Edmund de Waal, De Witte Weg. Verslag van een obsessie. Vertaling van : The White Road. Journey into an Obsession. Uitgeverij De Bezige Bij, Antwerpen, 2015. 447 p. ; foto’s. ISBN 978 90 234 9665 6; € 19,90.


De witte weg

Edmund de Waal (°1964) is een Engelse keramist en schrijver, van Nederlandse herkomst. Hij is gefascineerd door wit en maakt al bijna heel zijn leven witte potten en al 25 jaar porselein.

De witte weg

En daarom ging hij op reis, op pelgrimstocht naar de plaatsen waar porselein werd uitgevonden of in andere gedaantes werd heruitgevonden. Zo krijgen we een relaas van die reizen, van zijn zoektocht naar de oorsprong van ons Westers porselein en tegelijk van zijn leven als keramist, zijn worsteling met klei en andere grondstoffen.
Behalve reisverhaal en biografie, is zijn boek ook een geschiedenis van het porselein, van de mensen die er ook door geobsedeerd waren, van de technieken die complexer zijn dan die van de prachtige schilderijen uit onze eigen geschiedenis.


Hij begint zijn verhaal terecht in het verre Oosten, nl. Jingdezhen, in de Chinese zuidelijke provincie Jiangxi, de bakermat van het PORSELEIN. De stad stond in het verleden vol schoorstenen van porseleinfabrieken, die de hele nacht brandden. Hier stuurden de keizers, kooplieden en later ook Mao hun gezanten naartoe met de meest uiteenlopende en moeilijke bestellingen.  Nu zijn er veel minder schoorstenen. De productie is nu veel kleinschaliger dan ten tijde van de keizers of ten tijde van Mao. Vaak werkt er in een kleine werkplek, formaat van een garagebox, slechts één Chinees. Dat kan de maker van modellen zijn, die de opdrachten aanneemt. In een volgend kotje zit dan een draaier, die de bestelde kommen draait. In een volgend zit een “public kiln” : daar worden de kommen gebakken. En daar overal tussen staan winkeltjes, zowel met grondstoffen als met afgewerkte keramiekproducten. Elke kom passeert dus nog door meerdere handen.

Er werken ook Europese keramisten, die er een appartementje huren en er kleine series laten maken van hun modellen. Er wordt ook porselein ingevoerd uit andere delen van China om in Jingdezhen verkocht te worden. En galerie Terra Delft verkoopt er werk van Europese keramisten. De Franse Jezuïet François Xavier d’Entrecolles(1664-1741) woonde daar van 1698 tot aan zijn dood in 1741, een paar decennia nadat “onze” Ferdinand Verbiest astronoom en adviseur van de keizer was. D’Entrecolles beschreef als eerste westerling de fabricage van porselein. Tot dan was dat een geheim van de Chinezen. Hij deed dat in twee lange brieven aan zijn overste in Parijs, de eerste in 1712, de tweede in 1722. Hij vertelde daarin dat er 3.000 ovens waren en dat in de manufacturen al een soort lopende bandsysteem in gebruik was: het porselein ging door 70 handen voordat het helemaal af was. De Waal bezoekt zo een fabriek, met fotokopieën van die brieven in zijn hand. Bij hem thuis in Zuid-Londen werkt hij met klei uit de Franse Limousin en een pottenbakkersdraaischijf uit Amerika.

Hij noemt porselein duizend jaar oud, maar volgens mijn gegevens dateert het al uit de 7° eeuw. Hij citeert uit Marco Polo, die rond 1291 terugkwam uit “Cathay” en als eerste Europeaan het porselein uit “Tinju” beschreef, verheerlijkte en meebracht naar Venetië(p.20). Een Arabische reiziger had het in de 9° eeuw al beschreven (27).
De Waal is verslingerd aan porselein sinds zijn 17° : in zijn school had een pottenbakker zijn werkplaats en hij ging er mee helpen. Later zag hij vele porseleinen kommen in het Topkapi paleis in Istanboel, in een klooster in Tibet, in Sèvres, Meissen, Dresden. Maar hij vond ze niet allemaal even mooi. Hij citeert ook fragmenten uit D’Entrecolles over de samenstelling van porselein, over petunse (porseleinsteen) en kaolien (porseleinaarde) (46). Hij vertelt ook over de Kaoling of Gaoling, de berg waarnaar kaolien genoemd is, over keizer Yongle(1403-1425), de bouwer van de Verboden Stad, die een porseleinen pagode liet bouwen van 9 verdiepingen hoog, over keizer Longqing die in 1554 een waanzinnige bestelling plaatste van 26.350 kommen, 30.500 bekers en 90.000 theekopjes.

D’Entrecolles schreef ook dat er in Jingdezhen een miljoen mensen woonden en dat er 100.000
hun brood verdienden met porselein(56). Nu is Jingdezhen wat groter, er zijn nog evenveel porseleinbewerkers, er wonen nu 1,5 miljoen mensen, wat naar Chinese normen een kleine stad is. Ze is verbroederd met Delft, de Nederlandse porseleinstad.

De Waal bezoekt er ook de “grote pottenfabriek”. Hij constateert dat er niet hard gewerkt wordt en dat de sigarettenpeuken er met hopen liggen. Iedereen kan er werk afgeven en nog dezelfde dag gestookt ophalen.
Hij legt uit hoe moeilijk het is om porseleinen schalen en potten in grote formaten te maken.
Omdat hij een tentoonstelling gaat houden over porselein uit Jingdezhen, bestelt hij er grote hoeveelheden en laat die naar Engeland verzenden. Hij krijgt daarom ook een chauffeur met een gouden Mao op zijn dashboard, eentje die niet spuugt plus een tolk plus iemand die de tolk in de gaten houdt plus een derde persoon die alles opneemt op video. De controle is dus grondig.

Hij vertelt ook over kobalt, een dure grondstof uit Perzië (en ook uit Congo) , die sinds de 14° eeuw gebruikt wordt in porselein. Hij bezoekt antiekmarkten, waar het verschil tussen echt en namaak van eeuwenoude dingen niet altijd duidelijk is.  Hij vertelt ook over Matteo Ricci, de eerste Jezuïetenmissionaris in China, de wiskundige en filosoof Leibniz en zijn interesse voor China, de theeserviezen van Mao.


Hij reist ook geregeld naar Dresden en Versailles en vertelt over de grote hoeveelheden Chinees porselein die hij daar zag, over het Trianon de Porcelaine, over de interesse van Lodewijk de XIV° voor China en de beslissing van Colbert om porselein te laten namaken (contre-façon-porcelaine). Blijkbaar weet De Waal niet dat de Vlaamse Jezuïet Nicolaas Couplet door Lodewijk XIV uitgenodigd werd om hem de Chinees te tonen die hij meegebracht had. Nadien werd het duo ook uitgenodigd op Buckingham Palace door koning James II. Toen was een Chinees een zeldzame bezienswaardigheid in Europa.


Vanuit Versailles waaide de belangstelling voor porselein over naar Dresden, volgens De Waal de prachtigste barokstad van Europa, het Firenze aan de Elbe (171). Keurvorst August van Saksen had Versailles bezocht en overlaadde zijn paleis met porselein, dat ingevoerd werd door de Nederlandse V.O.C. Met 35.798 stuks had hij de grootste collectie in het Westen. Hij liet de Nederlanders ook Japans porselein (kakiemon) aanvoeren (181). En door Tschirnhaus en Böttger liet hij in Meissen porselein namaken uit China, Frankrijk (Saint-Cloud) en Delft.
Prins George van Hannover werd in 1714 koning van Engeland. Hij had zelf geen interesse voor porselein, maar bracht het product wel over naar Engeland, waar een boek van jezuïet Du Halde furore maakte. In dat boek stonden ook twee brieven van pater D’Entrecolles. Het boek is nu te koop bij Christies, voor vele duizenden euro’s.


In Engeland gebruikte men zeepsteen of speksteen uit de witte rotsen van Cornwall. Apotheker William Cookworthy (Plymouth, ca. 1768) was één van de makers. Een andere porseleinfabrikant was Richard Champion, die in 1784 uitweek naar Amerika. Op relatief korte tijd was porselein in vele landen bekend en geliefd geworden. Ook Sint-Petersburg kreeg zijn keizerlijke porseleinfabriek, die na de Russische revolutie moest gaan produceren volgens de principes van het “Socialistisch realisme”, m.a.w. de prestaties van de arbeiders en van de communistische partij verheerlijken (380).


Ook in Jingdezhen werd de porseleinproductie door Mao’s Rode Leger ingeschakeld in de communistische revolutie. En ook de nazi’s bemoeiden zich met de porseleinfabrieken : die van Allach werd te klein en verhuisde eind 1940 naar het concentratiekamp van Dachau, waar de arbeiders gratis moesten werken. En toen het Duitse leger in 1941 naar het Oostfront trok, werden Allachwinkels geopend in Warschau, Poznan en Lwow, drie nieuwe centra van het Reich. Op 13 februari 1945 werd Dresden gebombardeerd door de Britse luchtmacht. De Waal beschrijft het menselijke en culturele drama (413-414).

De DDR stuurde in 1955 vaklui uit Meissen naar Jingdezhen, om de arbeiders daar te helpen nieuw porselein te creëren. De stad was toen vervuild door kolengestookte ovens. De samenwerking eindigde in 1959, toen Mao ruzie kreeg met Chroesjtsjov.

Ook Mao bemoeide zich met de porseleinproductie. Tijdens de Grote Sprong (1958 e.v.) moesten ze “meer, sneller, beter en goedkoper” produceren en in dienst staan van de revolutie. De “Grote Proletarische Culturele Revolutie” (1966-1976) was een ramp, ook voor Jingdezhen: de oude cultuur moest vernietigd worden, de grootmeesters werden uit de fabrieken gesleurd, geslagen, vernederd, in kooien door de stad gesleept(420). De mallen werden kapotgeslagen, de arbeiders werden naar het platteland verjaagd, de fabrieken mochten enkel nog keramische Mao-badges produceren. De auteur eindigt met een bezinning over zijn reizen en over porselein maken als een manier om opnieuw te beginnen en de omweg te vinden naar jezelf.

De Waal is een gepassioneerd verteller, vaak ongestructureerd zoals een wervelwind. Door de vele details, de vele zijwegen en de vele verhaallijnen door elkaar te mengen, is het boek soms onoverzichtelijk. Het mist ook een technische woordenlijst: petunse, kaolien, maotai, kakiemon … zijn begrippen die één keer genoemd worden en die je als leek dan maar moet onthouden. Het mist ook een kaart met de bezochte plaatsen en een register. Hopelijk komt er nog een herdruk, met die woordenlijst, kaart en register erbij. Het is iets te sober uitgegeven : zowel de kaft als de foto’s mochten meer allure hebben en de schoonheid van porselein meer benaderen.

Nog twee details: De Waal situeert de vlucht van Tsjang naar Taiwan in 1947 i.p.v. 1949 (26); hij wil Damascus nog bezoeken (25-26), maar beseft blijkbaar niet dat daar helaas niet veel porselein meer te bezichtigen zal zijn.
Maar los daarvan, is dit boek een must voor elke liefhebber van keramiek en voor al wie met hen samenleeft. Het helpt te begrijpen dat keramiek geen keuze is, maar een lot, een obsessie, waardoor de beoefenaar helemaal opgeslorpt wordt.

Jef Abbeel en keramist Guy Van Leemput, december 2015.