren in
hun land, voor zover het regime het hun toeliet. Ze wilden ook
hun boeren emanciperen en de landbouwtechnieken moderniseren,
maar zelfs daarbij stootten ze op veel wantrouwen en
vijandigheid : de kloof tussen het gewone volk en de
intelligentsia was te groot. Ze waren minder talrijk dan de
conservatieven en de slavofielen. De bekendste waren Michail
Bakoenin, Alexander Herzen en Nikolaj Toergenjev.
Hoofdstuk IV gaat over de grote tegenstelling tussen de
orthodoxe en de katholieke kerk in de 19° eeuw. De breuk
ontstond al in 1054, na een lange rivaliteit tussen de pausen en
de Griekse patriarchen. Hij ging gepaard met wederzijdse
excommunicaties van de hoogwaardigheidsbekleders en werd een
echt schisma vanaf de plundering van Constantinopel in 1204 door
de 4° Kruistocht.
In de 11°-12° eeuw waren de contacten nog hartelijk: meer dan 65
prinsen van Kiev trouwden met Latijnse prinsessen en Novgorod
had toen nog twee katholieke kerken. Maar na de plundering van
Constantinopel kwamen de Teutoonse ridders, die in 1242
verslagen werden door Alexander Nevski. Dan kwam in 1612 de
bezetting van Moskou door de katholieke Polen en in 1812 door de
ongelovige Fransen. Deze gebeurtenissen ondermijnden langdurig
(definitief ?) het beeld van het katholicisme bij het Russische
volk. In 1815 werden de Jezuïeten verbannen uit Moskou en in
1820 uit heel het rijk. Een reden daarvoor wordt niet gegeven.
De opstanden van de katholieke Polen in 1830-31 en 1863, de
bekering tot het katholicisme van aristocratische Russen die
Jezuïet werden, de encycliek van Pius IX (1849) die de Oosterse
christenen uitnodigde om zich aan te sluiten bij Rome, waren
allemaal feiten die het conflict tussen beide godsdiensten
levendig hielden. Ook in de huidige Russische wetgeving geniet
het katholicisme niet het statuut van “traditionele godsdienst”
: dat is voorbehouden aan de orthodoxie, de islam, het
boeddhisme en het jodendom. Het katholicisme is dus uitgesloten
van de interreligieuze raad van Rusland, die in 1998 gesticht
is. Het werd trouwens altijd aangeduid met de kleinerend
bedoelde term “Latinisme”, dat beschouwd werd als een ketterij,
een onoverbrugbare kloof tussen het Westen (katholicisme en
protestantisme) en het orthodoxe Oosten, in hun ogen de behoeder
van het zuivere originele christendom. In alle grootseminaries
van het Russische rijk werd trouwens het anti-latinisme
onderwezen. En de meeste schrijvers van dit hoofdstuk beschouwen
de Kerk van Rome als een vijand die een heilige oorlog voerde
tegen Rusland en de orthodoxie was en is in hun ogen de
bestaansreden van Rusland. Een enkeling verdedigde de katholieke
kerk en betreurde dat Rusland geen godsdienstvrijheid had. Maar
Dostojevski ging zover dat hij het atheïsme en het socialisme
beschouwde als producten van het katholicisme. Het
protestantisme werd aanzien als minder gevaarlijk dan het
katholicisme. Nog anderen vonden dat de Westerse christenen zich
moesten bekeren tot de orthodoxie en zich verenigen met de
orthodoxen tot één grote kerk. Honderd jaar later antwoordde
Paus Johannes-Paulus II met de encycliek “Ut unum sint”. Maar
die eenmaking kan nog even duren.
Hoofdstuk V heet : Nationalisme en Europeanisme : variaties op
oude thema’s.
De Krimoorlog veroorzaakte dus een opstoot van nationalisme en
tegelijk ook een liberale hervorming, nl. de afschaffing van de
lijfeigenschap (1861).
Tegelijk zorgden een aantal factoren weer voor een kloof tussen
“Westerse” hervormers en conservatieven : de Poolse opstand van
1863, verbaal aangemoedigd door het Westen; de opgang van het
nihilisme, synoniem voor revolutie en terrorisme; de
Russisch-Turkse oorlog van 1876-1878, waar het Westen opnieuw de
kant van de islamitische Turken koos; de moord op tsaar
Alexander II in 1881, door nihilisten die “besmet waren door
Westerse ideeën”.
Alexander III (1881-1894) was de eerste tsaar sinds Peter de
Grote die weer een baard droeg en die de klok weer terugdraaide
naar de periode daarvoor. Moskou kreeg weer de voorkeur op
Sint-Petersburg. Toch waren er ook in deze periode nog genoeg
pro-Europese schrijvers, die Europa hun tweede vaderland
noemden, zoals Dostojevski, die ook vond dat Rusland de Europese
beschaving moest overbrengen naar zijn veroverde gebieden in
Azië. En sommigen durfden expliciet kritiek uit te oefenen op
het nationalisme: Soloviov stelde het gelijk met obscurantisme.
Hoofdstuk VI gaat over de eeuwwisseling, een periode van zowel
marxisme als idealisme. Aan het woord komen o.a. Leo Tolstoj,
Maxim Gorki, Georgi Plechanov (vader van het Russische marxisme,
maar tegenstander van de Oktoberrevolutie), Lenin (die de boeren
achterlijk noemde en ze bewust beloog met de belofte van grond),
Vladimir Ern die de Europese ratio plaatste tegenover de
Russische logos, spiritualiteit en messianisme en die het
rationalisme een anticultureel principe noemde. Vanaf de 1° W.O.
spreekt men weer over de Teutoonse barbaarsheid tegen de
spirituele missie van Rusland.
Hoofdstuk VII heet : van internationalisme naar
nationaal-bolsjewisme(1917-1987).
De bolsjewieken beschouwden hun revolutie als de eerste in een
keten revoluties, waardoor het Westen moest verdwijnen en
overheerst zou worden door het marxisme, dat gezien werd als het
hoogste stadium van verwestering. Alexander Blok voorspelde die
overheersing in 1918 en in 1956 riep Chroesjtsjov uit : “Wij
zullen jullie begraven”. Maar vanaf 1924 was de revolutie al
nationaal geworden door Stalins socialisme-in-één-land en ze
kreeg enkel opgelegde opvolgers in het Oostblok tussen 1945 en
1989. De communistische leiders beseften wel dat ze eerst Europa
en Amerika moesten inhalen op technisch, industrieel en
economisch vlak en dan voorbijgaan: anders zou het communisme
verdwijnen, wat uiteindelijk ook gebeurd is.
Op 17 juni 1940 schreef Trotski vanuit zijn ballingsoord in
Mexico een harde kritiek op Stalins pact met Hitler: “Niemand
heeft Hitler zoveel geholpen om Frankrijk en West-Europa te
verpletteren als Stalin”. Korte tijd daarna (21 augustus 1940)
werd hij in zijn goed beschermd ballingsoord vermoord in
opdracht van Stalin. Pas op 3 juli 1941, 12 dagen na de Duitse
inval, sprak Stalin zijn volk toe om de Duitsers te lijf te
gaan.
Het voorlaatste hoofdstuk (VIII) gaat over ongeveer een miljoen
Russen die na de Oktoberrevolutie naar het buitenland gevlucht
waren: naar Berlijn, Riga, Istanboel, Praag en vooral Parijs,
dat de intellectuele hoofdstad van de migranten werd met
tijdschriften, uitgeverijen, verenigingen.
Ze discussieerden er over het blijvend of voorbijgaand karakter
van de revolutie, hun houding tegenover Rusland (afwachten of
bestrijden?) , de slappe houding van het Westen, de onwetendheid
in het Westen over de hongersnood en de terreur in Rusland, de
neergang van Europa door het vergif van het atheïsme en het
materialisme, de messianistische taak van Rusland om het
menselijke en het goddelijke, het Westen en het Oosten met
elkaar te verenigen en de cultuur van West-Europa er weer
bovenop te brengen. Verder over de keuze tussen orthodoxie en
katholicisme en over het Westen dat Rusland nooit begrepen had
en dat de Russische emigranten geen heil bood.
Het laatste hoofdstuk (IX) gaat over perestrojka en
contra-perestrojka, gemeenschappelijk Europees huis of Eurazië.
Woordvoerders zijn o.a. Solzjenitsyn(1918-2008), die zelf door
Stalin naar de Goelag was gestuurd (1945-53-56) en hier klaagt
over de catastrofale verzwakking van de Westerse beschaving.
Verder Andrej Sacharov die het heeft over vreedzame
co-existentie en over de selectieve blindheid van de linkse
intellectuelen in Europa, Andrej Amalrik over de verwestering,
Gorbatsjov over de perestrojka, het socialisme met een menselijk
gezicht en Rusland als deel van Europa dank zij het christendom
en Europa als gemeenschappelijk huis. De perestrojka werd door
velen gezien als een brutale verwestering en riep dan ook
reacties op bij mensen zoals Poetin.
Anderen daarentegen bleven pleiten voor de band met Azië
(“Neo-Eurazisme”) en meer nadruk op ethiek bij de mensenrechten
dan de Westerse overdreven permissiviteit voor allerlei
afwijkingen.
Er is ook een artikel van Poetin over de taak van de Russen om
met de actieve hulp van de vier “traditionele godsdiensten” één
beschaving te vormen uit vele volkeren: Armeniërs, Azeri’s,
Tataren, Duitsers, Russen etc. en niet meer te spreken nationale
minderheden.
Verder een noodkreet van Ljoedmila Oelitskaja, die zegt dat ze
zich schaamt over haar land, omdat het de oorlog verklaard heeft
aan de waarden van het humanisme, de individuele vrijheid, de
Europese cultuur. Ook Michail Khodorkovski en Boris Nemtsov
(vermoord in 2015) verwijten Poetin dat hij Rusland isoleert van
Europa en de kant van Azië en meer bepaald van China kiest.
Kortom: de discussie tussen gerichtheid op het Westen enerzijds
en op zichzelf en Azië anderzijds duurt voort tot vandaag. En
hoezeer Poetin en de media ook een antiwesters gezicht tonen,
het dagelijks leven in de Russische steden neemt snel Westerse
vormen aan en in de Russische taal komen steeds meer Engelse en
Amerikaanse elementen voor.
Beoordeling
Dit is een moeilijk en uitdagend boek, met veel gedachtengoed
dat verschilt van het onze en veel nadruk op het religieuze
aspect, dat sterk onderdrukt werd tijdens het communistisch
bewind. Tegelijk is het nodig en nuttig om onze Russische
vrienden beter te begrijpen. De persoon die het meest geciteerd
wordt, is Peter de Grote: blijkbaar hebben zijn hervormingen een
eeuwenlange impact gehad.
Opmerkelijk is ook hoeveel Russische schrijvers in de 19° eeuw
zeer hoog geschoold waren, ook heel goed Frans, Duits en vaak
Engels kenden, dikwijls in het Frans schreven, soms ook nog
Latijn en Grieks kenden en heel veel belangstelling toonden voor
de Franse en Duitse cultuur. Er zijn ook tragische figuren bij,
die vervolgd, gevangen, verbannen, gek verklaard of
doodgeschoten werden.
Opmerkelijk is ook dat de Russen al bijna tweehonderd jaar
spreken over geloofsafval, decadentie, atheïsme en materialisme
in West-Europa, terwijl die fenomenen toch eerder kenmerkend
zijn voor de laatste vijftig jaar.
Michel Niqueux en het Institut d’études slaves hebben een
indrukwekkende prestatie geleverd door ons al deze bronnen aan
te bieden in één boek, waarvan twee derden in onuitgegeven
vertalingen, netjes voorzien van een korte biografie van de
auteurs, een portret, een bibliografie, een register met zowel
eigennamen als thema’s. Niqueux helpt ons een heel eind vooruit
om het Rusland van vandaag beter te begrijpen. Aanbevolen !
Jef Abbeel, april 2017