Belangrijkste uitgangspunt is dat er sprake is van
situationeel leren. Dit wil zeggen de leerlingen worden
geconfronteerd met een levensechte situatie die voor hen zeer
herkenbaar is.
Belangrijk bij situationeel leren is dat wordt aangesloten
bij wat leerlingen al kennen en kunnen.
Er wordt zoveel mogelijk uitgegaan van beelden (vooral ook
bewegende beelden) omdat dat het memoriseren bevordert.
Er wordt regelmatig een beroep op affectie gedaan, omdat dat
het memoriseren bevordert.
Er is sprake van een activerende didactiek, hetgeen betekent
dat leerlingen zoveel mogelijk leren door te doen.
Dit betekent dat niet per se wordt toegewerkt naar een
eindtoets. De opdrachten hebben dan ook niet tot doel de
leerstof begrijpelijk te maken. Het maken van verschillende
soorten opdrachten is een doel op zich en de producten maken
daarom deel uit van de beoordeling. Het maken van de opdrachten
vormt als het ware het leerproces. Deze opdrachten hebben
betrekking op kennis, inzicht en vaardigheden.
De opdrachten krijgen een zodanige vorm dat deze door de
leerlingen in groepjes gemaakt kunnen worden.
De opdrachten voor de groepsleden zijn deels complementair. Dat
betekent dat alle leerlingen van een groepje een deel opdracht
krijgen. Samen maken de opdrachten een antwoord mogelijk op de
basisvraag. Leerlingen hebben elkaar dus nodig voor het
gemeenschappelijke eindproduct.