
artikelen over geschiedenis didactiek
De Histoforum methode
In het televisieprogramma Sterren op het doek portretteren drie kunstenaars een bekende Nederlander. Terwijl de presentator, Hanneke Groenteman, de bekende Nederlander interviewt, maken de kunstenaars een eerste opzet van hun schilderij. Het is fascinerend om te zien hoe verschillend de schilders te werk gaan. Toch hebben ze één ding gemeen.
Inhoud
De Histoforum methode
Inleiding
Als
een kunstenaar een portret van iemand schildert, begint hij met het in brede verfstreken losjes aanbrengen van de achtergrond. Daarna schetst
hij met potlood of kwast de
contouren van de persoon. Veel verder komt hij de eerste dag niet. In de eerste sessie gaat het vooral om het leggen van contact met de te portretteren persoon en om goed kijken.
Wat zijn de kenmerkende aspecten van de persoon die hij in het portret wil laten terugkomen. Aan het eind van de
eerste poseersessie neemt hij nog een aantal foto's.
De volgende weken werkt hij op zijn eigen manier het portret uit. De een maakt grote gelijkende portretten,opgebouwd met vlekken bister en inkt, waarbij het
aanbrengen van contrasten van groot belang is. Van veraf zijn het portretten met een mysterieuze, dromerige uitdrukking
die de toeschouwer uitnodigen dichterbij te komen.
Dichterbij ontdek je een fantasiewereld met allerlei diertjes, labyrinten, structuren (Ellen Vogel).
Een ander maakt hyperrealistische schilderijen (André Kuipers). Maar wat ze gemeen hebben is dat iedere kunstenaar niet alleen de buitenkant goed en herkenbaar weergeeft, maar ook een voorstelling
geeft van het karakter en het innerlijk van de afgebeelde persoon.
Het is dan ook niet gek dat de bekende Nederlander, op het eind van het programma, als hij het eindresultaat te zien krijgt en een keuze uit de portretten mag maken, soms op een haast
pijnlijke manier met zichzelf geconfronteerd wordt.
Het portretteren van de tijd
Een geschiedenisdocent kan bij het vormgeven van een lessenserie op een vergelijkbare manier te werk gaan. In de voorbereiding op en tijdens de eerste les schetst hij met
groffe streken de context van het ontwerp en brengt hij de contouren aan. Vervolgens gaat hij, samen met
zijn leerlingen, op zoek naar het kenmerkende van het onderwerp. Waarom staat het onderwerp
op de agenda, wat is de essentie en wat zijn de leerdoelen van de lessenserie. Om welke ‘enduring understanding’,
zoals Grant Wiggins en Jay McTIghe het noemen, gaat het. Tot
welke inzichten moeten de leerlingen komen. Het formuleren van
essential questions kan richting geven aan de volgende lessen. Bij essential questions
gaat het om grote vragen. Vragen waarop geen eenduidig antwoord mogelijk is.
Vragen ie uitnodigen tot discussie en het formuleren van voorlopige antwoorden. Zo kunnen leerlingen in de
onderbouw tot voorlopige inzichten komen, die zij in de tweede fase nader uitwerken.
Als de contouren van het onderwerp geschetst zijn, de kaders van wat aan de orde gaat komen zijn geformuleerd, gaan de leerlingen individueel of in groepjes aan de slag om het onderwerp vorm te geven.
Iedere leerling kan daarbij verschillende materialen en technieken gebruiken en individuele accenten zetten, zolang hij maar vorm geeft aan het wezenlijke van het onderwerp en een eerste antwoord geeft op de essential questions. Het spreekt vanzelf dat iedere leerling daarbij gebruik maakt van en rekening houdt met zijn eigen specifieke achtergrond, belangstelling en talenten. Zoals een van de kunstenaaars uit het programma Sterren op het doek, die een deel van het jaar in Australië woont, uit dat land veel inspiratie haalt.
Over de effectiviteit van het
geschiedenisonderwijs
Is er iets mis met het geschiedenisonderwijs als docenten in de
bovenbouw van havo en vwo constateren dat het onderwijs in de
onderbouw te weinig oplevert? En is het inderdaad zo dat
historische voorkennis en het bezitten van historische
vaardigheden geen voorwaarde vormen om het vak geschiedenis met
succes te kunnen volgen in de bovenbouw?
Heeft geschiedenisonderwijs nog wel zin als kennis en
vaardigheden zo slecht beklijven? En maken we ons hier eigenlijk
wel druk om? Als we erkennen dat er een probleem is, is dat
probleem dan oplosbaar?
Om greep te krijgen op het verleden moet je historische
gebeurtenissen in de context van tijd en plaats kunnen plaatsen.
Leerlingen moeten de samenhang van verschijnselen en
gebeurtenissen in een bepaalde periode zien (de synchrone
benadering). Maar ook is het belangrijk dat zij de samenhang
(continuïteit en discontinuïteit) door de tijd heen zien (de
diachrone benadering).
Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen over een set
(professionele) gereedschappen beschikken waarmee zij, op
telkens dezelfde - of op z'n minst vergelijkbare manier - naar
verschijnselen, gebeurtenissen en ontwikkelingen (leren) kijken.
Dit gereedschap bestaat per aspect van de samenleving
(levensonderhoud, macht/politiek, godsdienst en kunst) in ieder
geval uit een set basisvragen. Door het, telkens opnieuw,
hanteren van deze vragen wordt het voor leerlingen steeds
gemakkelijker om verschijnselen en ontwikkelingen met elkaar te
vergelijken.
Geschiedenis als queeste
Geschiedenis als schoolvak isvoor mij een
queeste, een zoektocht, naar datgene wat de mens
vanaf de prehistorie heeft bewogen, naar wat hen
heeft geleid in hun dagelijks leven (wonen en
werken), maar ook in hun contacten met anderen en
met het bovennatuurlijke. Daarom staan in deze
zoektocht een vijftal concepten centraal: macht,
oorlog, godsdienst, kunst en levensonderhoud. De
Histoforum methode is gebaseerd op de overtuiging
dat:
• kennisoverdracht niet mogelijk is. Leerlingen
moeten zich zelf kennis eigen maken. Wat overigens
niet betekent dat instructielessen onwenselijk
zouden zijn, integendeel. Om ze effectief te laten
zijn is het echter wel noodzakelijk deze te koppelen
aan heldere leerdoelen (en succescriteria),
instructie te doseren en op het juiste moment in te
zetten. (Klassikale) instructie is vooral effectief
op het moment dat de leerlingen (alle of enkele)
kenbaar maken behoefte te hebben aan informatie of
uitleg;
• het, voor elk vak, dus ook voor geschiedenis,
belangrijk is rekening te houden met de eisen die de
moderne samenleving aan burgers stelt op het gebied
van vaardigheden, bijvoorbeeld de vaardigheid
problemen te kunnen oplossen, kritisch te kunnen
denken en informatievaardig te zijn;
• het belangrijk is een zo effectief en uitdagend
mogelijke leeromgeving te creëren;
• het belangrijk is te werken via het Backward
Design principe en uit te gaan van het leren van de
leerlingen en niet van het lesmateriaal;
• leren betekenisvol moet zijn.
Enduring understanding
Welke kennis moeten leerlingen bezitten om op een zinvolle manier
betekenis te kunnen geven aan het verleden. Deze vraag moeten we
onszelf niet alleen bij elk tijdvak, maar ook ook bij ontwikkelingen
door de tijd heen stellen. Welke kennis en vaardigheden zijn
essentieel om te komen tot enduring understandig (duurzaam begrip)
van de belangrijkste gebeurtenissen en ontwikkelingen in de
betreffende periode en van het verleden als geheel?
In de Histoforum methode onderscheiden we een vijftal
kernconcepten: macht, oorlog, godsdienst, kunst en levensonderhoud.
Vijf concepten die het, samen en in hun onderlinge relatie, mogelijk
maken zicht te krijgen op een tijdvak. Kennis van deze begrippen en
hun onderlinge relaties helpen leerlingen zicht te krijgen op de Big
Picture van een tijdvak. Door het in elk tijdvak terug laten keren
van deze begrippen en telkens aan deze concepten dezelfde
basisvragen te stellen krijgen leerlingen bovendien meer zicht op
continuïteit en verandering. Daarnaast helpt het leerlingen
structuur te geven aan het verhaal van het verleden.
Er kan aandacht aan de kernconcepten worden besteed in een of meer
opdrachten per tijdvak, maar ook tijdens een onderwijsleergesprek in
de klas. (Bekijk deze animatie van de kernconcepten in de tien
tijdvakken.)
Niet alle kernconcepten komen in elk tijdvak aan de orde. Ook zijn
niet alle kernconcepten in elk tijdvak even belangrijk. In
onderstaande figuur zijn de kernconcepten (voor tijdvak 10)
grafisch weergegeven, waarbij de grootte van het vakje aangeeft hoe
belangrijk het concept in dit tijdvak is. Het basisconcept kunst
komt in dit tijdvak niet aan de orde en is daarom wit gebleven.
Macht = blauw
Oorlog = rood
Godsdienst = geel
Levensonderhoud = oranje
Kunst = groen
Leerlingen moeten niet alleen relaties kunnen leggen tussen kernconcepten in een tijdvak, maar ook door de tijd heen. Door in elk tijdvak aan een basisconcept dezelfde vragen te stellen (voorzover het concept aan de orde komt) krijgen leerlingen zicht op verandering en continuiteit. (zie de figuren hieronder)
Klik op de afbeelding voor een vergroting
Het basisconcept oorlog in de tien tijdvakken
Het basisconcept godsdienst in de tien tijdvakken
Naast deze kernconcepten, zijn er per tijdvak unieke en generieke
concepten (begrippen), die voor elk tijdvak apart worden vermeld (de
tien tijdvakken staan in het menu rechts). Het aantal unieke
concepten, concepten die in principe alleen in een bepaald tijdvak
aan de orde komen) is bewust laag gehouden. Dat wil niet zeggen dat
andere unieke begrippen niet aan de orde kunnen komen, maar deze
zijn niet strikt noodzakelijk om te komen tot enduring understanding
van het tijdvak. De generieke begrippen komen in minimaal twee
tijdvakken aan de orde, maar vaak in een groot aantal tijdvakken.
Essential questions
Om leerlingen over een aantal essentiële aspecten te laten nadenken,
zijn voor elk tijdvak zogenaamde essential questions geformuleerd.
Wat precies onder essential questions wordt verstaan staat
beschreven in een apart artikel.
De Essential Questions worden voor het eerst in de onderbouw aan de
orde gesteld. De leerlingen formuleren een voorlopig antwoord. In de
tweede fase keren de vragen dan weer terug. De leerlingen
reflecteren op hun eerdere antwoorden en stellen deze bij.
Historische vaardigheden
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen kennis van
second-order concepten en het gebruik van deze concepten als
vaardigheid. Kennis van en inzicht in second-order concepten en het
vermogen deze te herkennen in bronnen behoort tot het cognitieve
domein, terwijl historische vaardigheden alleen aangeleerd kunnen
worden door het zelf doen van onderzoek(jes). Daar komen we echter
nauwelijks aan toe. Vaak hanteren we de formulering: Stel je doet
onderzoek naar .... . Waarna de vraag volgt zou je de volgende bron
dan kunnen gebruiken of is de volgende bron betrouwbaar? Maar dat is
geen vaardigheid, dan is het toepassen van kennis van
meta-concepten. Ook bij een vraag als welke oorzaak voor een
gebeurtenis of ontwikkeling wordt in deze bron beschreven wordt geen
historische vaardigheid getoetst, maar alleen kennis van het begrip
causaliteit en de mate waarin leerlingen een oorzaak kunnen
herkennen dan wel kunnen tekstverklaren.
Als je de leerlingen historisch wilt leren denken en redenren, is
het belangrijk opdrachten te geven waarbij leerlingen moeten denken.
Backward Design
In de Histoforum methode wordt, waar mogelijk, gebruik gemaakt van
het Backward Design principe. Dit ontwerp principe kent drie fasen:
Bepaal de gewenste resultaten (leeruitkomsten)
welke duurzame kennis is gewenst?
Bepaal wat kan gelden als bewijs dat deze doelstellingen ook
inderdaad worden gehaald
hoe weten we dat leerlingen hebben geleerd wat wij willen dat zij
hebben geleerd en dat zij aan onze eisen (standards) voldoen?
Bepaal de leeractiviteiten van leerlingen
definieer de kennis, vaardigheden en procedures die leerlingen
moeten beheersen
definieer het lesmateriaal
definieer de leer en onderwijs activiteiten
De tien tijdvakken
De Histoforum methode gaat uit van de tien tijvakken en en de
kenmerkende aspecten, zoals die zijn verwoord door de Commissie
Historische en Maatschappelijke Vorming en in het
eindexamenprogramma havo/vwo.
De kenmerkende aspecten en leerdoelen zijn cumulatief. Voor het
primair onderwijs worden geen leerdoelen geformuleerd.
De groene kenmerkende aspecten hebben betrekking op het
basisonderwijs
De blauwe kenmerkende aspecten en leerdoelen hebben betrekking op de
onderbouw van het voortgezet onderwijs
De rode kenmerkende aspecten en leerdoelen hebben betrekking op de
tweede fase
De opbouw van de lessen volgens de Histoforum methode
Huis de Wiers
Sinds 1654 stond in Vreeswijk Huis de Wiers. Rond 1900 werd deze
buitenplaats van Vreeswijk grotendeels gesloopt om plaats te maken
voor een scheepswerf. De oorspronkelijke fundering van Huis de Wiers
bleek nog te bestaan en werd door architect Jaco D. de Visser benut
voor een niet-historiserend nieuwbouwproject in houtbouw, dat in
zijn vormgeving verwijst naar de oorspronkelijke bebouwing.
Op basis van eigen historisch onderzoek realiseerde hij een gebouw
van vijf verdiepingen dat ruimte biedt aan een restaurant, ateliers
en woonruimten.
Dit project van architect Jaco de Visser in Vreeswijk is een fraaie
metafoor voor de ideeën die ten grondslag liggen aan de Histoforum
methode.
De opzet van een lessenserie - voor brugklas of tweede fase - kun je
vergelijken met het bouwen van een huis op bestaande fundamenten.
Een architect moet rekening houden met de maatvoering van het
fundament en met de kwaliteit van het fundament. Maakt hij een
prachtig gebouw op te zwakke fundamenten dan stort het gebouw in.
Hoe beter het fundament, hoe hoger het gebouw dat je kunt bouwen.
Soms kan het ook nodig zijn om het fundament te versterken en, als
je daar behoefte aan hebt, kun je het fundament uitbreiden.
De architect bepaalt vervolgens, op basis van de functie(s) van het
gebouw, de ruwbouw die bepalend is voor de maatvoering, de ruimtes
en de totale hoeveelheid ruimte. Daarna kleedt hij het gebouw aan.
Hij bepaalt welke materialen voor de buitenkant worden gebruikt en
hoe de indeling en aankleding van de ruimtes binnen eruit ziet .
Een vergelijkbaar proces vindt plaats bij de opzet en uitvoering van
een lessenserie
Inventariseren van de voorkennis over de prehistorie
Net als een architect kun je ook als docent niet om het fundament,
de voorkennis, heen. Deze voorkennis is onvermijdelijk,
noodzakelijk, maar helaas soms ook problematisch. (Een uitgebreid
artikel over het belang van voorkennis vindt u hier). Daarom is het
belangrijk de kennis die leerlingen van een onderwerp hebben, in
beeld krijgen. Je moet weten hoe het fundament eruit ziet en waar
eventueel de zwakke of rotte plekken zitten.
Op dit fundament komt de nieuwe leerstof, waarbij je begint met het
geraamte, met de rubwbouw. Dit breidt de kennis van leerlingen over
het onderwerp uit. Je bepaalt over welke kennis de leerlingen na
afloop van de lessenserie minimaal moeten beschikken. Dit is van
belang om te weten of de omvang van het bestaande fundament voldoet
of dat er een stuk aan toegevoegd moet worden. Als het fundament te
zwak is zul je dat eerst moeten versterken. Als het fundament echter
(deels) verrot is, zullen de reparatiewerkzaamheden meer tijd
vergen. Als er bij leerlingen sprake is van belangrijke
misconcepties zul je deze eerst moeten veranderen, wetend dat
foutieve voorkennis zeer hardnekkig kan zijn. (Zie ook de artikelen
over voorkennis en conceptual change). Opdrachten in deze fase
hebben tot doel het verwerven van de benodigde basiskennis en
vaardigheden. Tijdens het werken aan deze opdrachten begeleidt de
docent de individuele leerling of groepjes leerlingen. Hij volgt het
proces en ondersteunt waar gewenst of noodzakelijk, zonder dat hij
concrete antwoorden geeft (zie de werkvorm AVA voor details).
Als de ruwbouw klaar is, komt de aankleding van het gebouw. Met
verhalen, video's, discussies en onderwijsleergesprekken kan de
docent het gebouw verder aankleden. Maar evengoed kan hij de
leerlingen opdracht geven het gebouw zelf aan te kleden. In dat
geval zal de basis van elk gebouw er hetzelfde uitzien, maar zal elk
gebouw een totaal verschillende uitstraling hebben. Onnodig te
zeggen dat een toets over dit onderwerp in de laatste variant alleen
betrekking kan hebben op de ruwbouw. Daarnaast kan de invulling van
leerlingen of groepjes leerlingen uiteraard individueel beoordeeld
worden.
De docent geeft pas dan een instructieles als hij ervan overtuigd is
dat de leerlingen of een groepje leerlingen daaraan toe zijn, dat
wil zeggen er een vraag ligt bij de leerlingen. Leerlingen nemen ook
pas een lesboek ter hand of zoeken naar informatie op internet of in
de andere boeken dan hun lesboek als zij informatie nodig hebben om
gegeven of zelf geformuleerden vragen te kunnen beantwoorden. Of
wanneer zij behoefte hebben aan een introducerend artikel of
achtergrond informatie.
Leerstofopbouw
Een voorbeeld
Klas 1
De tijdvakken 1 t/m 5
Klas 2
De tijdvakken 6 t/m 8
Klas 3
De tijdvakken 9 en 10
Klas 4
De tijdvakken 1 t/m 8
Deel domein D
Klas 5 havo
De tijdvakken 9 en 10
Deel domein D
Examenonderwerpen
klas 5 vwo
De tijdvakken 9 en 10
Deel domein D
Twee thema's
Klas 6
Een thema
Examenonderwerpen
Redeneren over een bron
Redeneren met een bron
Referenties
*
Cras, A.J.G. (2009). Meesterschap over het leerplan.
Enschede: SLO.