artikelen over geschiedenis didactiek

Inleiding

Geschiedenis als competentie beschrijft de achtergronden van een benadering van het geschiedenisonderwijs, die wordt uitgewerkt in de Histoforum methode

Geschiedenis als competentie

Het belangrijkste doel van het onderwijs in geschiedenis is leerlingen te leren om historisch te denken te redeneren. Dat betekent dat leerlingen aan de slag gaan met informatie over het verleden om historische verschijnselen te beschrijven, te vergelijken en te verklaren. Zij stellen daarbij historische vragen, gebruiken historische (meta) begrippen en vormen zich een beeld van de tijd (contextualiseren). Uitspraken over het verleden onderbouwen zij met argumenten die gebaseerd zijn op bewijs uit bronnen. (Van Boxtel en Van Drie, 2008). Het gaat dus om competent handelen dat behoort bij de discipline geschiedenis: feiten controleren, respect tonen voor feiten en deze niet verdonkeremanen als ze je niet aanstaan, je bewust zijn van het fundamenteel ‘andere’ van andere tijden, geneigd zijn zaken in de context daarvan te interpreteren, begrip tonen voor continuïteit naast verandering, opzoek gaan naar causale verbanden en je bewust zijn van het interpretatieve karakter daarvan, interpretaties van elkaar kunnen onderscheiden en genuanceerd en gedistantieerd zijn in je oordeel (Wilschut, 2002). Het zal duidelijk zijn dat historisch denken en redeneren veel van leerlingen vraagt; het is een competentie die leerlingen pas na langdurig, intensief en systematisch oefenen onder de knie kunnen krijgen. Alvorens nader in te gaan op de onderscheiden aspecten van historische denken en redeneren is het zinvol nader te definiëren wat onder een competentie moet worden verstaan. Een veelgebruikte definitie is die van Weiner (2001): ‘Een competentie beschrijft de cognitieve vaardigheden en de motivatie en wil om deze te gebruiken om problemen in wisselende situaties op te lossen’. Klieme en Hartig (2007) leggen net iets andere accenten: ‘Competenties zijn leerbare context-specifieke vaardigheden (prestatie disposities) die functioneel betrekking hebben op situaties, waaraan vakspecifieke eisen worden gesteld .’ Aan welke definitie je ook de voorkeur geeft, een competentie kent steeds de volgende elementen:

  1. Dispositie: een competentie is een voorwaarde voor het leveren van prestaties. Ze is niet direct waarneembaar en daardoor een construct,

  2. Leerbaarheid: een competentie is leerbaar en dus niet aangeboren. Dat betekent dat een competentie dus beïnvloedbaar is door onderwijs.

  3. Context afhankelijk: een competentie wordt verworven in situaties met specifieke taken en eisen en kan in vergelijkbare situaties worden herhaald. Een competentie is dus context-specifiek.

  4. Kennen en kunnen: een competentie is een combinatie van kennis en vaardigheden. Bij vaardigheden moet je denken aan cognitieve-, sociale-, communicatie- en zelfregulatie vaardigheden.

  5. Attitude: zowel bij het verwerven als bij het toepassen van een competentie speelt attitude, de bereidheid om competent te handelen een belangrijke rol.

  6. Pedagogisch doel: competentie gericht onderwijs heeft tot doel leerlingen in staat te stellen zelfstandig en zelfverantwoordelijk te handelen en heeft dus betrekking op mondigheid en autonomie.

Historisch denken en redeneren kan alleen beoordeeld worden in zichtbaar gedrag van leerlingen. Zij moeten in opdrachten laten zien dat zij historische kennis, historische vaardigheden en een besef van de aard van de discipline geschiedenis in samenhang kunnen toepassen.

Redeneren over een bron







Redeneren met een bron