artikelen over geschiedenis didactiek

1956 De wereld in opstand


1956. De wereld in opstand van Simon Hall
Houten-Antwerpen, Spectrum, 2016, 502 blz. – ook als e-boek – vertaling uit het Engels door Fred Leurs

Waardering: * * * */5
.

1956 De wereld in opstand

 

Proloog

Op 22 maart 2016 begon ik ‘s morgens aan deze recensie. Tot het werk onderbroken werd door een speciale nieuwsuitzending: terroristische bomaanslag in de vertrekhal van de luchthaven in Zaventem. Later gevolgd door nog een verschrikkelijke ontploffing in de Brusselse metro. De rest van de dag heb ik geen letter meer geschreven, maar bleef de televisie openstaan voor de onophoudelijke nieuwsbulletins.

In Vlaanderen wordt die dag op tientallen locaties de Nacht van de Geschiedenis georganiseerd door het Davidsfonds, in samenwerking met diverse plaatselijke culturele verenigingen. Het thema voor dit jaar was: smaak.

Geloof me, 22 maart 2016 blijft voor heel lange tijd een betekenisvolle datum, net als 9/11 (2001) voor New York of 13 november 2015 voor Parijs! Te meer omdat pas een dag eerder, op 21 maart, een triomfantelijke Frans-Belgische politiek-juridische persconferentie was gehouden om de aanhouding te vieren van een der moslimterroristen, die betrokken was bij de aanslagen in Parijs.

Voor de avond viel, likte Brussel zijn wonden. De tragische balans: meer dan 30 doden en meer dan 250 gewonden, van wie een aantal zeer zwaar. De aanslagen werden opgeëist door Islamitische Staat, het zelfuitgeroepen terreurkalifaat in Syrië en Irak.

Brussel, de Europese hoofdstad, lag onder een complete ‘lockdown’: terreurniveau 4 (het hoogste!), geen treinen, metro, trams. Duizenden mensen geëvacueerd. Alle scholen gesloten, mobiele telefoonnet lag plat door overbelasting. Pas om 16 u mochten de ouders hun kinderen afhalen aan de schoolpoorten en begonnen de eerste treinen weer te rijden om de meer dan 250.000 pendelaars weg te voeren naar huis. Schatting van de economische schade: meer dan 400 miljoen euro. (Wie heeft zich daar die eerste dag al mee beziggehouden?)
De luchthaven van Zaventem bleef dicht tijdens de drukke paasuittocht. Alle luchtvaartmaatschappijen moesten uitwijken naar regionale, veel te kleine luchthavens in Deurne, Oostende of Charleroi. Het zou duren tot maandag 4 april vooraleer de eerste schaarse vliegtuigen opnieuw van Zaventem konden opstijgen.

Inhoud

Het lijkt wel een nieuwe trend in geschiedschrijving: boeken rond relevante voorwerpen, zoals Gijs van der Ham en Neil MacGregor of over een cruciaal jaar, zoals Ian Buruma of hier, Simon Hall (1)

In mijn boekenkast staat een rij kloek gebonden, dure dikke jaarboeken bij mijn encyclopedie te pronken. Jaargangen van Keesings Historisch Archief (tot 2013) heb ik bij gebrek aan ruimte weggeschonken aan de bibliotheek.

Toch is 1956. De wereld in opstand veel meer dan een veredeld jaarboek. Voor mij en veel collega’s bleef 1956 het jaar van de Hongaarse opstand, neergeslagen door de Russische invasie, gevolgd door een ongenadige repressie en de vlucht van meer dan 150.000 Hongaren naar het Westen, waar ze zeer gastvrij werden opgevangen. In scherpe tegenstelling met de hardvochtige handelswijze van de rechtse Hongaarse regering Orban jegens de Syrische oorlogsvluchtelingen in 2015-2016! (J.M.)

Het jaar 1956 betekende op veel terreinen een kantelpunt in de geschiedenis met mondialisering van gebeurtenissen in ver van elkaar gelegen plaatsen. Opstanden niet allen in Hongarije, maar ook in Polen, de Suezcrisis, uitbarstingen van antikoloniaal nationalisme in Afrika en het Midden-Oosten... De opstanden, rellen en crises die in 1956 wereldwijd voorkwamen, zijn geen losstaande gebeurtenissen. Ze hebben alles met elkaar te maken. 1956 markeert tevens een belangrijk keerpunt in de wereldwijde strijd tegen de blanke overheersing.

“Meer dan een eeuw geleden beklaagde de vermaarde Italiaanse marxist Antonio Gramsci zich erover dat historici door hun al te grote ontzag voor de chronologie vaak ten onrechte de indruk wekten dat sommige jaartallen te vergelijken waren met ‘bergen waar de mensheid overheen trekt, om aan de andere kant een geheel nieuwe wereld aan te treffen, waar een nieuw leven begint’. Zijn woorden hebben maar weinig gehoor gevonden, want historici leggen nog steeds –en steeds vaker- de gewoonte aan de dag stil te staan bij een bepaald jaar dat zij van bijzonder belang achten. Alleen al in het afgelopen decennium verschenen tientallen boeken waarin wordt geprobeerd door het vertellen van het verhaal van één jaar de essentie van een heel tijdperk te vatten, het wezen van langlopende politieke, economische en culturele ontwikkelingen te doorgronden of kantelpunten in de wereldgeschiedenis te onderzoeken. Ook al zijn bepaalde aspecten van het jaar 1956 al eens eerder uitgelicht, het geheel van ingrijpende gebeurtenissen die zich dat jaar in de wereld afspeelden en het gevoel van de tijdgenoten in een bijzonder spannende tijd te leven, is grotendeels in vergetelheid geraakt (p. 12-13).”

Dit collectieve geheugenverlies is “typerend voor het wijdverbreide beeld van de jaren vijftig van de vorige eeuw als een saaie en bleke periode, waarin het naoorlogse West-Europa vooral bezig was met de wederopbouw en in de Verenigde Staten iedereen geheel in de greep was van een verstikkend conformisme.”

Het jaar begon met de stichting van een nieuwe onafhankelijke staat, toen in Soedan een einde kwam aan meer dan een eeuw Britse overheersing (p. 12). Helaas echter niet aan de tegenstelling tussen het islamitische Noorden en het christelijke en animistische Zuiden. Wat ironisch genoeg zou resulteren in decennia burgeroorlog, de humanitaire ramp Darfour en de stichting van een nieuwe staat in 2011: Zuid-Soedan. Waar prompt een nieuwe bijzonder bloedige burgeroorlog uitbrak tussen de belangrijkste stammen, de Dinka en de Nuer, met een nieuwe humanitaire ramp tot gevolg die in 2016, op het ogenblik dat dit geschreven wordt, zijn dieptepunt nog niet heeft bereikt. Terwijl ik hieraan werkte legde een onderzoeksjournalist in een tv-uitzending de medeplichtigheid bloot van de Soedanese president al-Bashir aan grootscheepse moordpartijen op olifanten annex ivoorsmokkel in samenwerking met de infame Kony van Het leger van de Heer in Noord-Oeganda (J.M.).

Simon Hall vertelt het verhaal van de epische, globale worstelingen in dat jaar 1956 vanuit het oogpunt van de vrijheidsstrijders, de dissidenten en de talloze gewone mensen die de onderdrukkende en totalitaire regimes omverwierpen om er een nieuwe, betere wereld voor in de plaats te krijgen. Daarnaast kijkt hij naar de invloed op lange termijn van alle gebeurtenissen van dat jaar, iets wat wij hier en daar hebben geactualiseerd.

Hij maakte van 1956 een overzicht als een mozaïek. De beschrijvingen van de gebeurtenissen in het zuiden van de VS en Oost-Europa worden telkens in een volgend hoofdstuk onderbroken door de andere verhalen op andere plaatsen. Bovendien heeft hij zijn boek in vier delen verdeeld, als De vier seizoenen van Vivaldi: winter, lente, zomer en herfst. Een uitvoerige epiloog is gewijd aan de nasleep van de beschreven ontwikkelingen.

Inhoud

I. Winter – Barsten in de gevestigde orde
II. Voorjaar – Het verlangen naar vrijheid
III. Zomer – Protest en verzet
IV. Najaar – Revolutie en reactie
Nasleep: gezien vanuit 2016


Niet alleen de caleidoscopische compositie maakt 1956 bijzonder, ook de verhalen zelf. Hall besteedt vooral aandacht aan het dagelijkse leven tijdens de grote gebeurtenissen van 1956. Aan de hand van ooggetuigenverslagen van wat zich op straat in Boedapest en andere Hongaarse steden afspeelde, beschrijft hij bijvoorbeeld de opstand in Hongarije als een onstuitbare beweging van onderop. Studentenprotesten groeiden uit tot massademonstraties die ten slotte uitmondden in rellen en bloedige gevechten met politie-eenheden. De opstand, die aanvankelijk een succes leek te worden, werd uiteindelijk ten koste van vele doden neergeslagen door het Sovjetleger.


Hoofdstuk 1 van deel 1 start in Montgomery, Alabama met de bomaanslag op het huis van de zwarte dominee Martin Luther King, toen 27 jaar, op 30 januari 1956 (p. 17). In de Verenigde Staten, kampioen en voorvechter van de democratie en het Vrije Westen in de Koude Oorlog tegen het ‘goddeloze communisme’ heerst een rigide systeem van rassenscheiding tussen blanken en gekleurde medemensen. ‘Niggers’ lijden onder discriminatie op alle terreinen, worden behandeld als tweederangsburgers alsof de slavernij bijna honderd jaar eerder niet is afgeschaft.

De geweldloze actie startte met een eerder banaal element: een maandenlange bussenboycot, waarbij de zwarte inwoners weigerden de bus te nemen. Zwarten moesten namelijk achteraan plaatsnemen in de bussen, gescheiden van de blanken.

Die actie tegen de rassensegregatie begon eigenlijk al op 1 december van het voorafgaande jaar, toen Rosa Parks weigerde haar plaats af te staan aan een blanke. Uiteindelijk zwichtten de blanken. Maar de weg naar gelijkberechtiging zou nog lang en moeilijk zijn.
In de VS eindigde 1956 met een uitspraak van het Hooggerechtshof die segregatie verbood. Eind december kon Martin Luther King in het zuidelijke Montgomery op een stoel voorin een bus gaan zitten, een plek die tot dan toe uitsluitend voor blanken was bestemd. Zijn speech uit 1963 I have a Dream ging de hele wereld rond. Het zou hem de Nobelprijs voor de Vrede opleveren en uiteindelijk het leven kosten: King werd neergeschoten op 4 april 1968 in Memphis, Tennessee.

Hoofdstuk 2: Mollet zwicht verplaatst de actie naar 6 februari 1956 en Algerije.
“Algerije verliezen is Frankrijk verliezen.” (p. 39)
In 1956 startte het dubbele verzet tegen Parijs. Algerije, sinds 1830 een Franse kolonie, vormde een merkwaardige samenleving met negen miljoen Arabieren en één miljoen Franse kolonisten, de zogenoemde pieds noirs, die meestal reeds generaties in het land woonden en de politieke en economische macht stevig in handen hielden. Reeds in 1954 brak een gewapende opstand uit tegen de Fransen door het Front de Libération Nationale (FLN), gevolgd door stevige militaire repressie van het Franse leger – het begin van een bloedige en uitzichtloze burgeroorlog die jaren zou aanslepen en zich ook naar het moederland zelf zou verplaatsen, met aanslagen tegen de ‘verraders’ door de onverzettelijke pieds noirs.


Hoofdstuk 3: De geheime toespraak
De destalinisatie in de Sovjet- Unie. Met het twintigste partijcongres in februari 1956 begon een politieke dooi in de Koude Oorlog. Nikita Chroesjtjov, eerste secretaris van de communistische partij van de USSR stelde in een rede ‘Over de persoonlijkheidscultus en zijn gevolgen’ de machtshonger en de wreedheden van de in 1953 overleden Stalin in scherpe bewoordingen aan de kaak. Tot grote ontsteltenis van de meeste aanwezigen! (p. 81)
Dit zou (veel) later leiden tot de Perestroika van Gorbatsjov (1985) en de implosie van het Sovjetimperium. Ironisch genoeg is Stalin onder Poetin tegenwoordig weer op het voetstuk gehesen, waarvan hij na de destalinisatie was afgedonderd.


Het Vietnammoeras

Eind 1956 waren er in Zuid-Vietnam zevenhonderd Amerikaanse militaire ‘adviseurs’ om de regering te helpen in de strijd tegen de communistische Vietcong (p. 368).
Een eerste begin van de Amerikaanse aanwezigheid in Zuidoost-Azië die voor de Amerikanen zo rampzalig zou eindigen met de inname van Saigon door de Vietcong in 1975. En in eigen land voor diepe verdeeldheid zorgde onder de bevolking zo lang de oorlog duurde, plus na afloop nogmaals jarenlang voor het ‘Vietnamtrauma’ bij de militaire kaste (2).

Hoe waren de Amerikanen in dit moeras beland?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog veroverden de Japanners heel Frans-Indochina (Vietnam, Laos en Cambodja).
De marxist Hồ Chí Minh bestreed met zijn Vietminh de Japanners en wilde na afloop van de oorlog een onafhankelijk Vietnam. Dat was buiten de Fransen en hun koloniale aspiraties gerekend. Franse oorlogsschepen bombardeerden in november 1946 de havenstad Hải Phòng (Tonkin). Dit wordt beschouwd als het begin van de Vietnamoorlog.
De VS steunden Frankrijk in het geheim, wegens de sterke communistische invloed op de Vietminh. Het hele verdere verloop moet gezien in het licht van de Koude Oorlog, de wereldomvattende strijd tussen het Vrije Westen (met de VS als leider) en het Communistisch Blok (onder leiding van de USSR).

De Eerste of Franse Indochinese Oorlog duurde formeel tot 1954, met een overwinning van de Vietminh in de voor de Fransen rampzalige Slag bij Điện Biên Phủ. Frankrijk en de Vietminh sloten een onmiddellijke wapenstilstand.

In juli 1954 werden de Akkoorden van Genève gesloten met als belangrijkste bepalingen:
1. tijdelijke verdeling van Vietnam in twee delen, met de 17de (noordelijke) breedtegraad als grens. Hồ Chí Minh wordt erkend als leider van het noordelijke deel.
2.Geen van beide delen mag zich aansluiten bij militaire bondgenootschappen of een militaire basis van een ander land op zijn grondgebied toelaten.
3.In juli 1956 moeten nationale verkiezingen gehouden, waarna de twee delen binnen twee jaar herenigd zullen worden.

De Verenigde Staten en de regering van Zuid-Vietnam tekenen de akkoorden niet. Zij besloten de nationale verkiezingen tegen te houden.
De Verenigde Staten steunden Ngô Đình Diệm (1901-1963), de (katholieke) dictator van Zuid-Vietnam. Zij verleenden Zuid-Vietnam steeds meer steun; in eerste instantie, zoals boven vermeld, met 'adviseurs', maar later met wapens en manschappen. Tot uiteindelijk een half miljoen Amerikanen in het land streden en de oorlog zich eveneens verplaatste naar Laos en Cambodja, met gevolgen die zich tot de dag van heden laten voelen in de hele regio.

Crisis rond het Suezkanaal

In 1952 zette een groep Egyptische nationalistische militairen de laatste koning, de vadsige, spilzuchtige Faroek af. Deze Vrije Officieren wilden een onafhankelijk en rechtvaardiger Egypte. Spoedig kwam Gamal Abdel Nasser naar voor als hun leider en weldra als tweede president van Egypte (na generaal Naguib).

In juli 1956 weigerden de VS en Groot-Brittannië een lening aan Egypte voor de bouw van een reusachtige dam bij Aswan, essentieel voor de modernisering van de Egyptische economie, de regularisatie van de Nijl en de uitbreiding van de landbouwgrond (3).

Als reactie op het intrekken van de steun aan de bouw van de stuwdam nationaliseerde Nasser in juli 1956 het Suezkanaal, dat gedeeltelijk in bezit was van een Frans-Britse maatschappij.

Zowel de Verenigde Staten als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zagen Nasser met zijn Arabisch nationalisme het liefst van het politiek toneel verdwijnen.
Nasser verbood Israëlische schepen de passage door het kanaal. Toen ingrijpen van de VN uitbleef, besloot Israël een eind te maken aan de belemmering van het scheepvaartverkeer. Op 29 oktober 1956 viel Israël de Egyptische Sinaïwoestijn en de door Egypte bestuurde Gazastrook binnen. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Israël hadden afgesproken dat beide eerste landen een ultimatum zouden stellen aan Egypte voor teruggave van het Suezkanaal, waarna ze zich terug zouden trekken tot op tien mijl van het kanaal. Hierbij zou Israël dus het grootste deel van de Egyptische Sinaïwoestijn bezet houden. Zoals verwacht wees Egypte de eis gedecideerd af. Daarop verklaarden het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk de oorlog aan Egypte. Op 31 oktober startten ze bombardementen op Port Said met vliegtuigen die opstegen vanaf vijf vliegdekschepen en luchthavens op Cyprus en Malta. Nasser liet veertig schepen in het kanaal zinken, waardoor het geblokkeerd was. Op 5 november hadden de Europese aanvallers een aantal strategische plaatsen van het kanaal in handen, en Israël de zuidpunt van de Sinaï, Sharm el Sheikh. Militair gezien was hun opzet dus geslaagd.

Pogingen om een eind te maken aan de gevechten mislukten doordat de Fransen en Britten binnen de Veiligheidsraad gebruikmaakten van hun vetorecht. De Verenigde Staten steunden de resoluties die de aanvallers opriepen om de strijd te staken, waardoor ze tegenover drie belangrijke bondgenoten kwamen te staan. De Amerikaanse president Eisenhower dwong de betrokkenen tot een staakt-het-vuren. Dat werd bereikt op 5 november. Ruim twee weken later trokken de westerse machten hun troepen terug.

Het relaas van de Suezcrisis is uitgesmeerd over verschillende hoofdstukken, wegens de lange chronologische aanloop. De uitkomst legt vooral het grote verschil bloot tussen de traditionele Britse en Franse koloniale mentaliteit en anderzijds de geopolitieke verhoudingen na de Tweede Wereldoorlog. De crisis maakte voor eens en altijd duidelijk dat Groot-Brittannië en Frankrijk geen wereldmachten meer waren. Zo werd 1956 ook een beslissend jaar in de dekolonisatie (p. 374-377).

Mislukking?

“De revolutie van Fidel Castro leek in 1956 niet meer dan een loze kreet.”

Bij de tocht terug naar Cuba van Fidel Castro en zijn gewapende rebellen belicht Hall vooral de knulligheid van de hele onderneming. Vrijwel alles ging mis. Door een combinatie van zwaar weer en een gammele boot bereikten Castro en de zijnen de kust van Cuba twee dagen te laat om zich aan te sluiten bij de volgens plan uitgebroken opstand in Santiago de Cuba. Toen ze geradbraakt aan land gingen, was de opstand al neergeslagen. Bovendien waren ze uit koers geraakt en kwamen ze terecht in een onherbergzaam deel van Cuba. Ze werden toch ontdekt door het Cubaanse leger dat een klopjacht begon. Een deel van de rebellen werd gedood, de rest raakte verspreid over de bergen van de Sierra Maestra. Met niet meer dan twee man zat Castro daar ten slotte ergens verscholen in de bossen. „De ronkende boodschap van de verzetsbeweging dat zij de revolutie zouden ontketenen [..] leek niet meer dan een loze kreet”, schrijft Hall.

Toch verdreef Castro de corrupte dictator Batista minder dan drie jaar later (1 januari 1959) en greep de macht in Cuba,om ze nooit meer af te staan. Zo past ook de mislukte landing van de Cubaanse rebellen in Halls schildering van 1956 als een sleuteljaar in de geschiedenis.

Hetzelfde geldt voor de neergeslagen Hongaarse opstand. Hoewel het Rode Leger de communistische orde in Hongarije leek te hebben hersteld, is 1956 een ‘kantelpunt in de geschiedenis van het internationale communisme’, schrijft Hall. Door de opstanden in Hongarije en Polen raakte de internationale communistische beweging in een langdurige crisis die tenslotte uitliep op de ineenstorting van het Oostblok na de val de Muur in 1989.

Rock - ’n - roll en Brigitte Bardot

Het enige hoofdstuk over cultuur in het hele boek is gewijd aan de doorbraak van de rock -’n- roll in de Verenigde Staten en West-Europa. Het begint met een beschrijving van een optreden van Fats Domino in het Californische San José op 7 juli 1956 dat ontaardde in een massale knokpartij. „Iedereen viel elkaar aan”, laat de auteur de eigenaar van de concertzaal zeggen. „Jongens vochten met jongens en zelfs met meisjes. Meisjes sloegen jongens en krabden elkaar.” Ook de rellen in Groot-Brittannië rondom de film Rock around the clock komen aan bod – die in Nederland en België laat hij ongenoemd. Op de preekstoel in de kerken en in de scholen fulmineerden predikanten en leraren tegen de film. Jongeren kregen van hun ouders verbod om de film te gaan zien … en deden dat stiekem toch.
Toen ik vele jaren na datum de film voor de eerste keer zag, samen met mijn tienerzonen, konden we die hele heisa niet begrijpen. ‘Elvis the Pelvis’ moest nog verketterd worden, de Twist-dansepidemie lag nog enkele jaren in het verschiet (tot begin jaren 1960) en het geluidsvolume in de disco leidde zelfs nog niet eens tot blijvende gehoorschade. Waarover maakten de zedenmeesters van 1956 zich eigenlijk druk?

Zelfde reactie toen we samen de film Et Dieu créa la Femme van Roger Vadim bekeken, die uit hetzelfde jaar 1956 stamt en de Franse actrice Brigitte Bardot tot een sekssymbool bombardeerde. Ook hiertegen werden van op de preekstoel vervloekingen gelanceerd. Opmerking van mijn oudste zoon: “Als je om 18 u naar reclame kijkt voor deodorant, zie je meer bloot en seks dan dit!” O tempora o mores! (J.M.)

De kritiek van sommige recensenten richt zich voornamelijk op dit onderdeel: ‘Enige minpunt van Halls originele mozaïek is dat de opstand van de rock ’n’ roll een vreemd, klein stukje is dat verloren gaat in het wereldwijde politieke en sociale geweld. Als Hall meer hoofdstukken had gewijd aan de culturele aardverschuivingen in de jaren vijftig, zoals de opkomst van het abstract expressionisme in de Amerikaanse schilderkunst, de doorbraak van het modernisme in de westerse architectuur of de verbreiding van het serialisme in de klassieke muziek, dan had hij niet alleen een boek geschreven dat op overtuigende wijze het jaar 1956 afschildert als even cruciaal als 1968, maar had hij ook de spruitjeslucht die de jaren vijftig nog altijd omgeeft definitief verdreven’.

Misschien, maar niet helemaal akkoord. Een van mijn studenten schreef een eindwerk met de titel: Muziek als spiegel van een tijdperk: 1945-1965, waarin ze overtuigend aantoonde dat muziek niet alleen de dans beïnvloedde, maar de hele ‘lifestyle’ –een term die in 1956 bij ons nog niet in zwang was- met ook mode en bijvoorbeeld film.

Voor Belgen, Italianen en ongetwijfeld ook veel Nederlanders zit er één belangrijke lacune in het overzicht van de Britse auteur: de ramp in Marcinelle, de grootste mijnramp uit de Belgische geschiedenis, en een van de grootste uit de Europese mijnbouwgeschiedenis. In de kolenmijn Le Bois du Cazier bij Marcinelle, ten zuiden van Charleroi, brak op 8 augustus 1956 brand uit. Dit leidde tot een ramp waarbij 262 mensen van twaalf verschillende nationaliteiten het leven lieten, onder wie 136 Italianen en 95 Belgen.
Deze ramp veroorzaakte ook een verschuiving van de immigratie in België. Wegens het grote aantal Italiaanse slachtoffers zegde de Italiaanse regering het immigratiecontract met België op. Hierna trok de Belgische overheid gastarbeiders uit Griekenland, Spanje, Portugal en later Turkije en Marokko aan. Vooral die laatste groep zou na 2000 voor nieuwe spanningen zorgen door de extreme concentratie in onder meer Mechelen, Vilvoorde en delen van de hoofdstad Brussel en het vertrek van veel geradicaliseerde jongeren naar Syrië om te gaan strijden voor Islamitische Staat. En terug te keren als terroristen met de aanslagen in Parijs (november 2015) en Brussel (maart 2016) als voorlopig trieste hoogtepunt.
(J.M.)


Nasleep

"In heel Latijns-Amerika is in deze generatie slechts één revolutie geweest: die van Castro in Cuba. De andere waren alleen machtswisselingen.
Hoe gaan jullie de structuur van de landbouw en de steden hervormen;belastingen heffen op de rijken; krotwoningen vervangen door huizen; scholen universiteiten en ziekenhuizen bouwen, terwijl gisteren daarvan nog geen sprake was! Hoe zullen jullie dat verwezenlijken zonder revolutie?”
(Che Guevara, als minister van economische zaken te Punta del Este (Uruguay) in 1961.


Mijn enige echte kritiek situeert zich in dit onderdeel en met name in de wijze waarop Castro en Cuba zijn voorgesteld.

‘Linkse idealisten zouden in de jaren zestig niet langer naar Moskou kijken, maar zich laten inspireren door het Cuba van Fidel Castro en Che Guevara. De invloed van de Cubaanse revolutie reikte inderdaad veel verder dan het Caraïbisch gebied’(p.365). En niet alleen omdat in oktober 1962 de wereld dertien dagen op de rand van een nucleaire oorlog balanceerde tijdens de gespannen situatie rond de plaatsing van Russische kernraketten op het eiland.
Klopt, maar Hall slaat enkele belangrijke stappen over. Hoe is het tot de rakettencrisis van oktober 1962 kunnen komen (4)?

Bij zijn bezoek aan de Verenigde Naties in New York in september 1960 werd Castro door enthousiaste menigten als een held ontvangen! Maar de VS en hun conservatieve (meestal corrupte dictatoriale) bondgenoten in Latijns-Amerika waren doodsbang dat Castro’s revolutie tot navolging zou leiden (wat inderdaad ook gebeurde). Een jaar later steunde de CIA een invasie van bannelingen in Cuba, wat uitliep op de groteske mislukking van de Varkensbaai. Daarop stelden de VS een wurgend embargo in tegen Cuba. En dit was de reden dat Castro (vooral onder invloed van Che Guevara) zich tot Moskou wendde, wat Hall niet vermeldt. “De vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden.” Of Fidel Castro als gelegenheidscommunist! De blokkade duurt in 2016 nog steeds voort, ondanks de recente toenadering tussen president Obama en Raul Castro (die zijn zieke broer vervangt) en heeft in Cuba geleid tot complete stilstand, een achterstand van een halve eeuw en veel ellende. Een heel mensenleven tijd verspild! Persoonlijk beschouw ik het als de stompzinnigste vergissing van de VS, tussen alle desastreuze beslissingen die ze wereldwijd na 1956 in de loop der jaren hebben getroffen! En waarvan president Obama er enkele recente erkende in april 2016 –onder meer in Libië, na de afzetting van Khadafi in 2011. (J.M.)

‘Het revolutionaire Cuba heeft onder Castro’s leiding niet alleen het socialisme in Latijns-Amerika gepropageerd (en soms actief geëxporteerd), het speelde tevens een rol in de mondiale strijd tegen imperialisme, racisme en kapitalisme. Zo verleende Castro militaire steun aan linkse revolutionairen in Algerije en Angola, en organiseerde vele internationale hulpmissies. Zo’n veertigduizend artsen en verpleegkundigen uit de derde wereld werden door Cuba (gratis) opgeleid, en het land zond tienduizenden artsen en verpleegkundige naar ontwikkelingslanden’. Castro pakte drastisch het analfabetisme aan: Cuba kent het laagste analfabetisme van de hele regio, de beste gezondheidszorg en de laagste kindersterfte.
‘Hoewel haar roem later uiteindelijk zou verbleken (niet in de laatste plaats vanwege de schrijnende mensenrechtensituatie in Cuba)’ werd Castro’s revolutie een lichtend baken van steun en inspiratie voor bewegingen als Mandela’s ANC in Zuid-Afrika (p. 369-370).
Fidel Castro overleed op 25 november 2016 op 90-jarige leeftijd.

Didactische tips

In de bespreking hebben we enkele fragmenten geactualiseerd. Lijkt me een goede taak, niet alleen voor leerlingen of studenten, maar ook voor alle geïnteresseerde lezers.
Ga bijvoorbeeld na wat de bevolkingscijfers zijn voor landen die vermeld zijn in het boek en/of nog in de actualiteit staan op het ogenblik dat je dit leest.
Volgens Nasser telde Egypte 22 miljoen inwoners in 1956. En nu? En Algerije?


Verdere informatie

Wie 1956 in een ruimer historisch kader wil plaatsen: er zijn enorm veel uitstekende boeken voorhanden. Om slechts enkele te noemen:

Pieter Caljé & Jaap den Hollander, De lange twintigste eeuw. Van 1870 tot heden, Houten-Antwerpen, Het Spectrum (1990), 2011, 1007 blz. – ook als e-boek. Ondertussen een standaardwerk, dat regelmatig is geactualiseerd.

Marc Heirman, De waanzinnige twintigste eeuw. Oorlog en vrede van 1914 tot 1994, Antwerpen-Baarn, Hadewijch, 1998², 239 blz.

Eric Hobsbawn (1917-2012), Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991, Utrecht, Het Spectrum, 1995, 723 blz. – ook als e-boek (2010) – vlot leesbaar.

Geert Mak, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw, Amsterdam, Atlas, 2008, 18de druk, 1223 blz. – ook als e-boek. Hoorde bij een 35-delige televisiereeks.

Mark Van den Wijngaert & Lieve Beullens (red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog (1947-1989), Brussel -Tielt, K.U.Brussel-Lannoo, 1997, 286 blz.


Von der Dunk, H., De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw, Vianen, Areopagus - Amsterdam, Meulenhoff, 2000, 2delen, 496 & 576 blz. Zeer degelijk, maar moeilijkste boek van dit lijstje.

Terraine, John., Het machtige werelddeel. De geschiedenis van Europa in de 20ste eeuw, Amsterdam - Brussel, Elsevier, 1975, 304 blz. Hoorde bij een BBC-reeks. Schitterend geborsteld panorama tot ca. 1973.

Hugo Van de Voorde, Mensen of barbaren? Een eigenzinnig perspectief op de wereldpolitiek na 1945, Kalmthout, Uitgeverij Pelckmans, 2011, 560 blz. – degelijk en zeer leesbaar, van een expert ter zake.


Noten

1. Gijs van der Ham, De geschiedenis van Nederland in 100 voorwerpen (uit het Rijksmuseum in Amsterdam, 2013). 
Dit boek was geïnspireerd door Neil MacGregor, A History of the World in 100 Objects (uit het British Museum, 2010), dat maandenlang op de eerste plaats stond in de top 10 van non-fiction in Groot-Brittannië. Sindsdien herhaalde MacGregor de formule met Duitsland. Biografie van een natie (2015) en vooral met Shakespeare’s rusteloze wereld. Een verrassende geschiedenis in twintig voorwerpen (2016).

Ian Buruma, 1945. Biografie van een jaar, Amsterdam/Antwerpen, Uitg. Atlas Contact, 2013, 368 blz. – ook als e-boek

Jerry Brotton, Een geschiedenis van de wereld in twaalf kaarten, Antwerpen, De Bezige Bij, 2013, 575 blz. - als e-book uitsluitend in het Engels.
En de documentaire van dezelfde auteur: Mapping the World (2010)

2. De Vietnamoorlog leverde in de VS een aantal meesterlijke films op, zoals onder veel meer The Deer Hunter (1978), Apocalypse Now Redux - 1979/2001, Platoon (1986), Born on the Fourth of July (1989)…

3. De bouw leidde tot de aanleg van een reusachtig stuwmeer, het Nassermeer, de verplaatsing van tientallen Nubische dorpen en van enkele monumenten die onder water gingen verdwijnen. Zo nam de UNESCO in de grootste operatie van haar bestaan de verplaatsing van de beroemde rotstempel van Aboe Simbel en de tempels van Philae voor haar rekening. De tempels werden ontmanteld, in blokken gezaagd en weer opgebouwd.

De uitbreiding van het landbouwareaal ten gevolge van de Aswandam is compleet overvleugeld door de ongebreidelde demografische expansie. In 1956 bedroeg de bevolking volgens Nasser 22 miljoen mensen, in 2016 hoogstwaarschijnlijk meer dan 100 miljoen. Ter vergelijking: tijdens het Oude Rijk (tijd van de piramiden) telde Egypte naar schatting 2 miljoen inwoners, in de Grieks-Romeinse periode 4 miljoen, door betere irrigatie en uitbreiding van de landbouwgrond.

4. Film: Thirteen Days – (2001 ).


Jos Martens
April 2016

 


 

  •  

    u