Bron 1
Bron 2
Bron 3
Bron 4
Bron 5
Bron 6
Bron 7
Bron 8
Bron 9
Bron 10
Bron 11
Bron 12
Bron 13
Bron 14
Bron 15
Bron 16
Bron 17
Bron 18
Bron 19
Bron 20
Bron 21
Bron 22
Bron 23
Bron 24
Bron 25 |
Bron 18
Marcus van Vaernewyck in zijn ooggetuigenverslag van
de gebeurtenissen in Gent in 1566.
De beeldenstormers vernietigden (in het klooster) alles,
spaarden zelfs de vrouwenzitplaatsen in de beuken niet
en verscheurden ontelbare boeken, zodat de straat vol
papier lag. Vanuit de cellen werd zoveel papier in de
Leie geworpen, dat het leek alsof er grote sneeuwvlokken
in het water vielen. Andere boeken wierpen ze
ongescheurd in de Leie, omdat ze te veel werk hadden. De
rivier lag vol papier en boeken, die onnoemelijk veel
geld hadden gekost.
Het razende gepeupel liep door de cellen en de zolders.
Ze braken er stenen potten, de kannen, de glazen en de
stoelen, alles werd stukgesmeten. Alle kaarsen
vertrappelden ze, geen glasraam bleef heel. Op een
onbeschrijflijke manier verwoestten ze de kerk. Niets
bleef gespaard.
In de refter en bierkelder dronken ze bier uit schotels,
bekers en wat ze maar konden vinden, want ze hadden geen
drinkgerei meegebracht, zodat ze soms, bij gebrek hun
hoeden en bonnetten gebruikten. Heel het klooster was
nat, overgoten met bier en andere dranken, die in het
gedrang van het volk waren gemorst. In de kelder was het
donker. Men deed niet eens de moeite om behoorlijk uit
de biervaten te tappen. Overal werd er gemorst, zodat
men tot over de enkels in het bier liep. Het geboefte
onder hen, echt gespuis, wierp boter tegen de muur en
strooide peper, kaneel, saffraan en dergelijke uit op de
grond.
|
|
|