Simon Sebag Montefiore (2021).Stalin: De jeugdjaren. Uitgeverij
Spectrum, Amsterdam /Lannoo, Tielt, juli 2021.Vertaling van
‘Young Stalin’ (2007). 96 p., stamboom, kaarten, foto’s, noten,
register. Paperback, 23 x 15 cm, € 24,99. ISBN 978-90 003-7326-0
Stalin: De jeugdjaren
Over Stalin bestaan al genoeg degelijke biografieën, o.a. van Robert Conquest, Robert Service en Oleg Chlevnjoek. Maar die gaan niet specifiek over zijn jeugdjaren (1878-1917). Daar is weinig over gepubliceerd, omdat er lange tijd beperkt materiaal beschikbaar was. Er zijn slechts drie serieuze boeken over: van Robert Tucker, Edward Ellis Smith en Aleksandr Ostrovski. Sinds de openstelling van de archieven van Georgië, van andere Kaukasus-landen en van de vroegere Sovjet-Unie, is er veel informatie beschikbaar.
Inhoud
Stalin: De jeugdjaren
Dit
boek is het resultaat van 10 jaar onderzoek in archieven van 23
steden en 9 landen plus van vele interviews met getuigen of
kinderen van getuigen.
In zijn vorige boek (‘Stalin. Het hof van de rode tsaar’, 2004) besprak Montefiore(°1965) de periode waarin Stalin aan de macht was (1917/1924-1953). Het kreeg verschillende prijzen, net zoals ook dit boek. Het begint met een spannende proloog: Stalins eerste bomaanslag op een geldkoets in Tiflis/Tbilisi in 1907. Er vielen 40 doden en vele gewonden. Het was het begin van een lange reeks dodelijke overvallen op koetsen en schepen.
Dan komt de trouw van zijn ouders in 1872. Zijn (vermoedelijke)
vader had een bloeiend schoenenatelier, maar dronk zich arm,
werd gewelddadig en liet zijn vrouw en zoon in de miserie
achter. Dank zij een priester kon Stalin, toen nog Jozef
Dzjoegasjvili, studeren. Hij was de beste leerling. Op zijn
zestiende ging hij in 1894 naar het seminarie van Tiflis, waar
600 toekomstige priesters opgeleid werden. Hij was er intern.
Aanvankelijk waren zijn cijfers goed, maar vanaf 1896 werden ze
steeds slechter. Dertien keer werd hij betrapt op het lezen van
verboden boeken en in 1898 werd hij lid van de RSDAP: de
Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij, de latere
bolsjewieken. In mei 1899 werd de rebel weggestuurd.
Hij werkte in 1901 drie maanden als weerman en organiseerde
stakingen. Daarna werkte hij nooit meer en leefde hij op kosten
van anderen (p. 107). In 1902 liet hij de olieraffinaderij van
de Frans-Joodse Rothschilds in brand steken en
fabrieksdirecteuren doodschieten. Hij belandde in de gevangenis.
In 1903 werd hij een eerste keer verbannen naar Siberië. Tussen
1881 en 1904 werden op 23 jaar slechts 11.879 mensen verbannen
naar Siberië. Tussen 1906 en 1909 waren dat er 32.000, van wie
er 18.000 ontsnapten. Tijdens Stalin waren ze met 28 miljoen,
van wie miljoenen omkwamen in de goelag of door te zware
dwangarbeid.
Tijdens de tsaren kwamen ze terecht in gastgezinnen en kregen ze
zakgeld. Stalin kon er lezen, vissen en jagen. De ballingen
sliepen vaak in dezelfde kamer als de lokale meisjes, bij wie
Stalin altijd succes had. Lenin reisde zelfs in eerste klas naar
Siberië, las er 250 kilo boeken en had er een meid in dienst.
Trotski zei dat hij er leefde zoals de goden op de Olympus
(p.137). Lenin was van adel en leefde van de inkomsten van zijn
landgoederen. Zijn Joodse afkomst bleef in Rusland geheim tot in
de jaren ’90 (p. 170-171).
In januari 1904 ontsnapte Stalin al uit Siberië. Bloedige Zondag
(9 januari 1905) maakte hij mee van op afstand. In februari van
dat jaar werden velen vermoord: Armeniërs door Azeri’s en daarna
omgekeerd: er lagen minstens 2.000 doden in Bakoe, waar Stalin
toen was en rijke Armeniërs afperste. En in Odessa vonden
dodelijke pogroms op Joden plaats. Bovendien werden 3.600
ambtenaren gedood of verwond. Tegelijk moest de tsaar een
vernederende vrede tekenen met Japan, dat zijn leger en vloot
vernietigd had (p. 163).
Op 17 oktober 1905 stemde hij in met een grondwet, een parlement
en vrije pers (p. 166).
Op 25 december 1905 ontmoette Stalin voor het eerst Lenin in
Tampere (Finland). Op die plaats is nu het Leninmuseum
gevestigd, dat zich op zijn site ‘The Birthplace of the Soviet
Union’ noemt. In april 1906 ontmoette hij Lenin opnieuw op een
congres in Stockholm en voor het eerst Feliks Dzerzjinski, ook
ex-seminarist en later hoofd van de gevreesde Tsjeka (Geheime
Dienst). Verder ook collega’s die hij in 1936-38 genadeloos
liquideerde: Rykov en de Joden Zinovjev en Kamenev (p. 183).
Op 15-16 juli 1906 trouwde Stalin met Kato Svanidze. Dat was
kerkelijk, op vraag van Kato. Negen maanden later werd Jakov
geboren. In mei 1907 leerde Stalin zijn concurrent Trotski
kennen in Londen.
Het revolutionaire klimaat bleef toenemen: in 1905 waren er
86.000 politieke gevangenen, in 1909 het dubbele: 170.000 (p.
205). In 1907 week Stalin uit naar Bakoe, de oliestad van de
families Nobel en Rotschild. Bakoe produceerde toen de helft van
de wereldolie en de Nobelprijzen werden betaald met oliewinst.
Maar de 48.000 arbeiders hadden een levensverwachting van 30
jaar (p. 213-216).
In november 1907 stierf Kato op amper 22 jaar, wellicht aan
tyfus. Ze was net als haar zoontje door Stalin verwaarloosd,
zoals ook Trotski zijn vrouw en zijn twee dochters
verwaarloosde. In 1932, bij de zelfmoord van zijn tweede vrouw
(Nadja), zei Stalin dat hij ook haar had verwaarloosd. Zijn
zoontje Jakov dumpte hij bij de moeder van Kato.
In 1908 reisde hij naar Zwitserland om Lenin te bezoeken. Die
had geregeld geld nodig en Stalin bezorgde hem dat door
overvallen, ontvoeringen en door afpersing van de Rotschilds en
andere kapitalisten. In 1920 verloren die alles: het Rode Leger
veroverde Bakoe en onteigende de oliebronnen. De slag om
Stalingrad (23 augustus 1942-2 februari 1943) ging trouwens om
Bakoe: Hitler had olie nodig (p. 215-227).
In 1909 werd Stalin nog eens naar Siberië verbannen. Hij had er
altijd succes bij de meisjes en vrouwen en hij wist weer snel te
ontsnappen. Tussen 1908 en 1917 was hij maar anderhalf jaar vrij
(p. 235-241).
De auteur suggereert geregeld dat Stalin contacten had bij de
tsaristische geheime politie, mogelijk een tsaristisch agent
was, maar hij zegt tegelijk dat er geen bewijzen zijn. Hij
gebruikte de politiemannen wel om zelf inlichtingen te krijgen
(p. 241-249).
In september 1911 werd Stolypin, de laatste grote staatsman van
Rusland, vermoord in de schouwburg van Kiev, in aanwezigheid van
de tsaar. Stalin ontsnapte in september 1911 weer uit zijn
ballingschap, maar werd kort daarop weer opgepakt en veroordeeld
tot drie jaar Vologda. Na alweer een ontsnapping, werd hij in
juli 1912 verbannen naar Narym, waar hij na 38 dagen alweer
ontsnapte (p. 262-278).
In januari 1913 verbleef hij in Wenen, waar hij zijn
belangrijkste werk schreef: “Marxisme en het
nationaliteitenvraagstuk”. Op dat moment woonde Hitler ook in
Wenen, maar de twee hebben elkaar nooit ontmoet, ook niet in
augustus 1939.
In februari 1913 mocht Stalin nog eens naar Siberië, nu naar het
ijskoude Toeroechansk, aan de Jenesei.
Deze verbanning duurde vier jaar, veel langer dus dan de vorige
vijf samen. In het dorp Koerejka stonden 8 hutten en woonden
slechts 67 mensen. Hier maakte hij in 1914 op zijn 36ste een
13-jarig meisje, Lidia Pereprygina, zwanger. In december 1914
beviel ze, maar de baby stierf kort daarna. In 1916 werd ze
opnieuw zwanger van Stalin en in 1917 kreeg ze een zoontje,
Aleksander. De onwettige kinderen van Stalin moesten in de jaren
30 bij de geheime dienst ondertekenen dat ze altijd zouden
zwijgen over hun afkomst (p. 320-329).
In februari 1917 brak de revolutie los in Petrograd. Op 1 maart
werd er een Voorlopige Regering gevormd en tegelijk een sovjet
die even machtig was. Op 2 maart deed Nicolaas II troonsafstand.
Kerenski, minister van justitie, liet de bannelingen terugkeren
en de gevangenen vrij. Op 12 maart arriveerde Stalin in
Petrograd als een vrij man (p. 331-332). In heel Rusland waren
er toen geen 25.000 bolsjewieken (p. 336). In april kwamen Lenin
en co aan in hun trein, in mei Trotski (p. 341-344). In de zomer
van 1917 werd de 16-jarige Nadja Alliloejeva verliefd op de
39-jarige Stalin, die bij de familie inwoonde (p. 356-357).
Op 25 oktober pleegden de bolsjewieken hun staatsgreep. Kerenski
kon ontsnappen in een auto van de Amerikaanse ambassade. De
deuren van het Winterpaleis waren niet eens op slot toen de
revolutionairen er op 26 oktober om 2 u ’s nachts binnendrongen.
De ministers gaven zich over en werden afgevoerd naar de Petrus-
en Paulus-vesting. Een bestorming heeft nooit plaatsgevonden,
behalve in de film van Eisenstein (p. 372-374).
De nieuwe meesters begonnen meteen van alles te plunderen in het
Winterpaleis, vooral de wijnkelders van de tsaar en de meisjes
van het vrouwenpeloton werden verkracht. De coup was een
lachertje, de repressie die volgde niet: op 27 oktober maakte
Lenin een einde aan de vrije pers, op 2 november stelde hij de
dictatuur in over het proletariaat, op 7 december richtte hij de
gevreesde Tsjeka op. Dan volgden de vuurpelotons. Lenin gaf de
bevelen tot schieten, Stalin voerde ze uit.
De auteur vermeldt niet dat Lenin bij de enige vrije
verkiezingen slechts 25% haalde, maar toch alle macht greep. De
eerstvolgende verkiezingen vonden pas in 1989 plaats!
In de epiloog mijmert Montefiore over de familie van Stalin,
over de zelfmoord van Nadja, over familieleden en trouwe
medewerkers die door Stalin uitgemoord werden tijdens zijn
terreur of in 1941 bij de Duitse inval. Hij herhaalt nog eens
dat Stalin minstens twee buitenechtelijke kinderen had:
Konstantin Koezakov en Aleksandr Davydov (p. 388-392).
En hij stelt Stalin verantwoordelijk voor de dood van 20 miljoen
mensen, van wie 1,5 miljoen tijdens de Grote Terreur van
1937-1938 (p. 402).
Beoordeling
Montefiore heeft opnieuw een indrukwekkend boek geschreven, met
kennis van zaken en veel archiefonderzoek. Hij kent zowel de
Russische als de Georgische en de Joodse geschiedenis, cultuur,
gewoontes en gerechten. Geregeld vermeldt hij dat bepaalde
informatie hier voor het eerst gepubliceerd wordt. Het register
is enorm uitgebreid en zeer volledig. Het bevat ook de begrippen
en namen die enkel in de voetnoten voorkomen. Het valt me op dat
er voor die tijd al zoveel foto’s van Stalin waren en ook dat
zoveel meisjes en vrouwen verliefd werden op een man die arm
was, pover gekleed, een beetje mank liep en meer in de
gevangenis vertoefde dan thuis.
Enkele detail-opmerkingen: dikwijls staat er een datum zonder
jaartal: dat moet je dus zelf aanvullen. De vele Russische
woorden staan niet in het Cyrillisch schrift: ook dat mag de
lezer zelf doen. Het boek bevat veel details die er weinig toe
doen en citaten die door de auteur verzonnen zijn. Wellicht is
dat om het meer leesbaar te maken.
Wellicht had de auteur wat meer aandacht mogen schenken aan de
psychologische ontwikkeling van Stalin: de klappen die hij thuis
kreeg van zijn vader, de druk van zijn moeder om priester te
worden, de druk die er op het seminarie was, waar de Georgische
taal streng verboden was, kortom: de evolutie van verdrukte tot
verdrukker. En zijn overgang van seminarist naar communistische
leider.
De stamboom op p. 7 dateert van 2007 en verschillende ‘nog
levenden’ zijn inmiddels overleden, o.a. Joeri Zjdanov
(1918-2006) en Jozef Morozov (1945-2008).
Soms staat er een drukfout: Prem op p. 9 moet Perm zijn; 34 op
p. 310 moet 36 zijn (leeftijd van Stalin in 1914); nihilistisch
op p. 108 moet nihilist zijn; Lenin was 8 jaar ouder dan Stalin,
geen ‘30’ (p. 21); Stalins vader overleed in 1910: hij was toen
60, geen ‘55’ (p. 243). Bij de biografen (p. 21) ontbreekt Oleg
Chlevnjoek, maar hij staat wel in het dankwoord (p. 405); op de
kaartjes ontbreken wel wat plaatsnamen: de lezer houdt er best
een atlas van Rusland bij.
In verhouding tot zijn omvang en kwaliteit is dit boek een
koopje.
©Jef Abbeel, december 2021
www.jefabbeel.be