Yuri Sledkine, Het Huis van de Regering. Een familiesaga uit het
Sovjettijdperk. Vertaling van : The House of Government.
Uitgeverij Spectrum, Houten / Lannoo, Tielt, 2017. Deel I: 639
p., foto’s, stadsplannetjes, personen, noten, register. ISBN 978
90 0035381 1; € 49,95. Deel II : 636 p., foto’s, personen,
noten, register. ISBN 978 90 0035382 8; € 49,99.
Het huis van de regering
Yuri Sledkine studeerde geschiedenis aan de universiteit van Moskou. In 1983 werd hij hoogleraar Russische geschiedenis en directeur van het instituut voor Slavische studies aan de universiteit van Berkeley. Eerder schreef hij al “The Jewish Century”. Zijn nieuw boek over “Het Huis van de Regering” bestaat uit twee veel te omvangrijke boeken van 639 en 636 pagina’s.
Inhoud
Het huis van de regering
Het
Huis was het gebouw waar de Sovjet-elite met hun gezin en andere
familieleden bij elkaar woonden vanaf 1931. Het werd gebouwd
tijdens Stalins eerste Vijfjarenplan(1928-1932) op een laag
terrein genaamd “Het Moeras”, aan de overkant van de rivier de
Moskva, tegenover het Kremlin. Het was het grootste wooncomplex
van Europa, met 550 volledig ingerichte gezinsappartementen, een
restaurant, winkel, kinderopvang, kliniek, wasserij, kapsalon,
postkantoor, bank, rijke bibliotheek(want de elite en hun
kinderen lazen heel veel), sportschool, tennisbaan,
biljartzalen, schietbaan etc. Vlak daarbij werd dan ook nog een
theater gebouwd voor 1300 toeschouwers en een bioscoop met 1500
zitplaatsen. De overheid zorgde dus goed voor de “nomenclatura”:
ministers (volkscommissarissen genoemd), commandanten van het
Rode Leger, geleerden, Goelagfunctionarissen, managers van
fabrieken, buitenlandse communisten, socialistisch-realistische
schrijvers en kunstenaars, Stachanov-arbeiders, de complete
familie van Stalin. Het Huis was begroot op 3 miljoen roebel,
maar kostte uiteindelijk het tienvoudige. In 1935 woonden ze er
met 2655, onder wie 700 staats- en partijtoppers en 588
kinderen, die er een gouden jeugd beleefden, behalve tijdens de
terreur. Ze werden beschermd door metalen poorten en bewakers.
Ze werden er verwend door ca. 700 kelners, loodgieters,
tuinmannen, schilders, vrouwen die de was deden in de
Moskvarivier etc.
Maar in de jaren 1935-1949 werden 800 bewoners gearresteerd, van
wie er 344 doodgeschoten werden na afgedwongen bekentenissen. De
anderen vlogen in de gevangenis of naar werkkampen in de Goelag.
Het gebouw staat er nog, met nieuwe bewoners. De auteur vertelt
niet wie nu de gelukkigen zijn. Blijkbaar zijn het
afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners, leden van de
huidige elite en buitenlanders.
Het boek volgt het publieke en private leven van de bewoners,
fanatieke revolutionairen, die droomden van een marxistisch
utopia en vastberaden waren om voor dit doel bloed te laten
vloeien. Het is gebaseerd op hun dagboeken, brieven, memoires,
familiekronieken en interviews en is voorzien van vele zeldzame
foto’s uit hun familiearchieven.
De meeste bewoners-schrijvers zijn niet bekend bij het grote
publiek: Arosev, Osinski, Voronski, Zbarski, Granovski. Ze
krijgen hier wel een gezicht. Ze vertellen over hun inzet voor
de zaak, hun lectuur, liefdesrelaties, gevangenissen en
werkkampen waar ze naartoe gestuurd werden.
Het boek bevat drie verhaaldraden. De eerste is de familiesaga
van de bewoners. De tweede is een analyse van de
“bolsjewistische millenaristische sekte”, die geloofde in een
1000-jarig rijk. De derde is literair en gaat over wat er
allemaal gelezen, gestudeerd en besproken werd. Het boek bevat
drie “boeken”: Boek I gaat over de bolsjewieken van het eerste
uur, die zich overal moesten verschuilen, gevangen en verbannen
werden, tot ze de burgeroorlog wonnen en zelf aan de macht
kwamen. Boek II gaat over de opbouw van het Huis en van de
Sovjet-Unie en het leven in het Huis. Boek III vertelt over de
verschrikkelijke zuiveringen, de zoektocht naar “verraders”, het
huiselijk leven van de beulen, het einde van het bolsjewisme.
Schrijver en bewoner Joeri Trifonov schreef de roman “Het Huis
aan de Kade”, die het huis vereeuwigde. Het Huis kreeg ook een
museum, dat nog altijd actief is, met de verzameling van alle
geschriften, foto’s etc.
Het echte verhaal begint met de geschiedenis van het Moeras
vanaf 1495, de kerken en fabrieken die er gebouwd werden, de
buitenlanders die er woonden, de stakingen van 1905, de
predikers die een gewelddadige revolutie en sociale
rechtvaardigheid beloofden. Onder die predikers waren vele
joden, zoals Karl Radek, Ilja Ehrenburg, Jakov Sverdlov (of
Jakov Michailovitsj) en vele anderen. Joden vormden de
intellectuele voorhoede van de revolutie, zoals Duitsers de
beste raadgevers van de tsaren waren.
De predikers lazen en debatteerden veel en velen belandden in de
gevangenis, die door de bolsjewisten hun “universiteit” werd
genoemd, want daar en in Siberië lazen ze veel Marxistische
literatuur en leerden ze veel. Lenin b.v. las in drie jaar
Siberië 750 kilo boeken. Er waren twee soorten ballingschap: de
vlucht naar het Westen en de echte verbanning naar Siberië, waar
de revolutionairen een veel beter leven hadden dan hun
slachtoffers na 1917. Stalin was er minstens zes keer, maar
werkte er nooit. Sverdlov en Stalin leerden elkaar kennen aan de
noordpoolcirkel, maar werden geen vrienden.
Hfst. 3 gaat over het geloof van Sverdlov, Osinski, Majakovski
e.a. revolutionairen. Hier krijgen we een veel te lange
uiteenzetting over het geloof van de Israëlieten, christenen,
islamieten, protestanten, orthodoxen, Marx etc., zonder één
woord over de betere wereld die de Russische revolutionairen
voor ogen hadden.
Hfst. 4 gaat over “de jongste dag”, een beeldspraak voor de
machtsgreep van de apocalyptische millenaristen. Het beschrijft
de Februarirevolutie, het einde van het tsarenrijk, de
Voorlopige Regering, de terugkeer van de bolsjewieken uit hun
ballingschap: Sverdlov ging naar Jekaterinenburg, zijn lastige
huisgenoot Stalin en Molotov naar Petrograd, Boecharin uit New
York naar Moskou, Trotski uit New York naar Petrograd, Lenin uit
Zürich naar Petrograd. Daar verklaarde Lenin dat de profetie in
vervulling was gegaan en dat tijd was gekomen om de macht over
te nemen, zonder medewerking van de mensjewieken en anderen. Hij
werd onthaald op een fluitconcert , maar bleef daar kalm bij.
Hij begon zijn agitatie bij de arbeiders en soldaten. Ook
Trotski, Boecharin, Sverdlov en andere Joden deden daar ijverig
aan mee. Hun hoofdkwartier was het Smolnipaleis in Petrograd.
De Oktoberrevolutie verliep vlot in Petrograd. De Voorlopige
Regering werd gearresteerd in het Winterpaleis en opgesloten in
de Petrus- en Paulusvesting. In Moskou was er meer weerstand:
daar werd een week lang gevochten.
Toen de Duitse troepen in maart 1918 Petrograd naderden,
vertrouwde Lenin het Verdrag van Brest-Litovsk niet meer en
verhuisde hij de communistische regering naar het Kremlin, waar
meteen alle iconen neergehaald werden. De nationalisatie van de
fabrieken verliep moeizaam : overal daalde de productie, de
arbeiders daagden enkel nog op voor de prikklok ’s morgens en ’s
avonds en waren over dag dronken en stalen grondstoffen en
producten, zodat vele fabrieken moesten sluiten.
Tegen de boeren werd met geweld opgetreden, omdat ze niet
meewerkten met het communisme.
Boecharin somde zelfs 9 groepen op die met “geconcentreerd
geweld” aangepakt moesten worden, o.a. alle intellectuelen, alle
geestelijken, alle artsen, alle gegoede boeren (193).
“Geconcentreerd geweld” omvatte klopjachten, moorden,
dwangarbeid, afname van bezit, opsluiting in concentratiekampen.
De bekendste grote moordpartij was die op de hele tsarenfamilie
in juli 1918. Ze gebeurde in opdracht van Sverdlov, na overleg
met Lenin. De commandant van het vuurpeloton was Jakov
Joerovski, net zoals Sverdlov een Jood. Hij ging er prat op dat
hij zelf de meeste mensen afgemaakt had: de tsaar, dokter
Botkin, kroonprins Aleksej, de dochters Tatjana, Anastasia en
Olga, kamermeisje Anna Demidova. Ook de honden werden afgemaakt.
De waardevolle bezittingen zoals goud, zilver en bont, werden
naar het Kremlin gebracht. Andere familieleden van de Romanovs
waren vanaf 12 juni 1918 al het slachtoffer van moordpartijen.
Uiteindelijk werden alle Romanovs afgemaakt die nog in Rusland
verbleven.
De hele moord op de tsarenfamilie wordt zeer uitvoerig
beschreven door Elisabeth Heresch, Verraad, lafheid en bedrog,
p. 353-370, met o.a. de lijst van de moordenaars, onder wie Imre
Nagy en hun vergoedingen. Sverdlov werd ook beloond: de stad
Jekaterinenburg kreeg de naam Sverdlovsk, tot 1991: toen
herstelde Yeltsin de historische naam.
Hfst. 5 heet “De laatste veldslag”. Na een mislukte aanslag op
Lenin (30 aug. 1918) besloten Sverdlov en het Centraal Comité
over te gaan tot genadeloze massaterreur tegen leden van de
bourgeoisie: er vonden massale executies plaats van willekeurige
gevangenen, vooral intellectuelen en kozakken, christelijke
boerenstrijders o.a. aan de Don (in het zuiden, bij Rostov). Zij
vochten tijdens de tsaren mee met het leger en moesten de
binnenlandse onrust onderdrukken. Hun gebied werd de Russische
Vendée genoemd, naar de afslachting van de boeren daar tijdens
de Franse Revolutie.
De kozakken werden gedeporteerd naar werkkampen, hun elite en
iedereen die een functie had of rijk was werd uitgeroeid, hun
graan en grond werden in beslag genomen.
De executies van mannen en vrouwen gebeurden over dag, naakt,
voor de ogen van het hele dorp. Honden kwamen dan de armen en
benen van de geëxecuteerden afbijten(201-202).
Sverdlov, de grote organisator van deze terreur, stierf al op
zijn 34° in 1919. Maar de terreur tegen de kozakken ging
ongenadig verder: dorpen werden platgebrand, 10 à 20 % van de
mannen vermoord. Russische arbeiders en boeren werden in hun
gebied gevestigd. Bij de uitvoerders waren ook kozakse
bolsjewieken en veel Joodse. Enkel de kozakse socialist Mironov
durfde te protesteren tegen de uitroeiing door de Jood Trotski /
Lev Bronstein (209). Mironov kreeg de doodstraf.
Hfst. 6 heet “De nieuwe stad” en gaat over het millenarisme van
de bolsjewistische sekte, waarvan de leider ook staatshoofd was
en de kandidaten enkel toegelaten werden als ze zich bekeerden
tot het communistische geloof. De provinciale partijsecretaris
fungeerde als bisschop van zijn “bisdom”. En de nieuwe religie
was veel strenger dan de oude orthodoxe. Wie een paar
vergaderingen oversloeg, kon zijn lidkaart inleveren. Een gewone
herder, mijnwerker, arbeider kon in principe opklimmen tot
partijsecretaris of zelfs tot rector van de Communistische
universiteit van Petrograd of tot ambassadeur van de Sovjet-Unie
in een buitenland(226).
In het Kremlin, voorbehouden aan de top van de partij en hun
gezinnen en in 18 geconfisqueerde Huizen van de Sovjets, werden
alle iconen meteen verwijderd en de meeste standbeelden
verdwenen uit de stad. De bewoners van die Huizen hadden alle
comfort, gratis tickets voor alles, datsja’s en kuuroorden.
Schrijvers werden in dienst genomen om van het bolsjewistische
evangelie iets moois te maken en de burgeroorlog voor te stellen
als een strijd van goed (Rood) tegen kwaad (Wit). Hun bijna
Bijbelse verhalen zoals “De ijzeren stroom” van Alexander
Serafimovitsj (1927) en “De heldhaftige periode van de Grote
Russische Revolutie” van Lev Kritsman (1924) werden verplichte
lectuur op de scholen tot … 1990 !
Lenin stierf in januari 1924. Zijn volgelingen huilden mateloos.
Meteen begonnen Boecharin en andere partijtoppers hem te
vergoddelijken. Zijn hersenen werden eruit gehaald om te zien of
hij superbegaafd was. Helaas wogen ze niet meer dan de meeste.
Zijn lichaam werd gebalsemd en tentoongesteld in het mausoleum
in Moskou, wat nu nog altijd zo is. In 1926 verscheen de eerste
hagiografie van Arosev. Majakovski voegde eraan toe: “Lenin
leefde, Lenin leeft, Lenin zal leven, Lenin is altijd
levend”(265).
Hfst. 7 gaat over “De grote teleurstelling”. De oud-bolsjewieken
leden aan allerlei kwalen en hadden nood aan sanatoria,
rusthuizen en kuuroorden. Blijkbaar had de partij teveel
gehoorzaamheid gevraagd van hun zenuwen en bleef het
communistisch paradijs te ver weg. Dat leidde tot grote
teleurstellingen en soms zelfmoord, met als pijnlijk
afscheidsbriefje: “Ik ben moe en het is allemaal toch vergeefs”
(320).
De Sovjet-Unie voerde de vrijheid van echtscheiding in, waar
veel gebruik van gemaakt werd, o.a. in de jaren ’40 en ’50 door
Svetlana, de dochter van Stalin. Zij schreef: scheiden is
makkelijker dan toestemming krijgen om van Moskou naar Leningrad
te reizen. Dit hoofdstuk gaat over vele tijdelijke liefdes met
vaak heel mooie Joodse vrouwen.
De partijlijn vinden we terug in hfst. 8. De Sovjetstaat moest
de meerderheid van de bevolking bekeren tot het officiële
geloof. Dat gebeurde door overal partijcellen te installeren: in
scholen, in de jeugdbeweging, boerendorpen, fabrieken. Iedereen
werd verplicht deel te nemen aan collectieve activiteiten, zich
zelf discipline bij te brengen, de juiste boeken te lezen.
Geregeld werden zuiveringen doorgevoerd onder de partijleden:
wie afweek van de lijn, was “bourgeois”. Oppositievoerders, vaak
bolsjewisten van het eerste uur, werden op congressen uit de
partij gezet en naar Siberië verbannen.
Met hfst. 9, “Het eeuwige Huis”, begint Boek II, genaamd “Thuis”
en Deel III, “De Wederkomst”(377).
Het eeuwige Huis was het huis van het Centraal Comité of Het
huis van de Regering.
Architect was de Jood Boris Iofan, locatie het Moeras, een
moeilijke plek. Het Huis zou alle luxe en alle faciliteiten
bevatten. Pas in 1933 was alles klaar. Foto’s van matige
kwaliteit tonen hoe indrukwekkend het Huis was. Andere
bouwwerken van die tijd waren het nieuwe mausoleum van Lenin, in
marmer en graniet en het 416 meter hoge Paleis van de Sovjets of
parlement, toen het hoogste gebouw ter wereld, met een 100 meter
hoog beeld van Lenin, dat 6.000 ton woog. Bij de dwangarbeiders
waren ook veel onteigende koelakken en mensen van alle
nationaliteiten die de SU bevatte.
Hfst. 10 gaat over de nieuwe bewoners. Vanaf 1931 deden de leden
van de nomenclatura hun intrede in het nieuwe Huis. De auteur
beschrijft de gelukkigen, voor 35 % Joden en hun ruime
appartementen. Op 1 november 1932 telde het Huis 2745 bewoners.
Ze werden beschermd door 160 bewakers en evenveel bloedhonden.
De nabije Christus Verlosser kathedraal werd in december 1931
opgeblazen om plaats te maken voor het Paleis van de Sovjets
(dat er uiteindelijk nooit kwam).
Hfst. 11 handelt over de economie. De Stalinistische economische
revolutie begon met het 1° Vijfjarenplan van 1927/28-1932. Het
moest de SU snel industrialiseren, het privébezit verder
afschaffen en de klassenvijanden vernietigen. Er kwamen staal-,
tractor-,auto- en chemische fabrieken, waterkrachtcentrales,
grote bouwprojecten zoals het Huis van de Regering en de
indrukwekkende metro. De Oekraïner Chroesjtsjov leidde de
bouwactiviteiten in Moskou. Hij woonde in het Huis, met zijn
ouders, twee kinderen van zijn eerste vrouw en drie van zijn
Nina.
De chemicaliënfabriek werd gebouwd o.l.v. de Oekraïense Jood
Michail Granovski, met 200 Amerikaanse, Britse, Zwitserse en
Duitse technici, die de machines installeerden en onderhielden.
Doordat er een tekort van 3.500 arbeiders was, werden duizenden
gevangenen ingezet. Dat was geen probleem: men had rond 1930 al
een voorraad van 450.000 gevangenen in de kampen van de Goelag.
In 1933 kregen Granovski en Matvej Berman (hoofd van de Goelag,
eveneens Jood) de Leninorde. In 1935 was de fabriek af en
woonden er 75.000 arbeiders en hun gezinnen in Berezniki, dat
vijf jaar eerder een klein dorpje was.
Hfst. 12 vertelt over de grote collectivisering van de landbouw.
Die was “nodig” om voldoende graan te kunnen verkopen aan het
buitenland, om daarmee de buitenlandse hulp voor de industrie te
betalen. De arme en gemiddelde boeren zouden wel meedoen, van de
rijke koelakken “moest voor eens en altijd de rug gebroken
worden”(492), aldus het geheim decreet over de liquidatie van de
koelakken. Ze moesten worden gevangen genomen, doodgeschoten,
gedeporteerd naar concentratiekampen en naar onbewoonde
gebieden, voor dwangarbeid. Het ging om miljoenen mensen.
Degenen die achterbleven, werden geslagen, beroofd,
uitgehongerd, ’s nachts van hun bed gelicht en in slaapkledij de
winterkou ingejaagd. Deze gewelddadige collectivisatie en
uithongering zorgde voor 4,6 tot 8 miljoen doden (493).
Partijsecretaris Terechov meldde aan Stalin dat de boeren in
Oekraïne stierven van de honger. Stalin antwoordde dat Terechow
dat sprookje zelf verzonnen had en hij werd ontslagen.
Oekraïense medestudenten van Stalins vrouw Nadja vertelden
hetzelfde: zij verdwenen spoorloos van de hogeschool. Behalve
Oekraïne, waren er nog andere gebieden met heel veel
hongerdoden: Beneden-Wolga, Kaukasus en Kazachstan. In dit
laatste gebied vielen 2,3 miljoen doden of 38 % van de bevolking
en vele verhongerde Kazachen vluchtten naar China.
De honger trof niet enkel de landbouwgebieden: ook in Moskou
leefden skeletten van bedelaars onder bruggen, ze bedelden en
pakten boterhammen af van kinderen die naar school gingen.
Hfst. 13 gaat over ideologie, waarover hfst. 8 ook al sprak. Het
eerste Vijfjarenplan bestond uit drie componenten:
industrialisatie, collectivisatie, culturele revolutie of het
bekeren van alle Sovjetburgers tot het marxisme-leninisme.
In het universitair onderwijs werden “onnuttige richtingen”
zoals biologie, scheikunde en biochemie geschrapt en vervangen
door jagerskunde en viskunde, alsof die nuttiger zijn. In
literatuur en toneel kreeg de vereniging voor proletarische
schrijvers het monopolie. De Sovjetschrijver werd “ingenieur van
zielen”: hij moest de geesten van de mensen omvormen. Het
socialistisch-realisme, de enige toegelaten kunstvorm, toonde
het geluk van arbeiders en boeren, niet hun hongersnood of
dwangarbeid.
Hiermee eindigt boek 1. Dan volgt een lijst van hoofdpersonen,
waarin enkele toppers ontbreken: Boecharin, Kamenev, Stalin,
Sverdlov, Trotski, maar die staan wel in het register. Er is ook
nog een heel lange lijst met noten en een uitgebreid register,
waarin ik enkel mis: NKVD, OGPU en Goelag.
Het tweede boek is even omvangrijk (636 p.) en bevat de
hoofdstukken 14 – 33.
Hfst. 14 heet “Het nieuwe leven”. In 1935 woonden 2655
gelukkigen in het Huis, onder wie 588 kinderen. 60 % waren
partijtoppers, 10 % gepensioneerde partijtoppers en de andere 30
% hoorden niet bij de nomenclatura: huispersoneel,
administratief personeel, verwanten van de nomenclatura zoals
Stalins schoonfamilie Alliloejeva. Van de nomenclatura waren
ruim 33 % Joden. En bovendien waren enkele toppers getrouwd met
een Joodse vrouw: Arosev, Boecharin, Ivanov, Rykov, Voronski. De
auteur vergeet Molotov: zijn Polina was ook Joods. Die Joden
spraken thuis geen Jiddisch met hun kinderen, maar Russisch. Ze
kozen volop voor de Revolutie. De meeste nomenclatura-leden
werkten en vergaderden heel veel, vaak tot een stuk in de nacht.
Stalin en Chroesjtsjov werkten bijna constant. De meeste vrouwen
hielden van mooie kledij en kochten die in de
harde-valuta-winkels.
Hfst. 15 gaat over de vrije dagen. Zoals de Franse revolutie met
zijn tiendaagse week, had ook de Russische revolutie de kalender
overhoop gegooid om het kerkelijk leven onmogelijk te maken. De
week telde voortaan 5, vanaf 1931 zes dagen. De zesde dag was
dus vrij, maar heette niet meer zondag. Dan las men, speelde men
met de kinderen, ging men naar theater, museum of Gorkipark. Er
werd heel veel gelezen, gestudeerd en gecorrespondeerd, ook
wanneer men in ballingschap zat. De populairste feestdagen waren
oudejaarsavond, 1 mei en 7 november. Kerstmis en Pasen werden
(officieel) niet meer gevierd. Bij feesten werd er veel gegeten,
gedronken, gedanst en Oekraïense liedjes gezongen. Alle Joden in
het Huis kwamen uit Oekraïne.
Hfst. 16 gaat over “rusthuizen”, een misleidende titel, want
niet voor ouderen, maar voor actieve bolsjewisten die een dag
kwamen uitrusten. Ze hadden daarvoor een dozijn landgoederen,
allemaal afgepakt van de vroegere adel en van kooplieden zoals
de familie Morozov. In de zomer trok de elite naar kuuroorden
aan de Zwarte Zee, in de herfst naar sanatoria. Bovendien hadden
ze permanent landhuizen(datsja’s) westwaarts buiten Moskou,
langs de oever van de Moskva, waar sommige vrouwen en de meeste
kinderen de hele zomer woonden. Die datsja’s hadden een
tennisveld, volleybalveld, biljartkamer etc.
Hfst. 17 gaat over de naaste familie. In de datsja’s hadden de
bolsjewieken veel contact met elkaar, in Moskou weinig: daar
werkten en sliepen de kameraden. Rond 1934 telde de partij 1
miljoen leden, teveel om allemaal vrienden te zijn. Buiten de
families waren er ook heel wat relaties. Oude bolsjewieken van
rond de 70 werden soms verliefd op meisjes van 20. Sommigen
hadden behalve hun vrouw, ook nog 1,2 of 3 vriendinnen in huis:
Lenin had Inessa Amand, Brezjnev had ook een maîtresse in huis.
Hfst. 18 heet “Het centrum van de wereld”. Het heilige centrum
was het Kremlin, waar kameraad Stalin dag en nacht werkte en het
mausoleum, waar Lenin lag. Het Paleis van de Sovjets, met Lenin
er bovenop, diende als axis mundi of as van de wereld en verbond
hemel en aarde.
In Moskou vertoefden ook buitenlanders. De grootste groep was in
1936 de Duitsers: 4.600 vluchtelingen, die daar ook een
cultureel leven hadden en een Duitse Karl Liebknecht-school. Hij
zegt er niet bij wat er met hen gebeurde in juni 1941, als ze
toen nog leefden, want in 1937 waren er ook al veel
geliquideerd: zie hfst. 25.
Hfst. 19 gaat over de kleinheid van het bestaan. Echte
bolsjewieken ergerden zich aan kleinburgerlijke figuren of aan
hun vrouwen, die niet geïnteresseerd waren in politiek, maar
enkel in hun appartement, tafelkleed, kledij,
schoonheidsproducten. Polina, de vrouw van Molotov, was
directeur van de parfum- en cosmetica-industrie, niet meteen een
revolutionaire bezigheid.
Uit hfst. 20 blijkt dat er ook aan de dood werd gedacht, hoewel
de “hogepriesters van de revolutie” verzekerd waren van
collectieve onsterfelijkheid. Zodra de oud-bolsjewieken de
leeftijd van 50 voorbij waren, moesten ze geregeld naar
sanatoria en ziekenhuizen, hoewel de polikliniek van het Huis al
9 artsen had. En vredig sterven zonder verwondingen van de
strijd was weinig heldhaftig voor een revolutionair.
Revolutionairen zoals Arosev vroegen hun kinderen om hun as bij
te zetten in de muur van het Kremlin, zodat iedereen kon zien
dat ze hun hele leven gewijd hadden aan het communisme.Ook
schrijvers zoals Leonid Leonov hadden aandacht voor sterven en
bolsjewistische onsterfelijkheid. Leonov zelf had geluk: op zijn
90° verjaardag in 1989 kreeg hij bezoek van Gorbatsjov.
Hfst. 21 gaat over het omgekeerde: de gelukkige kindertijd. Vele
kinderen van het Huis hadden Duitse of Baltische gouvernantes,
die hun talen en goede manieren aanleerden. Ook voor pianoles
moesten ze zich niet verplaatsen. Ze kregen ook les in schaken,
tennis en muziek. Ze zorgden ook voor de banden tussen de
verschillende families. Sommige kinderen werden verwend met duur
speelgoed en werden in limo’s naar school gebracht. Enkelen ,
zoals de zonen van Stalin, gedroegen zich slecht. Maar de meeste
kinderen van de revolutie waren zeer gelukkig en beleefden een
mooie kindertijd. Hun docenten waren professioneel opgeleid en
de examens, die in 1917 afgeschaft waren, werden in 1935
heringevoerd. Literatuur speelde een grote rol en men las zowel
Russische als Duitse, Franse en Engelse schrijvers.
Hfst. 22 gaat over de nieuwe mens. De jonge communisten moesten
opgroeien tot nieuwe mensen en daar hoorden ook onaangename
zaken bij zoals gaan werken in het ijskoude Kamtsjatka of zich
aansluiten bij het Rode Leger, dat op 17 september 1939 Polen
binnenviel. Opmerkelijk is dat de bevolking wijsgemaakt werd dat
de Finnen eerst de SU hadden aangevallen voordat de SU het land
binnenviel in december 1939(239-240) en dat de Finse arbeiders
“de kant van de SU kozen”(239-242).
Hfst. 23 gaat over de moord op Kirov (1dec.1934). Het nieuws
zorgde voor veel verdriet in het Huis en ook voor onzekerheid :
het toonde aan dat er toch nog vijanden waren die uitgeroeid
moesten worden.
Hfst. 24 gaat dan over afgedwongen schuldbekentenissen en
executies. De eerste slachtoffers waren Lenins naaste
medewerkers Zinovjev en Kamenev, hoewel de moordenaar (Leonid
Nikolajev) niets met hen te maken had. In 1935 e.v. werden
o.l.v. Jezjov honderdduizenden gearresteerd, o.a. aanhangers van
Zinovjev, Kamenev, Trotski, duizenden etnische Duitsers, Polen,
Finnen en Balten. Ze werden geëxecuteerd of verbannen. Kinderen
kwamen vanaf 12 jaar in aanmerking voor de doodstraf. Er volgden
showprocessen tegen o.a. Zinovjev en Kamenev, die onder dwang en
zonder hulp van advocaten moesten toegeven dat ze schuldig waren
en die op 25 augustus 1936 geëxecuteerd werden. Kort daarna
volgden Boecharin, Radek, Rykov, Osinski. Ook zij bekenden hun
“zonden tegenover de partij” of “gewerkt te hebben voor
buitenlandse geheime diensten”(p. 302 en312). De auteur citeert
uitvoerig uit hun “bekentenissen”, die allemaal bewaard zijn.
De titel van hfst. 25 , De Doodsvallei, is duidelijk. Tussen
1936 en 1938 werden 43.768 mensen veroordeeld. De meeste
lijsten, die door de NKVD waren opgesteld, werden ondertekend
door Molotov en Stalin. In 1937 begonnen de arrestaties van hoge
militairen en begon men te werken met quota per regio. Stalins
zwager Stanislav Redens fungeerde als uitroeier van de nog
levende koelakken. Vele doden vielen ook bij de niet-Russen in
de SU: Duitse, Poolse, Baltische, Griekse, Chinese en andere
“spionnen”. 139.835 Polen werden gearresteerd, van wie er
111.091 geëxecuteerd werden zonder proces. 170.000 Koreanen
werden in oktober 1937 gedeporteerd uit het verre Oosten naar
Centraal-Azië. Tussen augustus 1937 en november 1938 werden nog
eens 767.397 “koelakken en anti-sovjetelementen” veroordeeld,
van wie er 386.798 geëxecuteerd werden. In 1937-1939 werden ook
in Mongolië de toppers gezuiverd van “trotskisten en
Japanofielen” en grotendeels uitgemoord. Ongeveer 20.000 mensen
werden ter dood veroordeeld; de meesten waren lama’s
(boeddhistische priesters). De auteur geeft helaas geen totale
optelsom van het aantal gearresteerden en geëxecuteerden. Want
het gaat over miljoenen, niet over honderdduizenden.
“Een klop op de deur” is de titel van hfst. 26. Ook hier gaat
het over arrestaties van partijtoppers en vaak ook hun vrouwen.
Arosev en zijn vrouw werden allebei gefusilleerd. Aangrijpende
getuigenissen van familieleden of van de slachtoffers zelf staan
erbij. De getroffen familieleden moesten het Huis verlaten en
sommigen werden gedeporteerd naar Astrachan, o.a. de vrouw van
Boecharin en die van Toechatsjevski. Kinderen werden vaak in
weeshuizen geplaatst. In november 1938 eindigden de massale
zuiveringen en werd Jezjov ontslagen en vervangen door Beria.
Hfst. 27 gaat over de goede mensen: blijkbaar bestonden die ook,
maar de auteur noemt er geen met naam. Daarnaast waren er
corrupte, die rekeningen vervalsten en vrienden beloonden met
dure horloges en auto’s. Het nieuws over de showprocessen en
executies kwam op de radio en in de kranten. De foto’s van de
meeste gearresteerde partijmensen staan in het boek.
Hfst. 28 heet : “De hoogste straf”. In de cel vroegen gevangenen
aan elkaar waarom ze gearresteerd waren. Hun ondervragers gaven
het antwoord: ze waren schuldig en moesten dat nu bekennen. Dat
gebeurde telkens na martelingen, uit de slaap houden, 24 uur
lang ondervragen, in elkaar slaan. Sommigen werden tot 150 keer
ondervraagd, hoewel dat fysiek en moreel ondraaglijk was. Ze
schreven in brieven aan Stalin dat ze ondraaglijk gefolterd
werden en dat ze enkel daarom bekend hadden. Stalin was dus
perfect op de hoogte van wat zijn onderdanen mekaar aandeden,
maar antwoordde nooit op de vragen om vergiffenis.
Hoewel de auteur in hfst. 26 schrijft dat de massale zuiveringen
eindigden in nov. 1938, blijkt hier dat ze in 1939-1941 gewoon
verder gingen (en na de oorlog werd er opnieuw massaal
gedeporteerd).
De massa-executies van 300 tot 500 personen vonden vooral plaats
in de bossen buiten Moskou, zoals Boetova en Kommunarka. Een
bulldozer groef de kuilen waarin ze gegooid werden. De beulen
kregen genoeg wodka om hun taak met plezier uit te voeren.
De laatste fase was de liquidatie van de organisatoren : zelfs
Stanislav Redens, zwager van Stalin en Jezjov werden
gearresteerd en geëxecuteerd.
Hfst. 29 gaat over de kinderen in het Huis, die ook slachtoffer
werden van de zuiveringen. Kinderen van beroepsrevolutionairen
ondervroegen, mishandelden en veroordeelden elkaar. Andrej
Sverdlov, zoon van “de grote” Jakov, werd op zijn 28°
ondervrager en folteraar. Zijn vrienden vonden hem een verrader.
Hfst. 30 gaat over het aanhoudende geluk op de Moskouse
modelscholen, waar kinderen de veroordeling van hun ouders
goedkeurden. De indoctrinatie werkte dus goed.
De kinderen die uit het Huis naar weeshuizen werden gebracht,
stelden het daar blijkbaar ook heel goed. Ze lazen ook daar
veel, zelfs Voltaire, Heine, Goethe, Aeschylus, Sophocles,
Aristophanes, kregen er onderwijs en schreven er brieven naar
hun ouders die in kampen zaten. En na het weeshuis mochten de
besten, zoals Valja Osinski, naar de universiteit.
De hoofdstukken 31 en 32 gaan over het uitbreken van de 2° W.O.
of “De Grote Vaderlandse oorlog”. Het begint met een citaat uit
het dagboek van de 18-jarige Ljova Fedotov op 5 juni 1941:
“Duitsland is met ons bevriend, maar zal ons snel aanvallen
vanuit Bulgarije, Roemenië, Finland en Polen. Ik denk dat de
oorlog in de 2° helft van juni of begin juli zal uitbarsten.
Want de Duitsers willen hem afronden voor de winter. Wij zullen
wat steden moeten opgeven, maar de Duitsers zullen verliezen.
Leningrad kunnen ze omsingelen, maar niet innemen”(482-483).
Het is indrukwekkend dat een 18-jarige dit kon aanvoelen. Zijn
voorspelling kwam al uit op 22 juni 1941.
De oorlog had grote gevolgen voor heel de SU en voor het Huis.
Vele jonge Russen en Russinnen namen vrijwillig dienst, o.a.
Ljova Fedotov, die helaas sneuvelde op 25 juni 1943. 500
bewoners van het Huis, gemiddeld 1 per appartement, trokken naar
de oorlog. 113 of 23 % kwamen niet meer terug.
De anderen werden in de herfst van 1941 geëvacueerd, want op 16
oktober stond het Duitse leger op 100 km van Moskou. In het
najaar van 1941 werd 90 % van het glas vernield door Duitse
bommen en werkten de verwarming, wc’s en riolen niet meer. In
november 1941 roofde een NKVD-eenheid de meest waardevolle zaken
uit het Huis. De auteur zegt niet waar die grote buit naartoe
ging. In 1942 keerden vele bewoners terug. In 1946 woonden er
duizend mensen meer dan voor de oorlog. Stalins dochter
Svetlana, die hier voor het eerst genoemd wordt, kreeg er een
appartement met vijf slaapkamers. Vele toppers zoals
Chroesjtsjov, Molotov, Malenkov, Zjoekov prefereerden het Vijfde
Huis van de Sovjets boven het Huis. Nog anderen zoals Breznjev,
Soeslov en Andropov woonden in een nieuw gebouw aan de
Koetovskilaan.
Na de oorlog mochten veel vrouwen terugkeren uit de kampen na 5
à 7 jaar verbanning. Ze waren afgetakeld en gebroken. Hun
kinderen schrokken en konden vaak niet meer opschieten met hun
moeders: ze waren vervreemd van elkaar.
In 1948-1949, tijdens de anti-Joodse razzia’s, werden die
vrouwen en ook familieleden van Stalin opnieuw opgepakt en ook
hun onschuldige kinderen van 22-24 jaar kwamen in de Loebjanka
terecht en kregen daarna 5 jaar ballingschap in Siberië of
Kazachstan.
Op 5 maart 1953 stierf “onze leider en leraar, kameraad Stalin”.
Zelfs de ballingen rouwden om hem! Velen waren in shock en
vroegen zich af hoe ze nu verder moesten leven.
De speech van Chroesjtsjov op 25 februari 1956 was voor velen
een nog grotere shock. Tijdens die speech vielen 31 mannen flauw
en één van hen, Poolse Stalinist Boleslaw Bierut(1892-1956),
kreeg een fatale hartaanval. Anderen wisten beter en schreven in
hun dagboek: ”Stalin was een beest, die honderdduizenden levens
vernietigde”(506).
Vele ballingen mochten terugkeren, maar meestal niet naar het
Huis. Hun bezittingen zagen ze niet meer terug. Om een pensioen,
medische zorg en een woonst te krijgen, moesten ze eerst
gerehabiliteerd worden. Dat kon enkel met referenties van
oud-bolsjewieken, maar die waren meestal overleden.
De auteur besluit als volgt: het bolsjewisme begon net zoals het
christendom als een mannenbeweging. Anders dan het christendom,
was het een fenomeen van één generatie. De beste kinderen uit
het Huis sneuvelden in de oorlog en volgden Poesjkin naar de
tempel van de eeuwige jeugd. De meeste kinderen van het Huis
studeerden aan prestigieuze universiteiten en sloten zich als
intelligentsia aan bij de sovjetelite. Ze eerden de herinnering
aan hun vaders, maar deelden niet langer hun geloof. De meesten
verwelkomden de perestrojka van Gorbatsjov. Toen de SU
ineenstortte, leek niemand de originele profetie nog serieus te
nemen(514-518).
Het Paleis van de Sovjets werd nooit voltooid. In 1958 e.v.
veranderde de bouwput in het grootste verwarmde openluchtzwembad
ter wereld, met een wateroppervlak van 13.000 m², maar dat
kampte met technische problemen. In 1994 beslisten burgemeester
Loezjkov en patriarch Alexius II daar de Christus
Verlosserkathedraal te herbouwen. Het plein voor het Huis kreeg
weer de naam “Het Moeras”.
De Russische Revolutie eindigde waar ze begon: in het moeras aan
de vooravond van het einde.
Doorheen heel het boek houdt de auteur van Bijbelse beeldspraak.
Hij verwijst ook graag naar romans, o.a. “De piramide” van
Leonid Leonov, over de bouw van het socialisme. In dat boek was
kameraad Stalin de “nieuwe mens”.
Sledkine zoekt ook verklaringen waarom het bolsjewisme al na één
generatie stierf. Hij zoekt ze in het bovennatuurlijke van de
marxistische visie op de geschiedenis en in het economisch
determinisme, dat tot een plat mens- en gezinsbeeld
leidde(523-525). Revoluties verslinden hun kinderen niet, maar
de kinderen van de revolutionairen verslinden de revolutie. Het
bolsjewisme was Ruslands reformatie, een poging om boeren om te
vormen tot Sovjetburgers, maar die reformatie was geen
volksbeweging: ze veroverde het rijk, maar bekeerde de barbaren
niet tot het juiste geloof. En in de top zaten teveel kameraden
uit “opstandige grensstreken”: Joden, Letten, Georgiërs en
Polen(528-529). Het Sovjettijdperk duurde dus maar één
mensenleven en de revolutie eindigde dus thuis, in het Huis van
de Regering of in het Huis aan de Kade (543). Het communisme was
de eerste godsdienst met meer pratikerenden dan gelovigen, zei
men vaak in Moskou in de jaren ’90 en volgende.
Het boek eindigt met een alfabetische lijst van de
hoofdpersonen, enkel met hun geboortedatum, helaas zonder de
sterfdatum die soms veel meer zegt (555-567). Verder zijn er
vele noten (571-618) en een degelijk register dat bijna volledig
is. Ik mis enkel begrippen zoals OGPU en NKVD.
Nog enkele details: op p. 40 van deel I staat “dicteerd” met een
-d i.p.v. -t; op 306 Oskinski i.p.v. Osinski; op p. 392 staat
30° verjaardag van de revolutie, dat moet 13° zijn. Er staan een
massa weinig bekende plaatsnamen in, zoals Berezniki, Astrachan,
etc., maar een kaart ontbreekt; de foto’s uit de jaren ’30 komen
meestal uit familiearchieven; ze zijn van matige kwaliteit en
nooit gedateerd. Vaak staat er dag en maand, maar het jaartal
moet je dan zelf zoeken; b.v. Deel I,p. 538 : op 16 november
sloten de VSA en de SU diplomatieke betrekkingen. Ik
veronderstel dat dit in 1933 was. Bij Lenin zegt hij niets over
de eenmalige verkiezingen in november 1917, waarvan hij de
uitslag negeerde en ik mis ook het totaal aantal slachtoffers.
Gelukkig is er nog Stéphane Courtois met zijn “Lénine,
l’inventeur du totalitarisme”, die het aantal voor Lenin op 9
miljoen schat: 2 miljoen afgeslacht, 2 miljoen door tyfus, 5
miljoen door georganiseerde hongersnood. En Stalin scoort nog
veel hoger.
Ik mis ook de figuur van Alexandra Kollontai(1872-1952), de
belangrijkste vrouw van de revolutie. Zij zorgde voor de
gelijkheid van de vrouw, de toegang tot de universiteit, de
massale alfabetisering, het recht op abortus en vrije liefde.
Zij werd ook de eerste vrouwelijke minister en de eerste
vrouwelijke ambassadrice ter wereld. Stalin draaide haar
progressieve vernieuwingen terug en plaatste de vrouwen weer in
lagere functies, wat zo bleef tot 1991.
Er wordt ook niet gezegd welke invloed de revolutie in
West-Europa had op het sneller tot stand komen van sociale
wetten. En evenmin dat het communisme in 1967, bij de 50°
verjaardag, 1/3° van de wereldbevolking vertegenwoordigde. Daar
blijft nu weinig van over.
Yuri Sledkine heeft heel veel bronnen onderzocht, zoals blijkt
uit de eindeloze noten. Hij heeft een literaire en
historiografische krachttoer verwezenlijkt, het is een goudmijn
aan informatie voor gepassioneerde lezers, maar zijn
indrukwekkend werk is soms langdradig en had heel wat korter
kunnen zijn. En het beoogde paradijs is eerder een vagevuur
geworden en voor de slachtoffers een hel.
Jef Abbeel, oktober-november 2017