Bron 8
Niet alleen de onderdrukking van de geloofsvrijheid was
aanleiding tot deze fanatieke vernieling van kerken en
kerksieraden. Wij moeten eveneens denken aan de ernstige
economische omstandigheden, die in dit jaar 1566, dat
ook wel het hongerjaar genoemd is, onder het lagere volk
heersten.
Hongerjaar 1566
'In het begin van 1566 nam de nood ontzettende vormen
aan; de mensen verhongerden letterlijk. Een Spanjaard,
Castellanos genaamd, die in januari naar Spanje reisde,
vertelde er ooggetuige van te zijn geweest, dat in de
provincie Artois tal van vrouwen zich hadden opgehangen,
om niet te hoeven zien hoe haar kinderen voor haar ogen
van de honger stierven. Onder het volk echter begon het
te gisten. Naderend geweld en rebellie kondigden zich
steeds duidelijker aan. Bij Gouda maakt de
halfverhongerde landelijke bevolking - en wel te zelf
der tijd op twee verschillende plaatsen - zich meester
van volgeladen graanschepen.
Maar het volk begint ook te zoeken naar wie er aan de
duurte schuldig zijn en ontdekt hen: de korenwoekeraars.
Te Mechelen worden op een nacht in november van het jaar
1565 alle deuren van de korenhandelaars, die naar oude
gewoonte in dezelfde straat wonen, met bloed getekend.
's Ochtends was er een oploop, doch tot gewelddadigheden
kwam het niet. Desniettemin besloot de magistraat tot de
oprichting van een permanente wacht, 'om het volk in
vreze te houden'. Het zal daar niet zat van zijn
geworden!
Er bestaat echter een nog duidelijker herinnering aan de
toenmalige volksstemming. Te zelfder tijd, dat zich het
bovenstaande te Mechelen afspeelde, voltooide te Haarlem
de factor van de rederijkerskamer aldaar, Lauris ]ansz,
zijn spel 'Van 't coren'. Het was een waarlijk actueel
stuk, want het behandelde op weliswaar ietwat naïeve,
maar toch zeer duidelijke en historisch juiste wijze de
duurte en haar verloop. Zijn stuk is werkelijk een
aanklacht. Zijn uSo verzen zijn één enkele vloek tegen
de graanwoekeraars.
De woeker staat in dit spel als een levende persoon - of
liever belichaamd in een tweetal levende personen op het
toneel. Twee graankooplieden met de veelzeggende namen 'Onversaedige
Begeerte' en 'Nimmermeer Genoch' - twee z.g. 'Sinnekens'
- zijn door de dichter uitverkoren om heel de schande
van hun beroepsgenoten tot uitdrukking te brengen. 'Onversaedige
Begeerte' en 'Nimmermeer Genoch' spreken er met elkaar
al dadelijk bij hun eerste optreden over, hoe men het
best geld kan verdienen. Een van de twee heeft gehoord,
dat in Frankrijk de oogst slecht is uitgevallen. Daarom
besluiten zij, samen zoveel mogelijk graan op te kopen,
maar het niet af te geven, doch het voorlopig op te
slaan.
Als zij weer op het toneel verschijnen, is de duurte
inmiddels begonnen. De ene compagnon dringt er bij de
ander op aan, zijn koren in geen geval onder de honderd
kronen verder te verkopen, maar die raad is overbodig,
want de ander antwoordt:
'Tesser niet voor veijl!
Ick heb een ander ooch int seijl, soo ick sal
betoonen:
lck hopet noch te jagen op twee hondert gouen croonen,
Al sout volck met boonen haer honger stelpen!'
Maar de nuchtere toelichting op de ernstige
gebeurtenissen, waarvan wij thans vernemen, speelde geen
rol in de gedachten van Philips II.
Meijer, J., Keten der geslachten, nieuw leerboek
voor de algemene en vaderlandse geschiedenis voor alle
scholen voor vhmo, deel II.
J.M. Meulenhoff Amsterdam 1958, blz. 104/105
|