artikelen over geschiedenis didactiek

Aantekeningen bij de Culturele Revolutie

In zes hoofdstukken geeft Jef Abbeel een schematisch overzicht van de Chinese (anti) Culturele Revolutie.

Chinese (anti-)Culturele Revolutie.

Aanleiding voor dit schematisch overzicht

 

 In 1966, een halve eeuw geleden, begon in China de Culturele Revolutie. Interne Keuken gaat dat herdenken. Niet vieren, herdenken. Als de Culturele Revolutie iets niét was, is het cultureel. Ze was anti-cultureel. Het begon met achterdocht. De Communistische Partij is vadsig geworden, vond Mao, bourgeois gedachten hebben de geesten bezoedeld. Hij liet de universiteiten sluiten, zodat de studenten zich met de Revolutionaire Strijd konden bezig houden. Ze vormden de Rode Gardes, kregen een rode armband, en trokken ten strijde tegen oude gewoonten, oude gedachten en de oude Chinese cultuur. China moest een land worden van boeren, arbeiders en soldaten.
Het ontaardde. Niemand wou reactionair genoemd worden. Maar vermits niemand wist wat een “echte communist” precies was, werd iedereen verdacht en was niemand nog zeker van zijn leven. Iedereen keerde zich tegen iedereen. Leerlingen sloegen hun leraren dood, buren bespiedden en verraadden elkaar, ouders vreesden hun kinderen, ook partijleden waren verdacht. Er waren officiële zuiveringen, tienduizenden, honderdduizenden, miljoenen werden naar werkkampen gestuurd om heropgevoed te worden, en er waren lynchpartijen. China in chaos. Dat is de Culturele Revolutie. Vijftig jaar geleden. We gaan die herdenken, niet vieren. We doen dat in het gezelschap van onze favoriete geschiedenisleraar: Jef Abbeel.

 



De naam van de Culturele revolutie: dubbelzinnig.

De “Grote Proletarische Culturele Revolutie” was een:
* sociaal-politieke en

* anti-culturele revolte in China, van 1966 tot 1976.

A) Voorzitter Mao wou daarmee:
1. het socialisme bevrijden van “kapitalistische elementen”,
2. Vooral terugkeren naar zijn eigen positie van absolute macht , na zijn mislukte

a) ”100 bloemen-campagne”, die uitdraaide op negatieve i.p.v. positieve kritiek, en die ertoe leidde dat Mao zijn vertrouwen in intellectuelen definitief verloor,
b) dramatische “Grote Sprong” (1958-1962), waarbij (20 à) 40 miljoen mensen omkwamen van uithongering
(door export van voedsel naar de SU, in ruil voor industriële en nucleaire hulp) en waarbij sommige toppers die hun streek van herkomst bezocht hadden, meldden aan Mao dat de mensen er massaal stierven van honger en kannibalisme.

Tijdens die mislukte Grote Sprong, moest hij een zijn macht van president afstaan aan Liu Shaoqi en die van secr.-gen. aan Deng Xiao Ping, die van 1967 tot 1971 verbannen werd naar de rijstvelden. Maar die twee werden op hun beurt door voorzitter Mao opzij geschoven: Liu werd afgezet op 5 aug. 1966 en Deng werd van 1967 tot 1971 verbannen naar de rijstvelden. Mao kende de Franse en de Russische revolutie en de proletarische revolutie van 1925-1927, die neergeslagen werd door de Kwomintang (René Viénet, La révolution inconnue”).
Hij wist dat regelmatige golven van repressie de macht van de dictator verstevigden. Er werden dus vooral concurrenten aan de top uitgezuiverd.

ad 1) De Partijtop had zichzelf een relatief comfortabele positie bezorgd. De nomenclatura bestond in elk communistisch land! In de fabrieken, ziekenhuizen, scholen dreigde een nieuwe bovenlaag te ontstaan, die goed voor zichzelf zorgde en die niet altijd dacht zoals dat van Mao moest.
Maar Mao zelf was ook niet consequent : hij genoot ook van die luxe en volgens zijn lijfarts Li Zhisui liet hij dikwijls een jong meisje oppikken om er de nacht mee door te brengen, hoewel hij zelf een vierde vrouw en syfilis had. Hij liet zich ook vervoeren in grote zwarte limousines van het merk Hong qi (Rode Vlag), met gordijnen voor de ramen. Het volk, dat geen auto had, kwam er vol bewondering naar kijken.
Minder hoge functionarissen moesten tevreden zijn met beige-grijze Lada’s, Skoda’s of Chinese auto’s. Dit fenomeen bleef bestaan gedurende de C.R. en nog lang daarna.

De salarisverschillen waren veel groter dan in het Westen bekend was :
- van 50 tot 350 yuan aan de univ = 1/7°,
- van 35 tot 210 in in de industrie = 1/7°,
- van 20 tot 730yuan bij de overheid = 1/35° !!! (<Leys, Schimmen, p. 151-153).

Bovendien: hoe hoger men zat, hoe meer andere privileges: men mocht naar het btl., kinderen naar univ, zeldzame consumptiegoederen, comfortabele banen voor familieleden.

Mao stond bekend om zijn nepotisme: zijn onbekwame vrouw werd hoofd van de opera en van de aanval op de cultuur; zijn nicht en neef kregen op hun 30° ,zonder diploma, een topfunctie op buitenlandse zaken, in 1966 !(Leys, 151-152).

De revolte leek een radicale, utopische poging om de gewone proletariërs mee aan de macht te krijgen. Dat lukte enkele jaren in de universiteiten, eerder hoge scholen zonder niveau, en in de middelbare scholen, die tussen 1967 – 1976 geleid werden door zonen en dochters van boeren-arbeiders-soldaten, en waar enkel nog kinderen van proletariërs toegelaten werden (voor zover er nog les gegeven werd). Het lukte ook bij de klopjachten / huiszoekingen : daar waren die proletariërs de baas over hun slachtoffers, die ze afranselden, afpersten, tot bekentenissen dwongen.

Het was dus een pseudo-massabeweging, als reactie op de onderhuidse “kapitalistische” strekkingen, die leefden bij mensen zoals Deng en bij Sovjet-gerichte bureaucraten zoals Liu Shaoqi.
Door de chaos die Mao creëerde, leek het alsof de Proletariërs een grote rol speelden, maar dat was niet zo.

De officiële definitie, die door Peking gegeven en voortdurend herhaald werd in de kranten van de Partij en van het Leger, was: “een strijd om zich opnieuw meester te maken van de macht” (Leys, Nieuwe kleren, p.39: tj’iuanli towtsjeng””).

Deze definitie is pas later overgenomen door de tegenstanders en wordt door de fanatieke aanhangers nog altijd ontkend.

Mao constateerde dat, na de mislukte “Honderd Bloemen” en fatale “Grote Sprong”, machthebbers op alle niveaus, tot en met de Secretaris-generaal van de Partij (Deng) en de President (Liu), de macht monopoliseerden en uitoefenden, zonder dat hij er nog controle en invloed op had ! (Leys, p. 40). In dec. 1958 / maart 1959 was hij gedwongen zijn functie van president af te geven aan Liu Shiaoqi (tot 1967), na een eerste openlijke kritiek op de Grote Sprong door Peng Dehui /Tehwai (maarschalk, p.48+237+245).

Na een inspectietocht in Hunan(provincie van Mao, Liu en Peng) , vertelde PENG dat zijn familie niet meer kon koken, omdat ze alle kookpannen hadden moeten smelten.

Eerder had hij al kritiek op de prachtige en te weelderige residentie nabij Peking, waar de elite ging uitrusten in alle comfort en waar hij niet aan wou deelnemen. Die kritiek betekende ook de val van Peng.

Op 9 sept. 1959 verontschuldigde hij zich en “vroeg” om naar een commune te mogen gaan voor studie en handenarbeid. Toch kreeg hij nog een”proces” in dec.1966 - jan. 1967.
Toen legde hij een verklaring / “bekentenis” af:
* “Na 1949 volgde ik het Sovjetmodel en werd de militaire uitrusting gesovjetiseerd.
* In 1956 stelden ik en Liu voor om het denken van Mao weg te laten uit de partijstatuten en kantte ik mij tegen de persoonsverheerlijking.
* In 1958 signaleerde ik dat de productie verminderd was i.p.v. “vermeerderd” , doordat alle mannen staal gingen  smelten en enkel de vrouwen en kinderen overbleven om te oogsten. Veel oogst bleef op de velden en rotte.
* Ik meldde op 13 juli 1958 ook aan voorzitter Mao dat de rapporten vervalst werden.
* Ik zei dat voorzitter Mao voor 99,9 % gelijk had en voor 0,1% ongelijk.
* Voorzitter Mao zei in zijn aanval op mij dat mijn brief een voorbereiding was van een opstand en de daad van een huichelaar”.

Ook de vrouw van “bandiet” Peng werd verhoord  (250). Ze zei dat ze van Peng gescheiden was, nadat hij haar in 1958 had gezegd: “Voorzitter Mau heeft me een flinke klap gegeven, maar ik heb hem ook een flinke klap gegeven”.
En dat hij in 1962 herhaalde dat hij gelijk had.

Mao’s doel met de Grote Sprong was : “Engeland inhalen in 15 jaar, door minder te zaaien en meer te oogsten”(235) .

B) Anti-Cultureel: in 1949 was Mao al begonnen met de afbraak van China’s oude beschaving: stadsmuren, poorten, herdenkingsbogen, kerken, tempels, …

Nu kwam dit proces in een ongekende stroomversnelling. Idem voor alle andere vormen van kunst.
De zuivering kreeg de naam “Culturele Revolutie”, vanwege het anti-culturele manifest van 14 april 1966:
het “Dood-aan-de-Cultuur-Manifest” van Madame Mao (zie verloop). Hierin werden alle vormen van cultuur aangeklaagd, omdat ze “geleid werden door intellectuelen, die burgerlijke gedachten hadden en een “zwarte lijn” volgden, die afweek van het denken van Mao.

Dat denken was in 1964 samengevat door Maarschalk Lin Piao, in het “Rode Boekje”,  dat in de eerste plaats bedoeld was om het leger te indoctrineren, maar dat al snel in heel China een verplicht bezit en een verplichte “catechismus” werd en waarin blinde gehoorzaamheid aan Mao werd geëist.

Lin Piao (1907-1969/1971 ) was 1 van de 10 maarschalken.

Hij was jaloers, eerzuchtig, duldde geen rivalen, was een grenzeloze vleier en organisator van de personencultus van Mao: de “grote roerganger, grote opperbevelhebber, grote denker, hoogst beminde voorzitter” (100).
En dit hoewel de veroordeling van Stalins misdaden en cultus een schok door China had doen gaan (Leys, p. 100). Er is maar 1 Maoïstische waarheid en Lin is er de enige profeet van(Leys,65).

De eis van blinde gehoorzaamheid werd herhaald in okt. 1967 (p. 52): “men moet het denken van voorzitter Mao blind gehoorzamen, ook als men het niet begrijpt”.  Het leger moest dit beloven in een eed van trouw.








 

  •  

    u