Kees Sluys. Van 10,6 naar 9,58. De kleurrijke geschiedenis van de sprint. Uitgeverij 20/10.ISBN 9789490951665. 243 p. €19,95 ****.

De kleurrijke geschiedenis van de sprint

Tijdens de Olympische Spelen van 1912 werd voor de tijd van Donald Lippincot op de 100 m, 10”6, geregistreerd als officieel wereldrecord. In 2009 rende Usain Bolt in Berlijn naar 9”58 op 100 m en 19”19 op 200 m. Daarmee werd hij voor lange (?) tijd de snelste man ter wereld, volgens hemzelf voor 15 à 20 jaar.

Van 10,6 naar 9,58. De kleurrijke geschiedenis van de sprint

Jef Abbeel

 

Die 10”6 van 1912 was zeker niet de eerste keer dat een tijd opgenomen werd. Dat gebeurde ook al tijdens de Spelen van Athene in 1896 en wellicht al eerder. En in 1911 was er al 10”5 gelopen
door twee Duitsers: Richard Rau (1889-1945) en Emil Ketterer (1883-1959). Zie Ekkehard Zur Megede, “Die Geschichte der Olympischen Leichtatletik”, deel 1 (1896-1936), p. 97.


De verklaring is dat in 1912 de IAAF werd opgericht en dat van dan af wereldrecords een officieel karakter kregen. Bij de O.S. van 1912 werd (bijna voor het eerst) gemeten in tienden van een seconde en niet meer in vijfdes. De 10”5 van Rau en Ketterer zijn dus niet officieel erkend, hoewel ze al in tienden waren gemeten.
In dit boek geeft een vakman een zeer boeiend overzicht van 100 jaar snelle mannen op 100 en in mindere mate ook op 200 en 4x100 m, met veel aandacht voor de prestaties van de Nederlandse atleten. Hij wijst er ook op dat de tijdwaarneming in het verleden veel minder precies was dan nu en soms tot vreemde resultaten leidde door gebrek aan elektronische toestellen en doordat de tijdwaarnemers niet altijd even competent waren.


Sinds Jesse Owens (1936) zijn de zwarte spurters aan een opmars begonnen. Op de Olympische Spelen van Mexico 1968 waren zelfs alle acht finalisten zwart, maar ook blanken konden snelle tijden neerzetten en gouden medailles halen: de Duitser Armin Hary, Olympisch kampioen in Rome 1960, liep 10”0, Valeri Borzov uit Oekraïne won in 1972 Olympisch goud op 100 (10”07) en 200 m (20”00), Pietro Mennea (1952-2013) had met 19”72 gedurende 17 jaar het wereldrecord op 200 m (1979-1996), Christophe Lemaitre dook als eerste blanke onder 10” (9”98).


De auteur somt ook verklaringen op waarom zwarte spurters sneller zijn en één daarvan is de survival of the fittest bij de … slavenhandel van West-Afrika naar Amerika (p. 200-205).


Langeafstandslopers kunnen jaloers zijn op de sprinters: vele topsprinters zijn notoir lui en trainen echt niet hard (p. 224). En toch verdienen ze goed, uiteraard niet zoveel als de fabuleuze bedragen die Bolt binnenrijfde met zijn telkens spectaculaire optredens. Hij bracht zijn startgeld ook op: het aantal toeschouwers lag veel hoger als hij erbij was. De beste trainers wonen (volgens Frans Bosch) in landen met weinig talent: Scandinavië, Duitsland, Nederland en België (p. 224).


Sluys kent zijn onderwerp zeer goed, is zeer belezen en beperkt zich niet tot de sport: hij kent ook de familiale achtergrond van vele toppers, hij weet welke atleten met elkaar bevriend waren en welke hoegenaamd niet. Hij vertelt ook veel anekdotes en geeft achtergrondinformatie. Het onderwerp doping komt geregeld ter sprake en lang niet alleen bij Ben Johnson.


Als bijlage krijgen we de lijst met de wereldrecordhouders op 100 m van 1912 tot nu. Jammer dat zo’n tabel ontbreekt voor de 200 m. De literatuurlijst is indrukwekkend (p. 228-233). En er is ook een register bij met de namen van alle snelle mannen. Tinus Osendarp (1916-2002), de grote held van Nederland bij de Spelen van 1936 (brons op de 100 én de 200 m), werd na de oorlog veroordeeld werd tot 12 jaar cel en vanaf 1952 tot tewerkstelling in de Staatsmijn Emma. Daarnaast was hij trainer in Nederlands Limburg.
Al met al een schitterend boek dat elke atletiekliefhebber zal appreciëren.

© Jef Abbeel, januari 2021 www.jefabbeel.be