Daniel Beer, Het huis van de dood. Siberische strafkampen in het
tsarentijdperk, 1800-1917. Vertaling van “The House of Dead”.
Uitgeverij Spectrum, Houten / WPG, Antwerpen, 2016. 487 p.,
kaarten, foto’s, noten, register. ISBN 978 90 00304318; € 39,99.
Siberische strafkampen tijdens de tsaren
Tussen 1582 en 1905 werd Siberië veroverd en gekoloniseerd door de Russen. Het werd ook al snel een verbanningsoord voor gewone misdadigers en politieke tegenstanders van het regime. Voor de aanleg van de Trans-Siberische spoorweg (1891-1916) moesten de veroordeelden te voet naar een plek over de Oeral. Zieke mensen mochten op een kar. De straf begon pas na de aankomst, ook al was men 1 tot 8 jaar onder weg. De verbannen personen kwamen uit alle lagen van de bevolking en ook uit veroverde gebieden zoals Polen. Het doel van de verbanning was tweevoudig : straf en kolonisatie. Vele ballingen gingen een hard leven tegemoet en tijdens Stalin was dit nog erger.
Inhoud
Siberische strafkampen tijdens de tsaren
Daniel Beer is professor geschiedenis in Londen. Hij onderzocht
vele archieven in Sint-Petersburg, Moskou, Tobolsk en Irkoetsk.
Hij legt uit hoe het systeem ontstond een evolueerde.
Siberië is met 15,5 miljoen km² veel groter dan Europees Rusland
en zelfs 1,5 zo groot als Europa. Het was nooit onafhankelijk,
heeft geen duidelijke grenzen en geen bindende etnische
identiteit. Het Oeralgebergte is makkelijk over te steken en
eerder een politieke grens dan een fysische. De tsaren hoopten
de oude wereld te zuiveren van ongewenste elementen en de nieuwe
daarmee tot bloei te brengen. Maar de meeste ballingen misten de
werkijver om welvaart te creëren.
De Britten stuurden tussen 1787 en 1868 ca. 160.000
veroordeelden naar Australië, de Fransen slechts 5.500 naar hun
kolonies. Bij de Russen ging het om veel grotere aantallen :
ruim 1 miljoen tussen 1800 en 1917. Eén van de bekende ballingen
was Dostojewski, die in 1862 zijn boek “Notities uit het Huis
van de Dood” ginds schreef. Daaraan is de titel van dit boek
ontleend.
Ook in het Westen kwam er kritiek op de Siberische gevangenissen
: de Amerikaanse journalist George Kennan kreeg in 1888
toestemming om door Siberië te reizen. Hij ontdekte er
“duizenden martelaren voor de zaak van de vrijheid”. Beer zegt
wel dat tegenover elke martelaar duizenden ongeletterde
misdadigers stonden die hun ervaringen niet op papier konden
zetten. Hun namen staan in politierapporten die nog altijd
bewaard zijn in bovengenoemde archieven.
De verovering van Siberië door Moskovië begon rond 1582 tijdens
Ivan de Verschrikkelijke (1533-1584). Van dan af gingen ook
allerlei kolonisten zich daar vrijwillig vestigen. In 1587 werd
Tobolsk gesticht. In 1649 bereikten de Russen Ochotsk aan de
Stille Oceaan en in 1799 Alaska, dat ze in 1867 verkochten aan
de VSA. De verovering van Siberië veranderde Moskovië van een
tweederangs koninkrijk aan de rand van Europa in het grootste
land van de wereld.
Een precieze datum voor het ontstaan van het verbanningssysteem
is er niet: ergens in de 17° eeuw.
Rond 1600 woonden er slechts 230.000 mensen in heel Siberië. Zij
maakten deel uit van zeer uiteenlopende volkeren en spraken meer
dan 120 talen. Hun voornaamste exportproduct was bont. Ze
moesten belasting betalen aan de Russen en als ze dat niet
deden, werden ze gemarteld of gedood, soms met hele dorpen.
Duizenden bezweken aan ziektes die de Russische boeren
meebrachten. In de 18° eeuw had Siberië een inheemse bevolking
van 200.000 en een Europese van 226.000: 150.000 mannen en
76.000 vrouwen. Russische kolonisten trouwden met inheemse
vrouwen. Behalve vrije kolonisten, waren er ook onvrije
ballingen.
Beer beschrijft hoe dieven en moordenaars in het Rusland van de 18° eeuw eerst door een beul werden gefolterd, dan werden hun neusvleugels uitgerukt (tot 1817) en hun gezicht gebrandmerkt met gloeiend ijzer en tenslotte werden ze naar Siberië verbannen. De balling had niet alleen zijn straf, maar ook zijn leven te danken aan de tsaar, die de doodstraf verving door foltering en verbanning.
Beer schat dat tussen 1662 en 1709 wel 19.875 mannen en 8.758
vrouwen naar Siberië werden verbannen als dwangarbeider. Daar
waren ook 20.000 Zweden bij die Peter de Grote krijgsgevangen
had gemaakt. In de jaren 1760 begon de aanleg van de Grote
Siberische Postweg, die Moskou verbond met Jakoetsk en in de
zomer één grote stofwolk was en in de herfst een moeras. Het
aantal Russische boeren steeg in Siberië tot 350.000 in 1762 en
tot 600.000 in 1811(p.38). Amerikaanse en Britse
ontdekkingsreizigers kwamen Siberië bezoeken.
Rond 1800 telde Siberië ca. 1 miljoen inwoners: 360.000
inheemse, bijna 600.000 Russische kolonisten en enkele
tienduizenden ballingen. Een eeuw later, bij de
volkstelling van 1897, waren er 300.000 ballingen op 5,7 miljoen
inwoners. Alle ballingen waren gepasseerd langs een obelisk ten
noorden van Jekaterinenburg waarop aan één kant “Europa” stond
en aan de andere kant “Azië”. Het was een emotionele plek.
In Moskou was destijds de centrale gevangenis, vanwaar Russen,
Polen, Oekraïners, Georgiërs de Vladimirka namen, de weg naar
het Oosten en dan de Grote Siberische Postweg. Ze waren
herkenbaar aan hun uniform en aan hun boeien. Hun reis duurde
gemiddeld twee, maar in extreme gevallen acht jaar. Velen kwamen
ziek en uitgeput aan en waren niet meer geschikt om te werken.
Anderen ontsnapten onder weg en vormden roversbenden.
De gevangenissen in Siberië waren overvol, niet hygiënisch en
broeihaarden van tyfus, dysenterie, cholera, tbc. De vrouwelijke
veroordeelden werden toegewezen aan mannelijke ballingen of
openbaar verkracht als ze niet gehoorzaamden. Er was ook veel
corruptie: wie een ambtenaar kon omkopen, kon vroeger terug naar
huis.
De auteur vertelt uitgebreid over de dekabristen, militairen die
in december 1825 in opstand kwamen.
Zij hadden in 1815 tegen Napoleon gevochten, hadden de ideeën
van de Verlichting opgedaan en eisten nu een nieuwe grondwet van
de nieuwe tsaar Nicolaas I (1825-1855). De opstand eindigde met
3.000 doden aan beide kanten.
Vijf leiders werden veroordeeld tot de dood door vierendeling,
31 tot onthoofding en 85 tot levenslange dwangarbeid in
Oost-Siberië. Ook de onthoofding werd door de tsaar omgezet in
levenslange dwangarbeid. En allen verloren hun adellijke
rechten.
In tegenstelling met de andere ballingen, mochten deze adellijke
officieren per kar of wagen naar Siberië en werden ze daar met
respect ontvangen. Ook buiten Rusland werden zij door velen
gezien als politieke martelaren: zij hadden hun leven gegeven
voor de bevrijding van de Slavische volkeren(103).
Het meest gevreesde oord in Siberië was het district Nertsjinsk,
ten oosten van het Baikalmeer, tegen de Chinese grens, met zijn
zilver-,koper-,goud- en loodmijnen. Ze werden ontgonnen vanaf
1704. De ovens braakten zwarte rook uit, die de lucht
verstikkend maakte. De mijnwerkers werkten 12 uur per dag en
leefden dus meestal in het donker. Ze werden niet geboeid en
velen ontsnapten.
De dekabristen kwamen hier terecht als “staatsmisdadigers”. In
hun cel werden ze dan ook nog geconfronteerd met miljoenen
insecten e.a. rotbeestjes. Met hun vrouwen die nagekomen waren,
mochten ze twee maal per week praten gedurende 3 uur, onder
toezicht van een bewaker. Toch werden enkele vrouwen zwanger.
Het hoofd van de bewakers was een gerussificeerde Pool, die
Latijn, Frans en Duits kende.
In het verre Siberië bleven de dekabristen trouw aan hun idealen
van gelijkheid en van dienstbaarheid aan het gewone volk en
juichten ze om de gelukte revolutie van juli 1830 in Parijs. Ze
waren ook bezorgd om de Polen, van wie de opstand in november
1830 was neergeslagen en die ook naar Siberië werden gestuurd.
Vanuit Rusland kregen ze boeken, tijdschriften en kranten in het
Russisch, Duits, Frans en Engels toegestuurd met 2 à 3 maanden
vertraging. Sommigen lieten hun hele bibliotheek opsturen uit
Sint-Petersburg: in Siberië lazen ze Grieks, Latijn en
tientallen andere talen en gaven ze colleges aan elkaar.
Petrovsk Zavod werd een universiteit met 120 professoren en ze
leerden de inheemse bevolking allerlei technieken aan en
stichtten er scholen en culturele centra voor de plaatselijke
bevolking. En ze schreven brieven naar Rusland, met harde
kritiek op het regime. Hard werken deden ze dus niet.
In 1856 kregen de 21 oude, nog levende dekrabisten na 31 jaar
ballingschap amnestie van de nieuwe tsaar Alexander II
(1855-1881). Tolstoi was onder de indruk en schreef in 1869 zijn
meesterwerk “Oorlog en vrede” over hen.
Hoofdstuk 6 gaat over de moeizame relatie met (de) Polen en de
vele Polen die tegen de Russische bezetter waren en naar Siberië
verbannen werden. Naar het voorbeeld van Parijs en Brussel,
kwamen ze in november 1830 in opstand. Engeland en de VSA
toonden sympathie voor de Polen, maar kwamen niet ter hulp. In
oktober 1831 namen de Russische legers Warschau weer in. Hun
vergelding was zwaar : 11.653 Poolse officieren en soldaten
werden dwangarbeider in Rusland en nog eens enkele duizenden in
Siberië. Vele Poolse edelen werden geëxecuteerd.
Vele Poolse edelen ontsnapten aan de werkstraffen door
steekpenningen en hielden zich bezig met cultuur. In 1856
verleende Alexander II amnestie en konden velen terug naar huis.
Maar wanneer ze thuiskwamen, waren ze 30 jaar ouder, verarmd en
mentaal vervreemd.
In de jaren 1860 volgde een tweede grote deportatiegolf na de
tweede mislukte opstand.
Het lijden van de Polen werd vooral in Parijs vertolkt in
toneel, gedichten, boeken, reisverslagen (Custine) en muziek
(Chopin). Het mocht niet baten : na de 2° Poolse opstand van
1863 werden opnieuw duizenden Polen naar Siberië gedeporteerd.
Hfst. 7 gaat over Dostojewski, die van zijn 30 tot 34
(1850-1854) in het Siberische Omsk verbleef en er zijn
autobiografische “Aantekeningen uit het Dodenhuis” over schreef
(1861-1862). Het boek maakte een verpletterende indruk in
Rusland. Zo ook zijn volgende romans: “Misdaad en straf” (1866),
“De idioot” (1868), “Demonen” (1871) en “De gebroeders
Karamazov”(1880). Maar er veranderde niets.
De Amerikaan George Kennan bevestigde in de jaren ’80 wat
Dostojewski vertelde over de vlooien, luizen, kakkerlakken,
stank, drank, gokken, geweld, misdaad en de ijzige koude.
Hfst. 8 gaat over de Poolse opstand van 1863, die bloedig werd
neergeslagen en waarbij 20.000 Polen en andere
opstandelingen(Italianen, Fransen, Zwitsers) naar Siberië werden
gestuurd. (Kort daarna werden in 1871 ca. 4.500 Franse
“Communards” naar Nieuw-Caledonië gedeporteerd).
De Poolse dwangarbeiders werden in Siberië harder aangepakt dan
de dekabristen. In 1865-66 kwamen ze in verzet. 900 moesten voor
de krijgsraad verschijnen, zeven leiders werden doodgeschoten.
Hfst. 9 vertelt over ontsnapte gevangenen, die meestal zwervers
of landlopers werden. Ze waren herkenbaar aan hun brandmerk en
tot 1817 aan de weggehaalde neusvleugels. Ze leefden van
liefdadigheid of van criminaliteit: gruwelijke roofovervallen op
kooplieden, ontvoeren en verkrachten van boerinnen etc. Siberië
werd het “wilde oosten” van Rusland. De inheemse bevolking
weerde zich en schoot de criminele zwervers dood.
In hfst. 10 trekt de auteur naar het grote eiland Sachalin, 948
km lang en 25 à 170 km breed, ten oosten van de Amoerprovincie
en ten noorden van Japan. Met zijn 770.000 km² is het even groot
als Turkije en 25 keer België. Het was een oord van armoede,
geweld en seksuele uitbuiting. Minder dan 1 op 5 ballingen was
een vrouw en meestal slechts 1 op 20. Dat vrouwentekort was een
bron van geweld en een zorg voor de overheid. In 1900 woonden er
27.000 ballingen, van wie 4.300 vrouwen, 1/3 als balling, 2/3
vrijwillig. Tsjechov verbleef er drie maanden en schreef in een
liberaal maandblad over het vreselijke lot van de verbannen
vrouwen en kinderen. Tijdens hun deportatie en ter plekke werden
vrouwen en jonge meisjes vaak tot seks en prostitutie gedwongen.
Uit armoede onderhielden vrije vrouwen hun gezin met
prostitutie, soms zelfs in aanwezigheid van hun kinderen.
In 1904-05 veroverde Japan het zuiden van Sachalin. In 1905-1906
werd de strafkolonie ontruimd : 7600 mannen, vrouwen en kinderen
werden in Siberië gedumpt.
Hfst. 11 gaat over de knoet en andere lijfstraffen, die in 1863
ingeperkt werden, maar in Siberië bleven bestaan tot 1917. De
knoet was een zweep van gevlochten leren riemen, die bij elke
slag een laag huid afstroopte en definitieve littekens
achterliet op de rug. Hij was erger dan de zweep en de
berkenroede, een bundel van 10 à 15 twijgen.
In 1845 werd de knoet verboden in Rusland, maar in Siberië werd
hij verder gebruikt en had men ook nog het spitsroeden lopen
tussen twee rijen soldaten, die met een berkenroede sloegen.
Soms vielen stukken vlees van de rug van het slachtoffer,
meestal een ontsnapte gevangene, terwijl zijn makkers toekeken.
De doodstraf was afgeschaft in 1753 tijdens tsarina Elisabeth,
maar werd nog geregeld toegepast. Beulen beleefden vaak plezier
aan hun werk. Maar de misdaad nam toe i.p.v. af . Zware
criminelen kregen eerst de knoet en werden dan tot 10 jaar lang
vastgeketend aan een muur of aan een kruiwagen(foto, p. 320).
Hfst. 12 heet “Wee de verliezers”, een titel die op heel het
boek van toepassing is.
In 1874 braken duizenden studenten hun studie af om de boeren te
onderwijzen. Maar de boeren gaven deze activisten of populisten
aan. Ze vlogen in de gevangenis, waar ze radicaler werden en ze
pleegden in 1881 een succesvolle moordaanslag op tsaar Alexander
II, na zes mislukte pogingen.
Als reactie hierop werden tot 1904 duizenden verdachte
intellectuelen en edelen verbannen naar Siberië, waar in 1898 al
300.000 ballingen verbleven. En moesten alle ballingen een eed
van trouw zweren aan de nieuwe tsaar Alexander III, wat velen
weigerden.
In Siberië werden de radicalen minder gecontroleerd dan in
Rusland : ze konden er boeken en artikelen schrijven.
Toch vonden er in de jaren 1880-1890 meer opstanden plaats van
gevangenen, o.a. in Jakoetsk en Kara. Ze werden bloedig
onderdrukt. Ook vrouwelijke gevangenen kwamen in opstand,
waarvoor ze gegeseld werden. Kennan vertelde het in zijn
voordrachten. Dit leidde tot protest in Europa en Amerika en tot
meer begrip voor de Russische revolutionairen. Gevolg : de
Britse, Franse en Zwitserse regeringen leverden geen radicalen
meer uit aan Rusland. Plechanov, Lenin en Stalin konden in
Europa ongestoord aan hun revolutie werken.
Het voorlaatste hoofdstuk heet “Het krimpende continent”. In
1877 voer een schip, gesponsord door Sidorov, van Oost-Siberië
via de Barentszee naar Sint-Petersburg: een prestatie. In alle
Scandinavische havens werd de bemanning op applaus onthaald. Het
schip vervoerde grafiet. Bij de bemanning was één balling: die
moest terug naar Siberië, maar hij kreeg gratie van de tsaar.
Het plan om Siberië te laten koloniseren door veroordeelden, had
niet gewerkt. Maar de tsaren dachten dat de bouw van
gevangenissen duurder zou zijn. En Rusland wou ook een kolonie
met delfstoffen, net zoals de andere imperialistische landen. In
hetzelfde jaar 1877 meldden de Russische kranten de ontmoeting
tussen Stanley en Livingstone. Rusland moest dus niet onderdoen.
In de jaren 1891 - 1916 werd de Trans-Siberische spoorweg
aangelegd om tienduizenden boeren en arbeiders naar Siberië te
brengen. Met zijn 9289 km is hij de langste ter wereld. Op de
verbanningen kwam steeds meer kritiek, o.a. van Tsjechov en
Tolstoi. Tsaar Nicolaas II stelde een commissie samen, die voor
beperkingen zorgde, maar concludeerde dat de dorpsgemeenschappen
hun ongewenste figuren wilden blijven verbannen. En de staat wou
politieke tegenstanders blijven wegsturen.
Hfst. 14 gaat over de aanloop naar de revolutie. De meeste
revolutionairen van 1917 hadden meerdere bezoekjes aan Siberië
gebracht en kenden de weg terug nog beter.
Vele studenten en intellectuelen geloofden niet meer in een
vreedzame verandering en vooral na 1905 groeide de
revolutionaire beweging als kool. Lenin werd in 1897 naar een
luxueus ballingenhuis in Oost-Siberië gestuurd, vanwaar hij
uitgebreid correspondeerde met activisten in Rusland, boeken las
en schreef. Ook Trotski kreeg een aangename ballingschap
en werd er vader van twee kinderen. Stalin liet tijdens zijn zes
verblijven ook minstens één kind achter in Siberië.
Op 1 januari 1902 verbleven er 1761 politieke ballingen in
Siberië, teveel om ze te controleren. Overal verspreidden ze hun
revolutionaire ideeën. Op 9 januari 1905 openden militairen in
Sint-Petersburg het vuur op vreedzame betogers en doodden er
honderden. Er volgden een landelijke staking, aanslagen,
explosies. Het aantal moordaanslagen op overheidsmensen steeg
elk jaar. Bij de aanslag op de hervormingsgezinde premier
Stolypin in 1906 sneuvelden 27 mensen en werden er 70 gewond,
maar Stolypin overleefde, tot 1911, toen hij voor de ogen van
tsaar Nicolaas en zijn kinderen neergeschoten werd in de opera
van Kiev. Ook de misdaad nam enorm toe: bankovervallen,
verkrachtingen, pogroms.
De imperialistische droom was door de nederlaag tegen Japan in
een nachtmerrie veranderd. Vanaf 1907 werd de oorlogstoestand
uitgeroepen : revolutionairen en echte misdadigers werden
opgepakt met duizenden per jaar.
Op 4 maart 1917 deed tsaar Nicolaas II troonsafstand. De nieuwe
regering liet 6.000 politieke gevangenen vrij en 67.000
misdadigers en schafte de verbanning af. Op 19 juli 1918 keurde
het Centraal Comité van de CPSU de moord op de tsarenfamilie
goed.
Maar de bolsjewieken voerden de verbanning weer in, op veel
grotere, industriële schaal, om de “volksvijanden” te
heropvoeden door ongenadige dwangarbeid in de Goelagarchipel. De
dwangarbeiders tijdens Stalin waren er veel erger aan toe dan
hun voorgangers en hijzelf tijdens de tsaren. In 1921 werd
de “Vereniging van voormalige politieke dwangarbeiders”
opgericht. Ze kreeg een nieuw gebouw van het Sovjetregime. Maar
in 1935 werd ze opgeheven door Stalin. In 1937 werden
hoofdredacteur Teodorovitsj en vele collega’s gearresteerd: 130
leden werden doodgeschoten door het vuurpeloton en 90 naar de
dwangarbeiderskampen gestuurd. Tijdens Poetin wordt er weinig
verbannen : Michaël Chodorkowski werd van 2005 tot 2013 naar
Siberië gestuurd.
Daniel Beer heeft een indrukwekkend onderzoek tot een goed einde
gebracht met dit stevig gedocumenteerd boek. Hij beklemtoont de
hardheid van het gevangeniswezen in Siberië tijdens de tsaren en
voegt eraan toe dat het nog veel erger was tijdens de
bolsjewieken en met name tijdens Stalin. Voor verdere info
hierover verwijzen we naar Anne Applebaum, die daarover zeer
gedetailleerd vertelt in haar “Gulag” en naar Carl De Keyzer,
die de restanten van de kampen mocht fotograferen na de
afschaffing ervan. Het is jammer dat Beer niet meer
vergelijkingen maakt met de Stalinistische goelag, waar bijna 20
miljoen slachtoffers verbleven.
Stalin verbleef zes keer in Siberië, amuseerde zich daar met
vrouwen en met vissen, en keerde terug wanneer hij het daar beu
was. Tijdens zijn dictatuur bouwden de gevangenen hele
industriesteden zoals Magnitogorsk op uit het niets en
ontsnappen was zo goed als uitgesloten. Russische woorden worden
één keer uitgelegd, maar niet herhaald in een woordenlijst. Ik
mis ook een tabel met de regeringsjaren van de tsaren. En in de
tekst wordt niet verwezen naar de vele foto’s.
Jef Abbeel, aug.-sept. 2016