The Oddity of Europe Bij het schrijven van zijn 'the shortest history of Europe' heeft John Hirst zich vooral laten inspireren door het hoofdstuk The Oddity of Europe van Patricia Crone. Hieronder een samenvatting van dit hoofdstuk uit haar boek Pre-Industrial Societies : Anatomy of the Pre-Modern World. |
Albert van der Kaap, Enschede, albert@vanderkaap.org
The
Oddity of Europe
In haar boek Pre-Industrial Societies: Anatomy of the Pre-Modern World
vraagt de van origine Deense historica Patricia Crone
zich af waarom het Eurazische continent
zo'n dominante positie in in de
wereld inneemt. Zij meent dat dit te danken is aan een
aantal factoren.
-
Om te beginnen speelt de grote omvang een belangrijke rol
-
Bovendien wonen er veel mensen
-
Ten opzichte van andere gebieden heeft Eurazië een aantal ecologische voordelen: veel verschillende planten en dieren, o.a. de belangrijke last- en trekdieren.
-
Ook speelt een een rol dat Eurazië eerder breed dan lang is. Dit heeft als voordeel dat dieren zich gemakkelijker daar verspreiden dan in een langgerekt gebied omdat er maar één klimaatzone is.
Binnen Eurazië is Europa weer dominant geworden. Waarom? Zo op het eerste gezicht week Europa namelijk niet af van het pre-industriële patroon in China, India en de islamitische wereld:
-
Ook Europa kende een bestuurlijke elite (die deels militair, deels religieus was)
-
Ook Europa had een kosmopolitische cultuur (het christendom en het restant van de Griekse en Romeinse cultuur)
-
Ook Europa kende veel boeren gemeenschappen zonder economische, politieke en culturele integratie.
Toch was Europa ook anders. Na de middeleeuwen
ontstonden er territoriale staten met een eigen
volkstaal. Er was sprake van koloniale expansie en er
ontstonden kapitalistische economieën en nieuwe manieren
van (o.a. wetenschappelijk) denken. Hierin was Europa
uniek. De vraag is waarom onderscheidde de ontwikkeling
van Europa zich van ontwikkelingen in andere gebieden?
1. Europa - dat een culturele eenheid werd omdat de
Germanen die het Romeinse Rijk binnentrokken deel kregen
aan de Romeinschristelijke cultuur - leek een veel
minder veelbelovende natuurlijke omgeving dan
bijvoorbeeld Voor-Azië of Egypte. Echter, in Europa valt relatief veel regen, waardoor er geen
arbeidsintensieve irrigatie nodig is. De ontwikkeling
van de zware ploeg maakte het bedrijven van landbouw
bovendien tot
een relatief lichte bezigheid. Europa kende weinig
plaatsen die uitnodigden tot een bestaan van jagers en
verzamelaars. Anders dan Oost-Europa had West-Europa had
bovendien, na de invallen van
de Germanen, weinig last van invallen uit het Oosten.
Ook bezat Europa veel natuurlijk
hulpbronnen waarin gehandeld kon worden. Deze handel
werd
bevorderd door een lange kistlijn en goed
bevaarbare rivieren.
2. Een feodale samenleving met persoonlijke banden
tussen leenheer en leenman kwam
in de plaats van een stammen samenleving. Daarin was
Europa uniek, net als in het uitstellen van de leeftijd waarop niet
alleen mannen trouwden (zoals ook elders) maar ook de
vrouwen. Ook kende Europa relatief veel ongetrouwden,
waardoor het (op een enkele uitzondering na: de grote
pestepidemie in het midden van de 14e eeuw) ontsnapte
aan de
Malthusiaanse cyclus.
Dit huwelijkspatroon bevorderde ook het individualisme
of was er een uitingsvorm van. Zo was er veel meer dan
elders sprake van een vrije partnerkeuze (behalve in
aristocratische kringen, hoewel er ook daar kritiek op
kwam).
3. Het feodale system, waarin boeren zich onder bescherming
van machtige boeren plaatsen en waarin vorsten land
uitlenen in ruil voor militaire steun, kwam elders ook
voor. Uniek was Europa echter in de mate waarin de staat
haar controle op het proces verloor. De macht in Europa
raakte sterk versnipperd en huur werd betaald in natura.
Staat en samenleving/maatschappij liepen in elkaar over.
Er was geen sprake van een autoriteit tegenover
onderdanen die aan die autoriteit probeerden te
ontsnappen. Toen vorsten hun verloren gegane macht dan
ook probeerden te heroveren, moesten zij er hard voor
werken. Zij konden geen belastingen opleggen zonder
instemming van bijvoorbeeld de steden en zij moesten
over alles onderhandelen omdat hun onderdanen over
allerlei rechten beschikten. Het gevolg was dat de
nieuwe staten diep wortelden in de locale samenlevingen.
Dit betekende ook dat regeren min of meer samenviel met
het managen van de staat. Deze zorg om aan geld te komen
zorgde er ook voor dat vorsten zich intensief bemoeiden
met rechtspraak, waardoor uiteindelijk het opleggen van
wetten vergemakkelijkt werd. De versnippering van macht
droeg ook sterk bij aan het ontstaan van
vertegenwoordigende instituten, zoals vergaderingen van
de standen en parlementen.
De adel steunde aanvankelijk de opkomst van handel en
steden (11e/12e eeuw). Zij lieten de kooplieden met rust
omdat zij hen nodig hadden, zoals zij ook de steden
toestonden om zichzelf te besturen omdat deze een bron
van inkomsten vormden.
4. Dat de Europese samenleving samengesteld was uit drie
componenten, Germaanse barbaren, christendom en de
Grieks-Romeinse cultuur was er mede verantwoordelijk
voor dat de macht in Europa zeer gefragmenteerd was.
Verdeeld tussen verschillende vorsten, maar ook verdeeld
tussen vorsten en kerk. Deze kerk was de feitelijke
erfgenaam van het Romeinse Rijk, maar dan zonder leger.
Deze kerk had geen behoefte aan een sterke wereldse
rivaal, integendeel. De verdeeldheid onder de vorsten
versterkte juist de macht van de kerk. De vorsten op hun
beurt wilden de baas zijn in hun territorium en zo
mogelijk ook over de kerk. Hun rivaliteit stond een
Europese eenwording in de weg, Na Karel de Grote was
geen feodale macht meer die groot genoeg was om een
eenwording tot stand te brengen. Eerder was het
tegendeel het geval. Het feodalisme begunstigde het
ontstaan van (kleine) staten die sterk geworteld waren
in een locale samenleving. Toen vorsten tenslotte wel
over voldoende financiële middelen gingen beschikken om
grote legers op de been te brengen was het te laat om
nog een Europese eenheid tot stand te brengen. Wie nog
een groot rijk wilde stichten moest dat overzee doen.
De macht van de kerk op de hele Europese samenleving was
alleen levensvatbaar zolang Europa onderontwikkeld was.
Zodra Europa zich vanaf de 12e eeuw economisch sterk
ging ontwikkelen veranderde dit. De toenemende rijkdom
ondermijnde de kerk, niet alleen intern maar ook van
buiten. Ook slaagde de kerk er niet in om van het Latijn
de standaard taal te maken.
In de 16e eeuw worden staten met een duidelijke eigen
territoriale identiteit en met een behoorlijke
politieke, religieuze en culturele eenheid zichtbaar.
5. Na de middeleeuwen leidden de drie componenten van de
Europese beschaving in drie, in feite
fundamentalistische, richtingen. Richtingen die zeer
verschillend waren:
-
De Reformatie: terug naar de oorsprong van de christelijke vroomheid.
-
De Renaissance: terug naar de klassieken
-
Romantisch nationalisme: terug naar de wortels van de barbaren
Het klassieke denken was conceptueel en deductief, het
christendom zoals zich dat tijdens de Reformatie
ontwikkelde was inductief. De interactie tussen deze
twee leidde tot de overtuiging dat veronderstellingen
die werden opgesteld op basis van deductie aan
waarnemingen moesten worden getoetst.
Alle, hiervoor genoemde factoren, vormen samen de verklaring voor de opkomst van het kapitalisme.
De technologische ontwikkeling van Europa was mogelijk
doordat de elite zich in Europa niet ver genoeg kon
distantiëren van de massa.
Zie ook de
verklaringen van Niall Ferguson
Referenties
Hirst, John, (2009). The shortest history of Europe, Melbourne, Australië, Black Inc.
Crone, Patricia (1989,2003) Pre-Industrial Societies : Anatomy of the Pre-Modern World. (ISBN 1-85168-311-9), Oneworld Publications
Patricia Crone
Pre-Industrial Societies: Anatomy of the
Pre-Modern World.
Verwante artikelen
Copyright: Albert van der Kaap, 2011