Histoforum Nieuwsbrief

Nieuwsbrief

Jaargang 12, nummer 211, juni 2022 II

  • Wat is een ‘kenmerkend aspect’?

    Arie Wilschut


    (Arie Wilschut is historicus, geschiedenisdidacticus en ontwikkelaar van lesmethoden voor geschiedenis. Hij was als secretaris van de Commissie-De Rooij nauw betrokken bij het opstellen van het programma van tijdvakken en kenmerkende aspecten.)

    Het lijkt een jaarlijks terugkerend ritueel rond de centrale examens geschiedenis: het debat rond ‘de kenmerkende aspecten’. De term is inmiddels zo vast verankerd geraakt in het idioom waarin geschiedenisleraren zich over hun vak uitdrukken, dat nog maar zelden gekeken wordt naar de oorspronkelijke bedoeling of betekenis ervan. Toch is het nuttig om dat wel te doen.


    Een ‘aspect’ is volgens de Grote Van Dale: ‘elk van de zijden of kanten van iets, van waaruit het gekend of beschouwd kan worden’. Kenmerkende aspecten van tijdvakken zijn dus de kanten van een tijdvak waardoor je dat tijdvak leert kennen en onderscheiden van andere tijdvakken. Het is zo iets als: ‘Waar denk je aan bij de zeventiende eeuw’? Wat zijn kanten van de zeventiende eeuw waardoor die eeuw zich onderscheidt van andere eeuwen? Als je zo’n vraag aan iemand stelt die enig benul heeft van de zeventiende eeuw, zal hij waarschijnlijk zeggen: ‘Nou ja, de VOC en zo, de Gouden Eeuw. En o ja: absolute vorsten zoals Lodewijk XIV.’
    Zó werkt oriënterende kennis – met steekwoorden en sleutelbegrippen, niet met ingewikkelde volzinnen. De kenmerkende aspecten van tijdvakken heten niet voor niets zo. Ze zijn ooit bedoeld als een leerbaar, globaal, oriënterend programma op grote lijnen. Makkelijk te onthouden en goed bruikbaar als instrument om iets nuttigs met geschiedenis te doen. Als kader voor iets anders, niet als doel op zichzelf.


    Met dat doel hebben wij destijds in de Commissie-De Rooij eerst tien tijdvakken bedacht: met gemakkelijk te onthouden, associatieve namen, en ronde jaartallen als grenzen. Maar was dat genoeg? Moest er niet nog iets bij? Wat was ‘kenmerkend’ voor elk van die tijdvakken? Zo kwamen we op het idee dat bij elk tijdvak een rijtje ‘dingen’ moest worden genoemd dat erbij hoorde. Bij de vroege Middeleeuwen bijvoorbeeld: de kerstening van Europa, het ontstaan van de islam, het feodalisme en hofstelsel/horigheid. Zo’n rijtje kan iedereen onthouden en er rijst een beeld op van wat er in die tijd aan de hand was. Niet meer en niet minder.
    Daarna kamen de kritische kanttekeningen. Was het noemen van bijvoorbeeld ‘het feodalisme’ wel duidelijk genoeg? Kon je daar een examen op bouwen? Als secretarissen van de Commissie-De Rooij antwoordden wij dat het om zó bekende, zó voor de hand liggende kanten van tijdvakken ging, dat iedere weldenkende geschiedenisleraar zich daar wel wat bij kon voorstellen. Nadere uitwerking was volgens ons dus niet nodig, want dan zou er een compleet behandelprogramma van geschiedenis ontstaan, en dat was nu eenmaal niet wat we met oriënterende kennis bedoelden. Maar de druk was groot om er toch volzinnen aan toe te voegen die voor leraren duidelijker zouden maken wat je je bij een kenmerkend aspect moest voorstellen. Die zinnen zijn dus nooit bedoeld geweest om door leerlingen uit het hoofd te worden geleerd. Helaas is het daar op veel scholen toch van gekomen. Hadden we die zinnen maar nooit geformuleerd…


    Het leren van 49 ingewikkelde volzinnen is voor geen mens een haalbare kaart. Het is een blok aan het been. Het belast leerlingen onnodig, en – wat nog belangrijker is – het verhindert het gebruik van het raamwerk van oriënterende kennis zoals het bedoeld is: als instrument om er nuttige dingen mee te doen. De zinnen wekken de indruk dat ze als doel op zichzelf belangrijk zijn. Dat is een noodlottig misverstand.
    Om die reden heb ik al vele jaren geleden lijsten gemaakt met korte omschrijvingen van kenmerkende aspecten die ik aan mijn studenten op de lerarenopleiding meegaf: kijk, zó kunnen je leerlingen die dingen wél leren en onthouden. In plaats van ‘Het streven van vorsten naar absolute nacht’ volstaat ook: ‘het absolutisme’. In plaats van ‘De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid’ kwam te staan: ‘hofstelsel en horigheid’. Zo werd oriëntatiekennis teruggebracht naar zijn oorspronkelijke doel: hulpmiddel bij identificatie van tijdvakken, hulpmiddel bij oriëntatie in de tijd.


    Ook het CITO zag in dat de volzinnen geen doel op zichzelf van het examenprogramma zouden moeten zijn. In de correctievoorschriften bij geschiedenisexamens kwam te staan: ‘Als gevraagd wordt naar het noemen van één van de negenenveertig 'kenmerkende aspecten', is een letterlijke weergave daarvan niet vereist. Er kan in de regel worden volstaan met een juiste omschrijving van het 'kenmerkend aspect' of van dat deel ervan dat relevant is voor de beantwoording van de vraag (er zijn kenmerkende aspecten die uit meerdere onderdelen bestaan).’
    Er kan dus worden volstaan met ‘een juiste omschrijving’. Dat betekent dat een korte typering van iets wat er in een tijdvak aan de hand was, voldoende is – mits daar dan ook iets nuttigs mee wordt gedaan. Alleen noemen van ‘het absolutisme’ zonder enig begrip van wat dat inhield en wat het impliceerde voor de bestuurspraktijk, of zonder het herkennen ervan in de context van een bron, zal niet voldoende zijn om punten te scoren. Dat is logisch. Maar de cultus die gegroeid is rond de volzinnen, moet ophouden. Een hulpmiddel voor leerlingen kan en mag niet worden omgekeerd in zijn tegendeel.


    De zinsneden over ‘delen van kenmerkende aspecten’ zijn in dit verband wat merkwaardig. Volgens de definitie van Van Dale is een aspect een enkelvoudig iets, een kant van waaruit iets begrepen kan worden. Als er meerdere delen zijn, zijn dat dus ook meerdere aspecten. Dat zou dan hebben moeten blijken uit het noemen van meer aspecten, zoals bijvoorbeeld bij tijdvak 9 gebeurd is. Je kunt één aspect niet opsplitsen in sub-aspecten, want dan is het geen aspect meer. Het woord ‘aspect’ is destijds door de Commissie-De Rooij niet voor niets zo gekozen. Het zou dus beter zijn als CITO in dat tweede vakspecifieke correctievoorschrift de bewoordingen ‘of dat deel ervan … onderdelen bestaan’ zou schrappen.


    Haarkloverijen rond de tekst van het examenprogramma zijn beneden de stand van een geschiedenisleraar die zichzelf en haar of zijn vak respecteert. Ze doen meer denken aan middeleeuwse thomistische godgeleerden die debatteerden over de vraag hoeveel engelen er op de punt van een speld pasten. Geschiedenisleraren en hun leerlingen hebben wel wat beters te doen: een boeiend en belangwekkend vak, dat bruggen slaat tussen verleden, heden en toekomst op een aantrekkelijke en zinvolle wijze vormgeven.

Laatste toevoegingen op Histoforum

De laatste toevoegingen (artikelen, boekbesprekingen enz.) vindt u altijd op deze pagina.