Monika Triest – Guido Van Poucke, De oorlog na de Groote
Oorlog. Anti-Duitse repressie in België na W.O. I. Uitgeverij
Polis, Antwerpen / Pelckmans, Kalmthout, 2015. 320 p., foto’s,
prenten, documenten, woordenlijst, literatuur, noten. ISBN 978
94 6310 024 3;€ 25.
De oorlog na de Groote Oorlog
Tussen 1863 (opening van de Schelde) en
1918 woonden in Antwerpen vele Duitse families. Ze waren met
ongeveer 20.000 op 300.000 inwoners in 1910. De Nederlanders
waren nog talrijker, maar minder invloedrijk. De Duitse families
waren reders, industriëlen, bankiers, handelaars. Ze dreven
handel met de kolonies en met Amerika. Antwerpen was ook voor
Duitsland de belangrijkste haven.
Historische romans
Anti-Duitse repressie in België na de Eerste Wereldoorlog
In Brussel woonden ca. 15.000 Duitsers : bankiers,
kleinhandelaars, ambtenaren. Zij drukten hun stempel niet zo op
de stad als hun landgenoten in Antwerpen. Dat gold ook voor de
geschoolde arbeiders in Luik en Verviers.
In Antwerpen hadden ze scholen, culturele, sportieve en
economische verenigingen, telkens met honderden leden. Achteraan
in het boek staat de indrukwekkende lijst. En ze waren bijzonder
goed geïntegreerd en bekend om hun gul mecenaat.
Maar op 4 augustus 1914 brak de oorlog uit. Al op 6 augustus
kwam er een dwangbevel van de provinciale krijgsgouverneur
Dufour en van de Antwerpse burgemeester Jan De Vos : “Alle
Duitsers en Oostenrijkers moeten vandaag voor 24 u de stad
verlaten hebben”(p.14). Op 9 augustus werd ermee gedreigd dat ze
als spionnen gedood zouden worden.
De meesten namen de vlucht en lieten alles achter: woning,
bedrijf, bank, kapitaal, buitenverblijf, …
Na de oorlog werden ze door de Belgische overheid zwaar
bestraft, alsof ze collaborateurs waren.
De meesten werden vanaf 1921 onteigend. Dit werd goedgekeurd in
het Belgisch parlement, met ruime meerderheid. En tegen het
principe “Nulla poena sine lege”, want er was geen enkele wet
die zei dat bezittingen aangeslagen mochten worden, enkel omdat
de eigenaars van Duitse afkomst waren. Tegelijk kreeg menigeen
nog na de oorlog een koninklijke onderscheiding voor verdiensten
aan het nieuwe vaderland.
Het heeft bijna 100 jaar geduurd voordat een eerste historische
studie verschijnt over dit weinig fraai hoofdstuk in onze
geschiedenis. En in de eindeloze herdenkingen van de 1° W.O.
kwam dit thema nog geen enkele keer aan bod.
De auteurs baseren hun studie op archieven die (achteraan
opgesomd worden en die ) tot voor kort ontoegankelijk waren. En
ze tonen de fouten van de Belgische overheid duidelijk aan.
Ze tonen ook de patriciërswoningen en andere gebouwen die we te
danken hebben aan die Duitse families en ze herinneren ons aan
hun liefdadigheid en zaken die door hen gesponsord werden,
zoals de Zuidpoolexpeditie van Adrien de Gerlache door de
familie Osterrieth, die een prachtig paleis hadden op de Meir en
het domein Voshol in Brasschaat; in beide was de koninklijke
familie geregeld te gast; verder de dierentuin, het
Nottebohmziekenhuis en de prachtige Nottebohmzaal in de
Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience. Dezelfde familie had ook
de Brabofontein op de Grote Markt gesponsord en steunde opvang-
en revalidatiehuizen. Léonie Osterrieth had de bijnaam “Koningin
van de liefdadigheid”(41).
De Duitse families richtten ook allerlei clubs en verenigingen
op zoals Beerschot (voetbal), zeescouts, de Antwerp Golf club,
ze organiseerden in 1913 de wereldtentoonstelling en de
Olympische Spelen, die pas in 1920 plaats vonden. Ze hadden
verenigingen voor turnen, zang, leraren, zeelieden, arbeiders,
fietsers en een ziekenfonds.
De directeurs van de Red Star Line waren Duitsers : Von der
Becke en Carl Eduard Strasser, hoewel de maatschappij
Brits-Amerikaans was en de Britten met 50 à 60 % het grootste
aandeel hadden in de haven van Antwerpen. Von der Becke was ook
importeur van olie en actief in zeevaart, Strasser had ook een
koffiebedrijf en aandelen in vele andere firma’s. Vandaar zijn
bijnaam : de “tsaar van de haven”. Het Hansahuis aan het Steen
was eigendom van de familie Von Mallinckrodt, die ook actief was
in koffie, wol, rubber en financiën.
De familie Bracht, die veel later (1978) nog in het nieuws kwam
toen baron Bracht ontvoerd en vermoord werd, iets dat hier niet
vernoemd wordt, deed in ijzer, staal, cement, chemische
producten, koloniale waren, wol, huiden en geldwezen. Ze is al
lang bekend door hun beursgenoteerd plantagebedrijf Sipef, met
zetel op hun kasteel Calesberg in Schoten.
De Duitsers die tijdens de oorlog ondanks het uitwijzingsbevel
in België bleven, waren tegen de oorlog en toonden zich meer
Belg dan Duitser en ook meer Belg dan flamingant: ze deden niet
mee aan de Flamenpolitik en ze spraken meer Frans dan
Nederlands.
De oorlog was een ramp voor de haven: in 1919 had ze nog maar 75
% van de invoer en 60 % van de uitvoer van 1913.
Op 10 november 1918, nog voor de Wapenstilstand, legde de
Belgische regering in Le Havre een sekwester op : ze zou de
bezittingen van “vijanden” in beslag nemen en verkopen.
In Antwerpen startte meteen na de Wapenstilstand het onderzoek
met de vraag: zijn Strasser en andere toppers Duitsers of Belgen
of zijn ze heimatlos?
Bij Strasser, baas van de Red Star Line, was het zelfs zo dat
hij al in 1868 zijn Duitse nationaliteit verloren had, dat zijn
kinderen geen Duits meer spraken en al in 1898 naar het
Onze-Lieve-Vrouwcollege van de Jezuïeten gingen en dat hij
tijdens de oorlog actief meegewerkt had aan de hulpacties voor
minderbedeelden. Bij Elsa Osterrieth, gehuwd met Carl von Bary,
gebeurde hetzelfde.
Hoewel heel wat aanklachten steunden op verraad door jaloerse
buren, anonieme brieven en nationalistische rancune, en het
rapport van de procureur in 1922 juridische argumenten miste en
verre van duidelijk was, werden veel goederen en gebouwen
openbaar verkocht, zowel in Antwerpen als in heel het land.
Ook de familie Bracht viel onder het sekwester. Bij de in beslag
genomen goederen hoorden o.a. het Giels Bos in Vosselaar en het
domein van Bokrijk.
De auteurs besluiten met de oproep dat bij de talloze
herdenkingen van de 1° W.O. ook dit facet wel eens belicht mag
worden.
Ze eindigen met een nuttige verklarende woordenlijst, een opgave
van hun bronnen, een stevige literatuurlijst en enkele bijlagen
: de Duitse verenigingen met hun ledenaantallen en hun
activiteiten, de Deutsche Schule, de Duitse families en hun
beroepsactiviteiten, een samenvatting van parlementaire
zittingen en een pak noten. Het boek is voorzien van vele foto’s
en prenten, maar een register ontbreekt helaas.
In de bibliografie ontbreken de publicaties van Hilde Greefs en
Greta Devos over de Duitse gemeenschap in Antwerpen. En bij de
Duitse families mis ik Mayer Van den Bergh.
In het boek staan een paar onnauwkeurigheden : het
Osterriethuis(Meir, 85, p. 82) is al in de 18° euw gebouwd door
Jan Peter van Baurscheit de Jonge(1699-1768), ook architect van
het Koninklijk Paleis op de Meir en niet door Joseph Hertoghs,
die enkel wat restauratiewerk heeft uitgevoerd. Ik vraag me ook
af of de Plantindrukkerij in 1911 nog huldeboeken drukte(p. 41),
want het was sinds 1877 een museum.
Het boek is wel een belangrijke aanvulling bij onze literatuur
over Antwerpen en over de 1° W.O. en één van zijn gevolgen: de
ondergang van de Duitse gemeenschap in België.
Jammer dat er geen nawoord bij is over de huidige aanwezigheid
van Duitse bedrijven en Duitsers in België. In totaal geven ze
werk aan 70.000 mensen in ons land. Vooral dank zij BASF, Bayer,
Lanxess en Degussa is Antwerpen na Houston wereldwijd de nummer
2 in petrochemie. En Antwerpen is nog altijd heel belangrijk
voor de import en export van Duitsland.
Jef Abbeel, oktober 2015