|
Bron 13
Hávamál (Lied van de Hoge) (tussen 1000-1300)
Uit het oudgermaanse gedicht Hávamál (Lied van de Hoge),
met de spreuken van de oppergod Odin :
Ik weet dat ik hing
Aan de windige boom
Negen nachten lang
Gewond door de speer
Aan Odin gewijd
Zelf aan mijzelf
Aan de wereldboom
Waarvan niemand weet
Uit welke wortels hij groeit
Zij gaven mij brood
Noch boden mij drank
Ten slotte spiedde ik omlaag
Nam de runen op
Nam de runen op
Nam ze roepende op
Viel vervolgens eraf
Van belang is hier het ophangen, gewond en daardoor aan
Odin gewijd zijn door een speer en het op de grond
vallen. Een offer aan Odin werd dan ook voltrokken door
ten eerste ophangen of wurgen, ten tweede steken met een
speer en daarna b.v.
verbranding en bij de veenlijken dus begraven of
verzinken.
Braakman, W.,
Het meisje van Yde, in:
Westerheem: tweemaandelijks orgaan van de Archaeologische,
Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland, ISSN 0166-4301,
vol. 51 (2002), pag. 194-203
|
|
|