Paul Muys. Geen zee te hoog. Japan en de Japanners in de 21ste
eeuw. ISBN 978-94-600-1864-0.
Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, april 2020. 295 p., foto’s,
tijdlijn, noten, bibliografie. Paperback, 23x15 cm, € 22,50
Geen zee te hoog: Japan en de Japanners in de 21ste eeuw
Japan, een topper in de jaren 70-80, is in de 21ste eeuw op enkele domeinen voorbijgestoken door China en nu ‘pas’ nummer 3 in de economische rangschikking. Paul Muys toont overtuigend aan dat het nog echt meetelt en nog altijd topproducten aflevert.
Inhoud
Geen zee te hoog: Japan en de Japanners in de 21ste eeuw
Geschiedenis
In
1853 verplichtte de Amerikaanse vloot de Japanners om hun
geïsoleerd land te openen voor de Amerikanen en nadien ook voor
vijf andere landen en om ‘ongelijke’ verdragen te tekenen.
Tussen 1641 en 1859 hadden de Nederlanders wel beperkte toegang
tot het eilandje Desjima (bij Nagasaki). Van hen leerden de
Japanners in 1855 hoe ze op zee moesten varen. Vanaf 1868 was de
keizer weer machtig en voerde het land zijn modernisering door.
In één generatie werd Japan een grootmacht die het westerse
imperialisme kon tegenhouden. Tussen 1870 en 1914 ging de
productie van steenkool en staal steil de hoogte in, nog voor
1900 maakte Japan een einde aan de ongelijke verdragen en rond
1930 hadden de huizen al elektrisch licht, eerder dan vele in
Amerika en Europa.
In 1894-95 veroverde Japan Korea, vazalstaat van het grote
China, dat bovendien een zware schadevergoeding moest betalen
aan de agressor en Formosa/Taiwan moest afstaan. Japan sloot nu
zelf ‘ongelijke’ verdragen met China en Korea.
In 1904-05 versloeg het Rusland in de strijd om Mantsjoerije.
Voor het eerst sinds de Mongolen (13de eeuw) werd een Europees
land vernederd door een Aziatisch.
Tijdens WO I vervijfvoudigde de industriële productie, met dank
aan de toegenomen vraag uit Europa. Maar de grote meerderheid
van de bevolking bleef arm. In 1931 bezetten Japanse troepen
Mantsjoerije, op eigen initiatief, zonder goedkeuring van de
regering: het oppermachtige leger was een staat in de staat
geworden. Mantsjoerije werd een Japanse kolonie, met Puyi als
nep-keizer tot 1945. In 1937 viel Japan nog eens China binnen en
veroorzaakte een groot bloedbad in Nanjing. In 1941 bezette het
Frans-Indochina. Roosevelt vaardigde dan een olie-embargo uit en
eiste dat Japan alle veroverde gebieden zou opgeven. Japan
reageerde met de aanval op Pearl Harbor (7 december 1941). Het
werd een totale oorlog, waarbij Japan ook de Filipijnen,
Nederlands-Indië en de Britse gebieden Birma, Maleisië,
Singapore en Hongkong ‘bevrijdde’, d.w.z. veroverde.
De oorlog werd een ramp en eindigde pas na twee atoombommen. Op
15 augustus 1945 was Japan alles kwijt, de bevolking was
ondervoed, het werd (voor het eerst) bezet door de Amerikanen,
die zorgden voor de demilitarisering, ‘denazificering’ en
democratisering. Het land werd een bolwerk tegen de
communistische buren Noord-Korea en China.
Heropstanding na WO II
De Koreaanse oorlog zorgde voor massale Amerikaanse orders en
voor economische heropleving.
In 1960 was Japan veruit nummer één in scheepsbouw met de helft
van de wereldproductie. De autosector volgde, met een export van
meer dan één miljoen auto’s per jaar in de jaren ’70. In 1962
overtrof het BNP dat van Frankrijk (p. 41). Met een jaarlijkse
groei van 11% verdubbelde het inkomen in zeven jaar. In 1964
mocht het de Olympische Spelen organiseren en deed dat met veel
succes.
Maar in december 1989 stortte de beurs en de vastgoedmarkt in en
begon een langdurige recessie, die duurde tot 2010. Hypersnelle
groei is verleden tijd. In 2018 bedroeg de schuld 235% van het
BNP en werd elk kind geboren met een schuld van 100.000 euro.
Vanaf de jaren 90 kregen de Japanse merken zoals Sony grote
concurrentie van Samsung (Zuid-Korea) en Huawei (China): zij
produceren goedkopere elektronica. Daardoor is Sony uitgeweken
naar de muziek- en filmwereld en naar games zoals PlayStation.
Ook andere grote bedrijven innoveerden te traag. Aan de top
staan enkel oude, grijze, Japanse mannen: geen vrouwen, geen
buitenlanders, nauwelijks jongere ondernemers (p. 59-60). Japan
is nu wel een belangrijk leverancier van onderdelen voor de
iPhones van Apple, de Boeing 787 Dreamliner, de Tesla
-batterijen, al merkt de consument dat niet. En het is nog
wereldkampioen in robots.
Kenmerken
Het oorlogsverleden is nog altijd niet verwerkt, zoals het
Yushukan-museum aantoont. In China en Korea ergert men er zich
aan. Corruptie bestaat helaas ook en de rechterlijke macht mist
onafhankelijkheid, zoals Carlos Ghosn ondervond.
Japanners lezen massaal hun kranten, die oplagen hebben tot 12
miljoen per dag, ondanks de daling met 10% sinds 2000. Maar
Japanse kranten bieden geen onafhankelijke, kritische pers: op
het gebied van persvrijheid staat Japan pas op de 67ste plaats,
na Niger. De wet omtrent de geheimhouding verhindert informatie
over meerdere thema’s. De opkomst bij de verkiezingen bedraagt
slechts 50%: velen vinden dat hun stem weinig uitmaakt. Abe
heeft al zes verkiezingen op rij gewonnen en is premier sinds
2012. Japanners werken te veel, slapen te weinig en proberen die
slaap overal in te halen. Het neo-confucianisme zorgt voor
groepsgeest, gehoorzaamheid, respect, trouw aan het bedrijf,
grote werklust. Maar het massale overwerk van 25 uur per week,
100 uur per maand leidt tot stress, hartziekten en zelfmoord.
Ook scholieren werken hard: 12 uur per dag, 6 dagen per week (p.
106-110). Begrijpelijk dat zij en andere Aziaten ons kloppen in
de PISA-testen. De productiviteit per uur ligt wel lager dan in
vele westerse landen. Stakingen waren er veel in de jaren ’70,
maar nu zijn er zo goed als geen meer. Slechts 15% is lid van
een vakbond. 20 miljoen of 1 op 6 leven onder de armoedegrens,
maar niemand geeft toe dat hij of zij arm is (p. 123). Om en
nabij de 600.000 jongeren sluiten zich op in hun kamer met hun
smartphone en internet. Hun ouders werken voor hen. Japan staat
op de 14de plaats van de zelfmoorden, na België (11de), vóór
Nederland (46ste) (p. 126).
De Japanse vrouw was traditioneel huisvrouw en opvoedster van de
kinderen, maar nu gaat 70% werken, weliswaar 80% deeltijds, soms
met lonen van niet meer dan 8 euro per uur (p. 139). Velen
stoppen met werken zodra ze een kind krijgen, ook omdat er een
tekort aan kinderopvang is. Japan staat pas 110de op 144 voor
gelijke rechten voor werkende vrouwen en ze verdienen voor
hetzelfde werk 25% minder dan de mannen. In de regering zit (tot
2019) maar één vrouw. Slechts 25% van de artsen is een vrouw:
bij toelatingsexamens werden ze jarenlang gediscrimineerd (p.
136-139). 1 op 5 vrouwen wordt ontslagen zodra ze haar
zwangerschap meldt aan de baas en 30% van de vrouwen ervaart
ongewenst seksueel gedrag op het werk (p. 142-144).
De bejaarden, goed voor 25% van de bevolking, zijn er beter aan
toe: nergens wordt men ouder dan in Japan. Het telt nu 70.000
honderdjarigen. Het geboortecijfer daarentegen is lager dan
ooit: 864.000 tegenover 1,376 miljoen overlijdens in 2019. Sinds
2011 daalt de bevolking met gemiddeld 600.000 per jaar. De
steden zijn overbevolkt, het platteland loopt leeg. De kosten
voor gezondheid en bejaardenzorg stegen van 11% BNP in 1991 naar
22% in 2019 (p. 152). De gezinnen zijn klein: gemiddeld heeft
men 1,5 kind. Om de bevolking op peil te houden, heeft men 2,1
kind nodig. Een volledig pensioen krijgt men straks pas vanaf 71
jaar (p. 155).
Japanners houden niet van immigranten: slechts 2% is
buitenlander. Bedrijven laten hun auto’s liever in het
buitenland fabriceren dan gastarbeiders in te voeren.
De walvisvangst, een eeuwenoude traditie, is sterk verminderd
tot 1/50ste van 60 jaar geleden of 40 gram consumptie per
inwoner. De natuur wordt steeds meer ingeperkt door soms
onnodige bouwwerken. Ze beschouwen de natuur met zijn tsunami’s
(zeebevingen) als een gevaarlijke vijand. De tsunami van 11
maart 2011 was verwoestend en beïnvloedde ook de kernramp van
Fukushima. Kernenergie krijgt steeds minder aanhangers, het
milieu steeds meer. En bij rampen haalt zelfcensuur het van
persvrijheid.
Muys stelt dat wij de Japanse cultuur nooit helemaal kunnen
doorgronden, hoewel hij dat probeert met dit boek. De kloof is
te groot, de taal te moeilijk. Er zijn grote verschillen in
mentaliteit, ambities, prioriteiten. Hun vriendelijkheid,
eerlijkheid, stiptheid, properheid, respect voor hiërarchie en
anciënniteit, perfectionisme en streven naar harmonie staan ver
boven de onze. En zoals bij Chinezen is botweg weigeren
uitgesloten en is gezichtsverlies een drama. Japan heeft in het
verleden veel overgenomen van China: schrift, boeddhisme,
confucianisme, tot de stratenpatronen in zijn oude steden toe.
Officieel heeft Japan geen leger, wel een stevige
zelfverdedigingsmacht. Het rekent op Amerika, maar Amerika
beslist van alles zonder Japan te raadplegen. Met Rusland is er
75 jaar na WO II nog geen vrede wegens de Koerilen, eilandjes
tussen Hokkaido en Kamtsjatka, die bij de oblast Sachalin horen
en belangrijk zijn voor vis, olie en aardgas. Idem met China, de
grootste afnemer van Japanse producten, om de Senkaku-eilanden
en om het oorlogsverleden. Verder met Zuid-Korea om twee
eilandjes, troostmeisjes en dwangarbeid tussen 1910 en 1945. Met
Noord-Korea is er ruzie om de raketten en om 17 Japanners die in
1973 ontvoerd werden.
De auteur besluit: Japan is nooit nummer 1 van de wereld
geworden, wel nummer 3. Het scoort hoog in onderwijs, sociale
zekerheid, welvaart, veiligheid, netheid, stiptheid.
Pijnpunten zijn: de snelle vergrijzing, daling van de bevolking,
energievoorziening, klimaatverandering, hoge staatsschuld,
afkeer van immigratie.
Japan is de vernietiging van 1945 snel te boven gekomen, ook de
krach van 1990 en de aardbeving van 2011: geen zee is te hoog
voor dit land. De titel van het boek wordt pas in de laatste zin
van de laatste pagina onthuld. De lezer moet dus volhouden tot
het einde, maar wordt daar ook voor beloond.
Met ‘Tokyo 2020’ wil het land in 2021 weer even het centrum van
de wereld zijn. De beoogde 40 miljoen bezoekers zullen er
wellicht wel wat minder zijn.
Beoordeling
Dit is een zeer grondige en degelijke studie over een land dat
de meesten maar oppervlakkig kennen.
De auteur heeft zich ook heel goed gedocumenteerd, zoals blijkt
uit de noten en de bibliografie. Hij heeft zélf vele kwaliteiten
van de Japanners. Er zijn ook twee kaartjes bij, een tijdlijn
van 1590 tot 2020, een vademecum of woordenlijst. Het boek is
zeer nuttig voor bezoekers en zakenlieden.
De opmerkingen die nu volgen, zijn dus details: op de kaartjes
ontbreken nogal wat plaatsnamen die genoemd worden; in het
vademecum mis ik: Abenomics, Bakufu, Daimio, Diet, genro, giri,
han, IJzeren Driehoek, Ikigaj, Juku-school, karoshi, kata,
keidairen, Kisha-clubs, salaryman, SCAP, Shinkansen,
troostmeisjes, wa, zainichi, zwarte schepen. De bewuste
begrippen worden wel in het boek zelf uitgelegd, maar ze nog
eens in het vademecum opnemen zou handiger geweest zijn, bij
gebrek aan trefwoordenregister. Maar het boek was eigenlijk al
te lang.
Soms gebruikt Muys de toekomstige tijd voor zaken die in het
verleden plaatsvonden; 8 i.p.v. 6 landen (p. 232+291) geven
volgens het SIPRI meer uit aan defensie dan Japan: ook
Saoedi-Arabië (nr. 5) en Duitsland (nr. 6); Tokio 2020 moet
uiteraard telkens 2021 zijn: het boek was al gedrukt toen de
Spelen werden uitgesteld. Ook naar de Spelen in 2021 zal
verwezen worden als ‘Tokyo 2020’. Het is overigens nog maar de
vraag of ze dan wel zullen doorgaan. Drie drukfoutjes is heel
weinig: p. 35: Japanse i.p.v. Japans; p. 52: pe-riode zonder
streepje; foto p. 12: murenj zonder -j.
Samengevat: een schitterend boek.
Jef Abbeel, april 2020
www.jefabbeel.be