Michiel Verwey, Adrianus VI (1459-1523). De tragische paus uit de Nederlanden, Antwerpen - Apeldoorn, Garant, 2011, 159 blz.

Adrianus VI

Wie in Leuven op het Hogeschoolplein het statige Pauscollege bezoekt, raakt onvermijdelijk onder de indruk van de eeuwenoude uitstraling. Het college is genoemd naar Adriaan van Utrecht, paus Adrianus VI, de enige paus die de Nederlanden in de loop der eeuwen geleverd hebben. Een gok die de kardinalen nooit meer herhaalden. Want toen de man na een zeer kort pontificaat in 1523 onbemind stierf, was er gejuich in de straten van Rome en nog meer in het Vaticaan en de paleizen van de kardinalen. Niet omdat Adrianus een slechte paus was. Integendeel. Volgens vele kerkhistorici is hij zowat de enige fatsoenlijke kerkleider in de eerste helft van de 16de eeuw, vooraleer het Concilie van Trente van start ging.

Adrianus VI, de enige Nederlandse paus

Waarom was hij dan zo ongeliefd, in een beslissende periode van de geschiedenis, toen de tijdgeest met het optreden van Erasmus, Luther en vele anderen om diepgaande hervorming en krachtdadig optreden schreeuwde tegen de overtalrijke binnenkerkelijke wantoestanden (1)?

Laten we er even het externe getuigenis bijhalen van de Amerikaanse historica Barbara Tuchman in haar Mars der Dwaasheid, hoofdstuk III: De renaissancepausen lokken de protestantse afscheiding uit. Dat deze pausen een fraai stelletje vormden, wisten we reeds. Al was het maar uit Erasmus' Lof der Zotheid, waarin hij met name van leer trekt tegen de krijgsman - paus, Julius II. Wanneer men de prestaties van Sixtus IV (1471-1484), Innocentius VIII (1484-1492), Alexander VI Borgia (1492-1503), Julius II (1503-1513), Leo X (1513-1521) en Clemens VII (1523-1534) achter elkaar in het rijtje gezet krijgt, voel je je maag omkeren van weerzin. Zeker als je Tuchmans zakelijk en daardoor des te striemender requisitorium vergelijkt met de luchtig badinerende stijl vol Engelse understatements van Bamber Gascoigne, die in De Christenen soepel van paus naar paus huppelt(2). Dat Kenneth Clark in Civilisatie vanuit een kunsthistorisch en dus heel ander standpunt “Sixtus IV net zo wreed als hij eruitziet...” noemt en dat hij Julius II beschouwt als “een leeuw in vergelijking met de ezels van het pauselijk secretariaat”, en een groot man, omwille van zijn herbouwen van de St.-Pieter kunnen we nog begrijpen (3). Voor Gascoigne valt ons dat na lectuur van Tuchman moeilijker. Z ij meent zelfs dat het logische alternatief: de religieuze keuze, niet eens in aanmerking kon komen, door de speciaal ongunstige tijdgeest. Als bewijs neemt ze als enige positieve uitzondering onze Adrianus VI. “Diep teleurgesteld stierf deze buitenstaander in september 1523, onbetreurd en na een jaar en twee weken actief in functie te zijn geweest (4).” Haar stelling, die niet door iedereen zal aanvaard worden, is dat deze pausen eenvoudig niet in staat waren om de nodige hervormingen door te voeren: corrupte pausen creëerden - tegen malse sommen - corrupte kardinalen. En uit deze verdorven, in weelde zwelgende troep werden nieuwe, uiteraard corrupte pausen gekozen. “In hun jacht naar wereldse goederen - waaruit hun kunstmecenaat voortkwam als één vorm van smijten met geld - bleven zij blind voor de tekenen des tijds, even overtuigd van hun onschendbaarheid onder de status van hun ambt, als de oude Trojanen onder de heilige sluier, die hun stad heette te beschermen.”

Dit over de achtergrond en de tijdgeest. Het interessante van Verweys bibliografie is nu net dat hij in de loop van zijn verhaal de concrete details van de werking van raden, besluiten enz. uitlegt, betekenisvolle details die alleen studenten van gespecialiseerde richtingen kennen en waarvan de meeste ons onbekend waren. Of die we lang geleden reeds in de verloren archiefdozen van onze herinnering hadden opgeborgen. Dit alles steeds geplaatst tegen de algemene Europese politiek. Alleen al daarom kan ik het boek aan alle geïnteresseerden van harte aanbevelen. En natuurlijk omdat het om een ten onrechte ‘vergeten’ Nederlandse paus gaat!



Waarom vergeten?
Dat is gedeeltelijk te begrijpen uit het valse spel dat de geschiedschrijving met het collectieve geheugen speelt. Historiografie is geconditioneerd door externe factoren en behept met de neiging om op onhistorische wijze actuele eenheden naar het verleden over te brengen. Adrianus VI is in Leuven en elders hier te lande vrijwel vergeten omdat hij geclaimd is door anderen. 'De Nederlandse paus', 'Der letzte Deutsche Papst': dat zijn de betitelingen waaronder Adrianus van Utrecht bekend is. Maar de ongerijmdheid van deze benamingen blijkt wanneer we Adrianus' levensloop van naderbij bekijken.

De Nederlanden

Ja, Adrianus is in Utrecht geboren en ja, dat ligt nu in Nederland. Ja, Utrecht lag destijds in het Heilige Roomse Rijk en dat is de voorloper van het huidige Duitsland. Maar dat maakt hem nog geen 'Duitse paus'. Adrianus heeft nooit één voet gezet in wat nu Duitsland is. Nederland dan? Adrianus is op zeventienjarige leeftijd uit wat nu Nederland is, naar Leuven gekomen en heeft daar zijn carrière gemaakt. Men kan zelfs zonder overdrijving zeggen dat het de stad en universiteit aan de Dijle was die hem uiteindelijk tot paus hebben gemaakt. Zijn geboorte in Utrecht heeft, vergeleken daarbij, eerder een arbitrair karakter. Bovendien: in wezen laten de universele aanspraken van het christendom, zeker in zijn rooms-katholieke vorm, zich in feite maar moeilijk verenigen met nationalistische denkwijzen. Nog erger: Nederland is het uiteindelijke resultaat van een proces dat in de tweede helft van de zestiende eeuw met de Tachtigjarige Oorlog begon, en manifesteert zich in zijn identiteit als een protestants (calvinistisch) land. Wat zou Adrianus van dit alles gedacht hebben? Als we geografische omschrijvingen voor Adrianus mogen gebruiken, dan liggen die ofwel in de stedelijke sfeer (Utrecht, Leuven), ofwel in de sfeer van de (Bourgondisch-Habsburgse) Nederlanden. De laatste afbakening kreeg immers juist tijdens Adrianus' leven meer en meer vorm. We staan er te weinig bij stil, maar in de middeleeuwen waren de contacten met de huidige Duitse gebieden Kleef, Gulik, Berg, Keulen en Aken zeer intens. Pas door de vereniging van gewesten in Bourgondische hand ontstond er een nieuw geheel en een nieuwe afbakening, ook al bleef het prinsbisdom Luik (en daarmee de huidige provincie Limburg) buiten dit geheel. Zo ook gaat het onderscheid tussen Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden (soms ten onrechte verengd tot het Nederlandstalig gebied) terug op de scheiding aan het eind van de zestiende eeuw. Het is eerder de vraag of men dat onderscheid werkelijk kan maken voor een vroegere periode. Holland was bijvoorbeeld duidelijk een gewest in de periferie van Vlaanderen en Brabant, terwijl Gelre meer aanleunde bij de Nederrijnse gebieden. Dat blijkt duidelijk uit de toevloed van studenten in Leuven: waar de Brabantse universiteitsstad vanaf het begin in 1425 veel mensen aantrok uit Zeeland, Holland, Utrecht en Friesland, gaan de studenten uit Gelre tot diep in de zestiende eeuw bij voorkeur naar Keulen.
Deze inleiding lijkt wijdlopiger dan ze feitelijk is. De zestiende eeuw vormt een scharniermoment in de geschiedenis van de streken in de benedenbekkens van Schelde, Maas en Rijn. Adrianus VI was bij enkele van de belangrijkste elementen die dit scharniermoment vorm gaven, zeer nauw betrokken, meer bepaald bij de Bourgondisch-Habsburgse dynastie en de Leuvense universiteit.

Geboren in Utrecht

Adrianus Florensz werd op 2 maart 1459 in Utrecht geboren in het huis dat de hoek vormt tussen de Oude Gracht en de Brandsteeg (nu: Brandstraat). Zijn vader was een ambachtsman, schrijnwerker, maar moet toch enige welstand hebben genoten. Men heeft later getracht Adrianus te voorzien van een adellijke of patricische stamboom, maar dat is nooit gelukt. Adrianus behoorde in ieder geval niet tot de familie D'Edel of Dedel, zoals men vaak vindt, terwijl ook de zgn. familienaam Boeyens onhistorisch is. Adrianus tekent zelf enkel met Adrianus Florentii of Adrianus de Traiecto, wat erop wijst dat hij geen echte familienaam had. Dat komt overeen met het algemene beeld: terwijl in de grotere, maar ook in de kleinere centra van Vlaanderen en Brabant al vanaf de veertiende eeuw familienamen gemeengoed zijn geworden, blijven de steden in Holland en Utrecht hierbij achter. Utrecht was de grootste stad in het noorden, maar met net 20.000 inwoners kon het de vergelijking met Gent, Brugge, Antwerpen, Brussel of Luik niet doorstaan.
Adrianus' vader stierf toen hij nog jong was. Toch lijkt dat voor zijn opleiding geen gevolgen gehad te hebben. Na de eerste elementen van onderwijs in Utrecht zelf te hebben genoten, trok Adrianus naar Zwolle, dat een befaamde Latijnse school herbergde. Hier kwam hij in contact met de Moderne Devotie, een beweging die in de veertiende eeuw juist in de IJsselstreek was ontstaan (Deventer en Zwolle) en die het accent legde op een inniger vroomheid als basis voor het geestelijk leven. De Navolging van Christus (Imitatio Christi), toegeschreven aan Thomas a Kempis, komt uit deze beweging voort. Naast stichtingen in Deventer en Zwolle zelf, breidde de beweging zich ook uit naar elders, zodat ook in de Brabantse steden 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Brussel en Leuven vestigingen van de Moderne Devotie bestonden. In Utrecht en in Luik gaven ze vanaf het einde van de vijftiende eeuw leiding aan de Latijnse school. In 's-Hertogenbosch en Brussel openden ze de eerste drukkersateliers van de stad. Adrianus' levensstijl en -visie werd diepgaand beïnvloed door de praktijken van deze beweging, zoals onder meer tot uiting komt in het dagelijkse gewetensonderzoek dat hij zijn hele leven ondernam.


Adrianus VI, geschilderd door Jan van Scorel in 1523

Getogen in Leuven

Op 1 juni 1476 zette hij een volgende – en beslissende – stap in zijn leven: op die datum werd hij ingeschreven aan de Leuvense universiteit als student in de artes. Elke student begon eerst in de faculteit van de artes, de enige die over een eigen gebouw beschikte, de vicus artium, waarvan het achttiende-eeuwse portaal op dit moment de ingang vormt van het schitterend vernieuwde Museum M in Leuven. Het belangrijkste gedeelte van de studie bracht de student in de artes echter door in een van de vier pedagogieën, genoemd naar de huisnaam van het pand waar deze oorspronkelijk gevestigd waren. Op dit moment rest er nog slechts één in Leuven, namelijk de Valk, vaak ten onrechte 'College De Valk' genoemd, aan de Tiensestraat (nu faculteit der Rechten). Adrianus hoorde echter tot de pedagogie het Varken die zich op het huidige Hogeschoolplein bevond. Letterlijk op dit plein, want dit laatste ontstond juist door de afbraak van het Varken en het ernaast gelegen Standonckcollege tijdens de Franse periode. Adrianus werd in 1478 als primus tot magister artium gepromoveerd en ving vervolgens de studie van de theologie aan. Deze duurde normaal elf tot twaalf jaar, zodat het geen wonder is dat Adrianus pas op 18 juni 1491 het doctoraat in de theologie behaalde. Tijdens deze lange studie genoot hij ondersteuning vanwege de adellijke familie van Marselaer (5), die hij later in zekere zin zou 'terugbetalen' toen hij als paus enkele leden van deze familie in dienst nam. Zijn doctoraat werd overigens mede ondersteund door een toelage vanwege Margaretha van York, de weduwe van Karel de Stoute. Daarmee manifesteerde zich voor het eerst een band met de dynastie.
Op 30 januari 1490 had Adrianus, - na een eerste beneficie in de vorm van een assistentschap in de Sint-Pieterskerk in Utrecht – een beneficie gekregen in de Sint-Pieter in Leuven en was hij daarmee ook als docent aan de universiteit toegelaten. In de jaren die volgden, ontwikkelde hij zich tot de meest vooraanstaande theoloog van de universiteit. Hij was twee maal rector, van 1 maart tot 31 augustus 1493 en van 1 september 1500 tot 28 februari 1501, maar belangrijker was zijn benoeming in 1498 tot deken van het Sint-Pieterskapittel in Leuven. Daarmee verving hij in de praktijk de proost die het eigenlijke hoofd van het kapittel was, maar die in de regel niet resideerde. Als deken was hij tegelijk de hoogste geestelijke in de stad Leuven. In die hoedanigheid zou hij geregeld bijeenkomsten van de Leuvense clerus organiseren, waarbij hij probeerde hervormingen in de geest van de Moderne devotie door te voeren. Dat dit nodig was blijkt uit een van de weinige echte 'anekdoten' die er rond Adrianus bestaan: op een gegeven moment werd hij namelijk vergiftigd door de minnares van een van de kanunniken, maar zijn arts slaagde er net op tijd in Adrianus’ leven te redden.
Als deken was Adrianus ook vicekanselier van de universiteit, een permanente, terwijl het rectoraat slechts een half jaar duurde. De kanselier was verantwoordelijk voor de toekenning van de academische graden, maar omdat de proost (de eigenlijke kanselier) meestal afwezig was uit de stad, nam de vicekanselier normaal diens plaats in. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat het juist Adrianus was die de Leuvense magistraat ertoe overhaalde om Desiderius Erasmus van Rotterdam (1469-1536) een professoraat aan te bieden, toen deze zich in 1502 voor het eerst in Leuven vestigde. Erasmus weigerde overigens.


Adrianus als leraar

De neerslag van Adrianus' onderwijs is voor ons bewaard gebleven, eerst en vooral in zijn eigen handschrift. De Maurits Sabbebibliotheek in Leuven bewaart als ms. 17 een autografe (=eigenhandige) codex met verschillende toespraken en quaestiones van Adrianus. Het handschrift is lang in het Pauscollege bewaard, belandde na de Franse revolutie in Mechelen, maar werd later weer naar Leuven overgebracht. Men vindt in dit handschrift zowel Adrianus' Quaestiones quodlibeticae, die ontstonden naar aanleiding van het academische gebruik om geregeld een openbare disputatie te houden, waarbij de disputator een onderwerp naar keuze kon behandelen, als zijn Quaestiones in quartum Sententiarum librum, een meer systematische behandeling van het vierde boek van de Sententiae van Petrus Lombardus, het basishandboek voor het theologisch onderwijs in de Middeleeuwen. In deze Quaestiones staat Adrianus met name stil bij de sacramenten, meer bepaald ook dat van de biecht. Dit onderwerp stond in Leuven overigens in het midden van de belangstelling in deze periode. Diverse andere Leuvense theologen publiceerden rond de sacramenten en dan vooral ook over de biecht. Deze belangstelling zou nog grote gevolgen hebben, zoals hierna aan bod zal komen. Adrianus' werken zijn echter niet enkel in handschrift overgeleverd, maar werden ook gedrukt. Opmerkelijk hierbij is dat de eerste druk van beide Quaestiones dateert van het moment dat Adrianus de Dijlestad definitief had verlaten. Het lijkt haast alsof men Adrianus' theologisch onderwijs zozeer op prijs stelde dat men dat ook na zijn vertrek bij zich wilde houden. Een tweede reeks drukken van deze werken dateert van net na zijn verkiezing tot paus. In totaal zijn voor beide werken een tiental edities bekend, alle uit de eerste helft van de zestiende eeuw.

Adrianus als raadsheer

Adrianus' vooraanstaande positie aan de Leuvense universiteit leidde ertoe dat zijn talent en zijn integriteit ook buiten universitaire kringen werden opgemerkt. De politieke situatie aan het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw was, zoals bekend, nogal delicaat. Na de voortijdige dood van Maria van Bourgondië in 1482 kon Maximiliaan van Oostenrijk zich amper handhaven als regent. Hun zoon, Filips de Schone, laatste hertog van Bourgondië, nam vroegtijdig de regering over, maar stierf al in 1506, toen zijn opvolger (Karel V) amper zes jaar was. Een nieuw regentschap van Maximiliaan stelde iets minder problemen, vooral omdat hij zich liet vertegenwoordigen door Karels tante, Margaretha van Oostenrijk. Deze benoemde Adrianus in 1506 al tot raadsheer. In 1507 werd hij bovendien aangesteld tot opvoeder van de toekomstige vorst, waarbij Adrianus instond voor de intellectuele vorming van Karel V. De politieke en hoofse opvoeding lag in handen van Willem van Croy (1458-1521). Vanaf 1512 was Adrianus raadsheer van Karel V. Geleidelijk slorpte het werk aan het hof steeds meer van Adrianus' tijd en energie op. Vanaf 1509 gaf hij nauwelijks nog college, in 1515 zou hij de universiteit zelfs definitief verlaten.

Adrianus naar Spanje

In dat jaar werd Adrianus immers belast met een delicate diplomatieke opdracht. Was Maximiliaan regent (via Margaretha) in de Bourgondische erflanden, dan werd in Castilië en Aragon het regentschap waargenomen door Ferdinand van Aragon, de vader van Karels moeder, Johanna de Waanzinnige. Deze had voor de erfenis echter niet Karel zelf op het oog, maar diens jongere broer Ferdinand, die in Spanje geboren was. Tegen het eind van 1515 stuurde Karel V Adrianus naar Spanje om zijn eigen opvolging aldaar veilig te stellen. Ondanks veel geaarzel vanwege Ferdinand wist Adrianus in januari 1516 hem te overtuigen om Karel ook in de Spaanse monarchie als opvolger te aanvaarden. Net op tijd: op 23 januari 1516 overleed Ferdinand van Aragon. Adrianus nam nu namens Karel V het regentschap waar. Hij zag zich daarbij echter geconfronteerd met de invloedrijke en machtige primaat van Spanje, kardinaal Ximenes de Cisneros (1431-1517). Adrianus ging wijselijk geen echte confrontatie aan, maar concentreerde zich op kerkelijke zaken, terwijl Cisneros de profane politiek in handen had. Tegelijk zette voor de gewezen universiteitsprofessor een steile klim in op de kerkelijke hiërarchische ladder. In het academisch milieu mag men wel eens ertoe geneigd zijn om het professoraat als een nec plus ultra te zien, de buitenwereld ervaart dat dikwijls anders. Om ervoor te zorgen dat Adrianus zich tegen Cisneros kon handhaven, moest hij kerkelijke functies en waardigheden bekleden: de rang van deken van het Leuvense Sint-Pieterskapittel verbleekte eenvoudigweg tegenover Cisneros' kardinalaat. In 1516 wordt hij grootinquisiteur voor Aragon, Navarra en Valencia; op 18 augustus 1516 wordt hij bisschop van Tortosa aan de oostkust; op 1 juli 1517 wordt hij, op uitdrukkelijke wens van Karel V, benoemd tot kardinaal (titelkerk: SS. Giovanni e Paolo op de Celio). Daarmee werd hij Cisneros' evenknie. Bovendien valt op dat al Adrianus' functies in Aragon zijn te situeren, waardoor hij in de Aragonese rijkshelft dezelfde waardigheden vervulde als Cisneros in Castilië. Op die manier was Adrianus ook niet direct onderworpen aan Cisneros. Uiteindelijk zal hij in 1518, na Cisneros' dood, ook grootinquisiteur van Castilië en Leon worden en daarmee de eerste grootinquisiteur voor heel Spanje.

Opstand van de Comuneros

Intussen was Karel V zelf in Spanje aangekomen. Hij liet zich overal inhuldigen, terwijl tegelijkertijd de onrust onder de bevolking en de adel toenam: men zag hoe de eigen raadsheren van Karel zich nestelden in posities die eerder door Spanjaarden werden ingenomen. Langzaam dreigde er, althans in Castilië, een uitbarsting, maar voordat het zover was, ontving Karel bericht dat hij tot keizer was verkozen en haastte hij zich naar Aken (1520). Adrianus bleef in Spanje achter als regent namens de koning. Nauwelijks was Karel vertrokken of de smeulende opstand brak uit. Deze revolte is bekend geworden als de opstand van de Comuneros. Aanvankelijk werd Adrianus nagenoeg klem gezet. De opstandelingen verenigden zich rond de moeder van Karel V, Johanna de Waanzinnige, die zij als rechtmatige koningin erkenden. Geleidelijk wist Adrianus het tij te keren, deels door zelf de grootst mogelijke soberheid te betrachten zodat hem niets verweten kon worden, deels door de benoeming van twee Spaanse Grandes als medegouverneurs. Hierdoor verdween de absolute tegenstelling Castillanos – Flamencos en begon tevens de hogere adel zich te distantiëren van de opstand. Daardoor gelukte het Adrianus en zijn collega's om de opstand in 1521 neer te slaan. Hier ook speelt de gebruikelijke historiografie ons overigens parten. In de Spaanse geschiedenis wordt deze opstand voorgesteld als een vrijheidsstrijd tegen de buitenlanders die Karel V had achtergelaten om het land te besturen. In die optiek is de overwinning van Adrianus eerder negatief geëvalueerd en spreekt men over verlies van vrijheid voor de steden, overwinning van het gecentraliseerde absolute koninklijke gezag enz. Bovendien betrof het enkel Castilië: in Aragon bleef het rustig. In feite betoonde Adrianus zich een zeer succesvol regent, omdat hij het Spaanse bezit voor Karel V behouden heeft en diens gezag in Spanje gevestigd heeft. Dat heeft ongetwijfeld een groot gewicht in de schaal gelegd voor de hierop volgende gebeurtenissen. De leiders van de Comuneros hadden ook afspraken gemaakt met Frankrijk, waarbij de inzet Navarra was: een twistpunt dat enkele eeuwen in beslag heeft genomen. Deze belofte, die in feite ook kon worden uitgelegd als verraad aan de 'nationale zaak', speelde overigens in het voordeel van Adrianus, want ze bracht de leiders van de opstand in diskrediet. Gevolg was echter wel dat de Fransen Navarra binnenvielen en onder meer de stad Fuenterrabia hadden veroverd. Adrianus bevond zich in januari 1522 in Vitoria (Baskenland) om de verdediging tegen de Fransen voor te bereiden, toen hem een bericht bereikte dat zijn hele carrière op haar kop zette.

Adrianus wordt paus

In Rome was op 1 december 1521 paus Leo X (1513-1521) onverwacht gestorven. Boze tongen fluisteren dat hij vergiftigd was, maar dat is niet meer te bewijzen. We weten enkel dat Leo's wijnschenker die ochtend vroeg en spoorslags het paleis had verlaten. Tijdens het conclaaf dat op dit overlijden volgde, kwamen de aanwezige kardinalen er niet uit: de tegenstellingen tussen Fransgezinde en keizergezinde kardinalen waren te diep en elke kandidaat die werd voorgesteld, was meteen onaanvaardbaar voor de andere partij. Uiteindelijk stelde Giovanni de Medici, neef van Leo X en later zelf paus onder de naam Clemens VII (1523-1534), voor de niet-aanwezige Adrianus van Utrecht te kiezen. Adrianus had verscheidene troeven: hij genoot een reputatie van geleerdheid en vroomheid, hij had politieke connecties met de keizer, maar was nog niet 'verbrand', zoals de andere kandidaten, hij had ervaring met regeren, hij had net succesvol de opstand van de Comuneros onderdrukt én hij was al 62, zodat zijn pontificaat niet al te lang zou duren en men zich ondertussen kon bezinnen over een echte opvolger voor Leo. Op 9 januari 1522 werd Adrianus zonder verdere problemen gekozen. Die problemen begonnen nu pas, want de paus zat in Spanje en moest nog van zijn verkiezing op de hoogte worden gebracht. Informeel vernam Adrianus dit nieuws eind januari, maar het officiële bericht volgde pas op 9 februari. De stad Utrecht en Karel V waren eerder op de hoogte van de verkiezing dan Adrianus zelf. De nieuwe paus legde zijn functie van regent meteen neer en begon zijn reis naar Rome voor te bereiden. Dat nam veel tijd in beslag: enerzijds wilde Adrianus wachten om naar Rome te vertrekken tot Karel V in Spanje zou zijn, anderzijds ondervond hij aanzienlijke moeilijkheden bij het vinden van voldoende schepen (en geld) voor de overtocht. De route over land viel af vanwege de delicate verhouding tot Frans I van Frankrijk; bij een route over zee liep men het risico van een overval door Moorse piraten. Uiteindelijk duurde het tot 15 augustus voor Adrianus in Tarragona scheep ging. Op 29 augustus landde hij in Ostia, op 31 augustus werd hij in de Sint-Pieter gekroond. Daarmee kwam er een eind aan een unieke periode in de kerkgeschiedenis: nooit tevoren of daarna zat er zo'n lange periode tussen keuze en kroning.

Paus Adrianus en de internationale politiek

Het pontificaat van Adrianus VI draait rond vier punten, waarvan er steeds twee nauw met elkaar verbonden zijn. Eerst en vooral wilde Adrianus een algemene verzoening tussen de verschillende Europese vorsten bereiken, iets wat men overigens ook in de geschriften van humanisten als Erasmus en Juan Luis Vives (1492/93-1540) aantreft. Deze verzoening vormde tevens de achtergrond voor een gemeenschappelijk front tegen de expansie van het Ottomaanse Rijk, die net op haar hoogtepunt was. Op dit vlak is Adrianus jammerlijk mislukt: Frans I wantrouwde hem vanaf het begin als oud-leermeester van Karel V; Karel zelf dacht in de nieuwe paus een onvoorwaardelijk medestander te hebben en drong er bij hem op aan dat hij zou toetreden tot een anti-Frans verbond. Adrianus zelf wenste echter strikte neutraliteit te handhaven. Uiteindelijk kwamen intriges namens de Franse koning aan het licht, die Adrianus ertoe bewogen om inderdaad tot Karels alliantie van Habsburg, Engeland en Venetië toe te treden. In wat zo ongeveer Adrianus' laatste publieke optreden zou zijn, op 5 augustus 1523, kondigde hij in de S. Maria Maggiore de toetreding af. Daarmee was uiteraard ook de anti-Turkse politiek mislukt. Op 1 december 1522 viel het door de Johannieters verdedigde Rhodos. Adrianus ontving de verdreven grootmeester in zijn laatste levensmaand. Vanaf 1530 zouden deze ridders het eiland Malta verdedigen, waaraan ze hun naam van Maltezer orde danken. Overigens bestaat deze orde nog steeds en wordt hij erkend als een soevereine instelling. De zetel bevindt zich aan de Via dei Condotti in Rome. De Ottomaanse expansie zou enkele jaren later, in het beleg van Wenen in 1529, tot haar absolute hoogtepunt komen.

Adrianus en Luther

Het derde centrale gegeven in Adrianus' pontificaat is de Hervorming van Maarten Luther (1483-1546). Al vanaf het einde van de vijftiende eeuw hing er, zeker in Noordwest-Europa, een verlangen naar hervorming van de Kerk in de lucht. Het succes van de Moderne devotie die Adrianus in zijn dagelijkse spiritualiteit zo beïnvloedde, komt ook uit die achtergrond voort. Maarten Luther ging echter verder. Hij worstelde haast wanhopig met het probleem van het heil: hoe kon de mens als zondig wezen toch het heil deelachtig worden? Uiteindelijk vond hij de sleutel in de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, de sola fides-leer. Op basis daarvan viel hij de verkoop van aflaten aan, maar stelde tegelijk de effectiviteit van de sacramenten in twijfel. Op 31 oktober 1517 publiceerde hij zijn 95 stellingen. De reactie vanuit kerkelijke kringen was afwijzend: Leo X zou Luther in 1520 veroordelen, maar de paus was niet de eerste die Luthers stellingen als ketters verwierp. Dat waren de Leuvense theologen die in 1519 hun veroordeling het licht deden zien. Voordat ze deze stap waagden, hadden ze echter advies gevraagd aan hun oudere collega's in Keulen én aan hun oude voorman, Adrianus van Utrecht, op dat moment in Spanje. Dat juist de Leuvense theologen reageerden, hangt natuurlijk ook samen met het feit dat net zij veel rond de sacramenten werkten. Luthers leer haalde in wezen hun hele wetenschappelijke activiteit onderuit. Adrianus bevestigde de veroordeling door de Leuvense theologen en zijn brief werd als eerste stuk in de editie van deze uitspraak afgedrukt (Leuven: Dirk Martens, februari 1520), op zich een interessante suggestie van het aanzien dat Adrianus op dat moment in Leuven genoot.

Enkele maanden na de veroordeling door de Leuvense theologen volgde paus Leo X in 1520 met de bul Exsurge Domine, die Luther overigens verbrandde. Belangrijker was wellicht nog dat de Rijksdag van Worms en Karel V in 1521 op grond van deze veroordeling door de paus op hun beurt ook Luther in de ban sloegen. Het Edict van Worms moest echter nog geïmplementeerd worden. Op dit moment doet Adrianus opnieuw zijn intrede op het toneel. Hij probeert als eerste een afdoend antwoord te geven op de uitdaging door Luther. Dit antwoord omvat drie luiken: politiek, intellectueel en moreel.

Op intellectueel vlak poogde Adrianus om vanwege Rome een theologisch correcte weerlegging te formuleren van Luthers standpunten. Daartoe probeerde hij een team rond zich te verzamelen van Europa's leidende intellectuelen aan katholieke zijde. Hij slaagde er bijvoorbeeld in om de Duitse theoloog Johannes Eck (1486-1543) en zijn eigen Overijsselse oud-student uit Leuven Albertus Pighius (ca. 1490-1542) naar Rome te krijgen. Adrianus probeerde ook om Desiderius Erasmus zover te krijgen dat deze ofwel naar Rome kwam ofwel vanuit zijn woonplaats Bazel tegen Luther schreef. Dit lukte echter niet. Erasmus bleef voorlopig nog neutraal, wellicht in een poging (of de – overigens ijdele – hoop) om de verschillende partijen nog te verzoenen. Wel stuurde Erasmus een brief vol adviezen, maar deze is slechts gedeeltelijk bewaard gebleven.

De ‘excuses’ van Adrianus

Op politiek vlak stuurde Adrianus een legaat, Francesco Chieregati (1479-1539), naar de volgende Rijksdag, die van Neurenberg (herfst 1522). Hier zette hij een in de kerkgeschiedenis unieke stap: hij gaf Chieregati een aparte verklaring mee, de Instructio, waarin hij expliciet en formeel erkende dat er in de Kerk en dan met name aan de Curie misstanden waren en hij beloofde beterschap. Hij riep ook iedereen op in het eigen geweten te speuren waar hij van de rechte weg was afgeweken. Deze 'excuses' van Adrianus VI stootten op weinig sympathie in zijn eigen tijd (de fervente katholieken waren verbijsterd en de lutheranen beschouwden ze als een bevestiging van hun gelijk), maar hebben de laatste jaren wel de belangstelling voor Adrianus weer levend gemaakt. Uiteindelijk was het nog nooit in de geschiedenis voorgekomen dat een paus misstanden toegaf en beterschap beloofde. Ook na Adrianus blijft dit beperkt tot de excuses die Johannes Paulus II in de aanloop van het jubeljaar 2000 deed en, heel recent en actueel, de verontschuldigingen van Benedictus XVI in het kader van het seksueel misbruik dat de Kerk nu (2010) in beroering brengt. Het kan geen kwaad de bewuste passage nogmaals (in vertaling) te citeren:

Zeg eveneens dat wij oprecht toegeven dat God toestaat dat deze vervolging Zijn Kerk treft vanwege de zonden der mensen, vooral van de priesters en de hogere geestelijkheid. Het staat vast dat de hand des Heren niet verkort is zodat hij niet zou kunnen redden, maar dat de zonden een afstand scheppen tussen Hem en ons en Zijn gelaat verbergen, zodat Hij ons niet verhoort. De Heilige Schrift roept luid dat de zonden van het volk voortvloeien uit de zonden van de priesters en daarom ook, zoals Johannes Chrysostomus zegt, ging onze Heiland, toen hij de zieke stad Jeruzalem wilde genezen, eerst de tempel binnen om de zonden van de priesters de bestraffen, zoals een goede arts de ziekte vanaf de wortel geneest.

Wij weten dat in deze Heilige Stoel al gedurende enkele jaren veel verwerpelijk is geweest, misbruik in geestelijke zaken, overdaad in benoemingen, kortom alles in het tegendeel verkeerd. En het is geen wonder dat de ziekte van het hoofd af naar de ledematen, van de pausen naar de andere, lagere, geestelijken is afgegleden. Wij allen, dat wil zeggen: kerkvorsten en geestelijken, zijn afgeweken, ieder op zijn eigen weg, en al lang was er niemand die iets goeds deed, absoluut niemand. Daarom is het nodig dat wij allen eer bewijzen aan God en onze ziel verootmoedigen, dat ieder van ons ziet waar hij gevallen is en dat hij zich liever zelf beoordeelt dan dat hij zich door God met de roede van zijn toorn laat oordelen. Hierin moet u, voorzover het onszelf betreft, beloven dat wij alle moeite zullen doen om eerst deze Curie, vanwaar misschien heel dit kwaad voortkomt, te hervormen. Zoals daarvandaan het bederf naar alle lagere niveaus is doorgelekt, zo ook zou van hetzelfde punt de gezondmaking en de hervorming van alles moeten doordringen.

Wij achten ons des te meer verplicht om dit te bewerkstelligen als we zien hoezeer de hele wereld een dergelijke hervorming dringend wenst. Wij hebben u eerder al gezegd, menen wij, d at wij dit pausschap nooit hebben geambieerd: veel liever, voor zover het van ons zou afhangen, zouden we een teruggetrokken leven leiden en in heilige rust God dienen. We zouden zelfs dit pausschap hebben geweigerd als niet de eerbied voor God en de oprechte wijze van onze verkiezing en de vrees voor een schisma dat door onze weigering dreigde, ons had verplicht de keuze te aanvaarden. Wij hebben dus onze nek gebogen voor de hoogste waardigheid, niet uit begeerte om te heersen noch om onze naasten te verrijken, maar om aan Gods wil te gehoorzamen, om Zijn vervormde bruid, de Katholieke Kerk, te hervormen, om de onderdrukten te hulp te komen en om geleerden en deugdzame mensen die al lange tijd verwaarloosd neerliggen, weer op te richten en te eren, ten slotte om alle andere dingen te doen die een goede paus en een wettige opvolger van de H. Petrus moet doen.

Hoewel niemand zich erover moet verwonderen als hij niet onmiddellijk alle fouten en misbruiken gecorrigeerd ziet: de ziekte is te zeer ingekankerd en ze is niet eenvoudig, maar veelzijdig en veelvormig. We moeten behoedzaam te werk gaan en eerst de ernstigste en gevaarlijkste zaken verhelpen om te verhinderen dat we in de wil om alles tegelijk te hervormen alles in feite in chaos storten. Zoals Aristoteles zegt, zijn alle plotselinge wijzigingen in de staat gevaarlijk en wie iemand te hard bij de neus grijpt, lokt een bloedneus uit.


Opvallend in deze passage is onder meer dat Adrianus in een zeer persoonlijke wending aan Chieregati zelf (tot wie deze Instructio gericht was) ingaat op zijn twijfel bij het aannemen van het pausschap en zijn verzekering dat hij dit nooit heeft geambieerd. Normaal werd de pauselijke correspondentie opgesteld door secretarissen, met name door Adrianus' privé-secretaris (secretarius domesticus), zijn Brabantse oud-student Dirk van Heeze (Theodericus Hezius (ca. 1485/90-1555)), die ook de brieven aan Erasmus opstelde. Dat verklaart ook waarom vrijwel alle pauselijke brieven onderaan ook de naam van de secretaris vermelden, maar in de Instructio aan Chieregati ontbreekt een dergelijke naam: is dit een aanwijzing dat dit stuk werkelijk persoonlijk door Adrianus is opgesteld? De haast schoolse manier van de opbouw van de volledige tekst met haar duidelijke geleding in verschillende punten is daar niet mee in tegenspraak, maar bewijst uiteraard niet noodzakelijk iets. Voorlopig moet dit nog in het ongewisse blijven.

Paus Adrianus en de kerkhervorming

De derde wijze van reactie op Luthers optreden vormt in feite tegelijk het vierde kernpunt van Adrianus' pontificaat, namelijk een poging om de Kerk en dan vooral de Curie te hervormen. Al bij aankomst zag Adrianus zich tot grote soberheid gedwongen, om de eenvoudige reden dat Leo X de pauselijke schatkist nagenoeg grondig had leeggemaakt. Het gevolg waren uiteraard ernstige personeelsbezuinigingen: alle kunstenaars en literaten vlogen als eersten de deur uit, wat Adrianus prompt het odium van cultuurbarbaar opleverde (wat overigens in Italië en in de Italiaanse (kunst-) geschiedschrijving tot op de dag van vandaag doorwerkt). Adrianus had trouwens weinig voeling met de toenmalige Renaissancekunst, althans niet met haar meer profane kanten, en ook de aantrekkingskracht van de kunstwerken uit de Oudheid ontsnapte hem nagenoeg volledig. De beeldenverzameling van Julius II in het Ottogono in het Belvedere, de trots van Julius II en Leo X, ging achter slot en grendel. Het gaat hierbij om beelden die vandaag de dag nog altijd op deze plaats zijn opgesteld en die iedere Romereiziger kent, zoals de Laocoön of de Apollo van het Belvedere. Als opvolger van Raffaello benoemde Adrianus de Hollandse schilder Jan van Scorel (1495-1562) tot conservator van de Vaticaanse oudheden. Van Scorel zou na Adrianus' dood naar de Nederlanden terugkeren en zijn Romeinse ervaring zou een van de eerste ontmoetingen zijn tussen de Italiaanse Renaissance en de antieke kunst enerzijds en de noordelijke traditie anderzijds. Adrianus vaardigde ook een decreet uit dat het dragen van lange baarden (een uiting van lichamelijke trots) door hoge geestelijken verbood. Maar het feit dat alle portretten van Adrianus' voornaamste steunpilaar aan de Curie, zijn dataris, de Brabander Willem van Enckenvoirt (1464-1534) een weelderige baard laten zien, getuigt er al van dat dit edict weinig succes beschoren was. Van Enckenvoirt zou ook de enige kardinaal zijn die Adrianus (op zijn sterfbed) zou creëren. Overigens is de naam van de barbier van Adrianus zelf wel bekend: het is de Brusselaar Johannes Rosetus (Van der Roosen of Roseau?; † 1526). Deze versobering in levensstijl moest gevolgd worden door een morele inkeer, maar het pontificaat van Adrianus was te kort om echte resultaten te bereiken.

Ziekte en overlijden

Kort nadat hij plechtig de toetreding tot de anti-Franse alliantie van Karel V had afgekondigd, werd Adrianus ziek. Een nierkwaal, versterkt door de psychische uitputting wegens de verschillende teleurstellingen en de ongezonde, hete Romeinse zomer, kluisterden de paus aan het bed. Begin september voelde hij zijn einde naderen. Op 8 september maakte hij zijn testament; zijn dataris benoemde hij tot kardinaal. Op 14 september 1523 stierf paus Adrianus VI, te midden van zijn vier Brabantse getrouwen: zijn secretaris Dirk van Heeze, Willem van Enckenvoirt, Nicolaas van der Poorten uit Eindhoven (ca. 1480-1526) en de Leuvenaar Petrus van der Male († 1555). Zijn lichaam werd de volgende dag naar de Sint-Pieter overgebracht, maar de snel inzettende ontbinding deed bij de (Spaanse) wachten het vermoeden rijzen dat de paus vergiftigd was. Een autopsie wees echter enkel op natuurlijke oorzaken. Kort daarop werd de paus in de (oude) Sint-Pieter bijgezet. Willem van Enckenvoirt liet in de kerk van het Heilige Roomse Rijk, de S. Maria dell'Anima, een groots grafmonument oprichten, waarheen het lichaam van de paus in 1533 werd overgebracht. De bezoeker kan dit monument nog altijd bewonderen, temidden van tal van andere monumenten voor personen uit de Nederlanden, zoals een aantal Luikse curialen, de Leuvense theoloog Henricus Gravius (1536-1591), kardinaal Willem van Enckenvoirt zelf, de Brabantse componist Christiaan van der Ameijden (ca. 1530-1605), alsmede twee grafmonumenten van de hand van de Brusselse beeldhouwer François Duquesnoy en twee kapellen met fresco's door de Vlaamse schilder Jan Miel uit Beveren-Waas (1599-1663) en de Mechelaar Michiel Cocxie 1499-1592).

De betekenis van Adrianus

In zekere zin kwam het pontificaat van Adrianus VI zowel te vroeg als te laat. Het optreden van Maarten Luther had de geesten zodanig door elkaar geschud en was zo razend snel geëscaleerd, net omdat allerlei andere tegenstellingen van politieke en sociale aard zich op dit optreden hadden geënt. De posities lagen al te ver uit elkaar voor een verzoening. Anderzijds ging alle aandacht op dit moment uit naar het afbakenen van de wederzijdse posities, zodat elke maatregel die een eigen hervorming beoogde als een vorm van kritiek op – en dus verraad aan – de eigen posities kon worden uitgelegd: de geesten waren gewoon niet rijp voor een actieve en 'positieve' reactie en interne hervorming. Pas onder het pontificaat van Paulus III Farnese (1534-1549) zou het concilie van Trente worden bijeengeroepen en begonnen de eerste schreden van de Contrareformatie. Het zou de hele tweede helft van de zestiende eeuw vergen alvorens de katholieke Kerk echt een eigen hervorming had doorgevoerd. Opvallend is wel dat de kernmomenten van die Contrareformatie precies in de lijn lagen van wat Adrianus VI probeerde: versobering en verstrenging van levensstijl, oprechte devotie en hervorming van de religieuze praktijk van de geestelijken zelf, plus hervorming van de opleiding van de clerus. In die zin is het laatste gebaar van Adrianus VI van blijvend belang geweest. Bij testament van 8 september 1523, waarin hij bepalingen uit een eerder testament van 26 december 1512 hernam, bepaalde hij de oprichting van een college voor studenten in zijn eigen huis aan de 's Meiersstraat in Leuven. Het Pauscollege is wellicht het belangrijkste monument dat Adrianus ons heeft nagelaten en als facet van een pausschap dat zowel tragisch en eenzaam, maar ook tegelijk wegwijzend en visionair was, een monument dat de stad en de universiteit van Leuven en eigenlijk de Nederlanden in hun geheel werkelijk zouden mogen koesteren als aandenken aan een ondanks zijn korte pontificaat waarlijk grote paus. 

Standbeeld voor Adrianus  

Op donderdag 17 december 2015 is in Utrecht op de Pausdam en naast het Paushuize een standbeeld onthuld voor paus Adrianus VI. Het is het werk van kunstenaar Anno Dijkstra, wiens ontwerp gekozen werd uit meer dan 60 inzendingen. Het monument is gesponsord door het Prins Bernhard Cultuurfonds.

 


Noten

1. Joris Tulkens, De verloren droom van Pieter Gillis.
2. Bamber Gascoigne, De Christenen, Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1977.
3. Kenneth Clark, Civilisatie, Antwerpen, N.B.C., 1970, vnl. p. 119
4. Barbara Tuchman, De mars der dwaasheid. Bestuurlijk onvermogen van Troje tot Vietnam, Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1985, 2de druk, voornamelijk p. 134. In een inleidend hoofdstuk definieert Tuchman bestuurlijke dwaasheid merkwaardig genoeg niet in termen van ethische normen, doch als 'het bedrijven van een politiek die in strijd is met het eigenbelang van de betrokken onderdanen of de staat' (p. 13) ‘Om in dit boek als dwaasheid te kunnen worden bestempeld dient de gevoerde politiek aan drie criteria te voldoen: zij moet destijds al als averechts zijn onderkend en niet hoofdzakelijk achteraf. Dit is van belang omdat elke politiek door de zeden van haar eigen tijd wordt bepaald... Ten tweede dient er een geschikte alternatieve gedragslijn voorhanden te zijn geweest'. Als derde criterium neemt ze 'dat de politiek in kwestie die van een groep moet zijn geweest en niet die van een individuele heerser en dat zij bovendien langer dan een politieke levensduur moet hebben voortgeduurd. Wanbestuur door een enkele soeverein of tiran komt te vaak voor en is te persoonlijk om een algemeen onderzoek te rechtvaardigen’ (p. 13)
5. Eén opmerking: op p. 20 schrijft de auteur: ‘Tijdens deze lange studie genoot Adrianus bovendien financiële ondersteuning vanwege de Antwerpse familie De Marselaer, … in Rome zouden drie broers van deze familie tot Adrianus’ hofhouding behoren.’ En, voegen wij eraan toe, in de volgende generaties zou telkens een zoon de naam Adrianus dragen, onder anderen Adriaan van Marselaer (+1617), de Antwerpse humanist aan wie we het verloren gewaande dossier danken over zijn oud-oom Joos de Rijcke, de eerste Vlaming in het pas veroverde Incarijk, een nationale held in Ecuador, in Vlaanderen nog meer onbekend dan Adrianus. Alleen waren de van Marselaers omstreeks 1500 nog geen Antwerpse patriciërs, maar Brabantse landjonkers, met ruime bezittingen in Malderen en Opdorp. Jan van Marselaer heeft in 1478 de studies aan de universiteit van Leuven betaald van Adriaen Boeyens uit Utrecht. Dit blijkt uit zijn testament van 1475. Via welke wegen de van Marselaers (en het Bourgondische hof) betrokken raakten bij de jonge student, die meer dan 40 jaar later, in 1522 Paus Adrianus VI zou worden, konden we nog niet achterhalen (J.M.).

Over Joos de Rijcke zie de gelijknamige website
Jos Martens, juli 2012