Paul van de Water (2020). In dienst van de nazi's: Gewone mensen
als gewelddadige collaborateurs. Paperback, ISBN 9789401916097.
7 april 2020.384 pagina's. Uitgever: Omniboek.
In dienst van de nazi’s: Gewone mensen als gewelddadige collaborateurs
Paul van de Water studeerde Nederlands, Opvoedkunde en Sociaal-Wetenschappelijke Informatica aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn pensionering in 2017 startte hij een promotieonderzoek naar gewelddadige collaborateurs tijdens de bezetting van Nederland. Het nu verschenen boek ‘In dienst van de nazi’s’ is een eerste resultaat van zijn onderzoek dat uiteindelijk zal uitmonden in een wetenschappelijk proefschrift. Dit boek richt zich veel meer op een breed publiek.
Inhoud
In dienst van de nazi’s: Gewone mensen als gewelddadige collaborateurs
“En dat kwam allemaal hierop neer: vrijwel geen enkel exces
van de allermalendste psychopaat is te bar om te worden
geëvenaard door een doorsnee zachtzinnige huisvader die gewoon
elke dag zijn baantje komt doen.”
Terry Pratchett: Kleingoderij
(1)
In zijn onderzoek richt Van de Water zich op gewone mensen zonder leidende positie die zich ontwikkeld hebben tot fanatieke collaborateurs. Het waren gewone mannen en vrouwen die het vuile werk voor de Duitsers opknapten, daarbij ontspoorden en daardoor zeer gehaat werden. Deze collaborateurs maakten zich schuldig aan intimidatie, mishandeling, marteling, executies, en moord.
In ‘In dienst van de nazi’s’ geeft Van de Water een portret van
elf gewelddadige collaborateurs. Elk hoofdstuk is op dezelfde
wijze opgebouwd. Na een inleiding waarin de persoon wordt
geïntroduceerd aan de hand van een van zijn of haar gewelddaden,
volgt een beschrijving van de levensloop van de collaborateur,
in de verwachting dat deze mogelijk licht werpt op de motieven
voor het, soms, extreem gewelddadige, gedrag van de persoon.
Daarna volgen (voorbeelden van) de misdrijven die zijn begaan.
In de beschrijving van de rechtsgang na de oorlog is er ruim
aandacht voor psychiatrische rapporten, voor zover die zijn
opgemaakt. In de slotbeschouwing van elk hoofdstuk staan de
karaktereigenschappen van de collaborateur centraal.
Van de Water kiest in zijn onderzoek voor een prosopografische
benadering. Een prosopografische studie
(2) beschrijft
gemeenschappelijke kenmerken van een bepaalde maatschappelijke
groep mensen, in dit geval dus gewelddadige collaborateurs.
Hoewel hij verschillende aspecten onderzoekt zoals het
radicaliseringsproces, de rechtsgang, verschillen tussen
vrouwelijke en mannelijke collaborateurs en de invloed van hun
keuzes op hun gezin en omgeving, was ik bij lezing toch vooral
geïnteresseerd in het waarom; wat waren de drijfveren voor hun
hulp aan de bezetter? Hoe konden “gewone” mensen zich
ontwikkelen tot gevreesde en beruchte collaborateurs?
Deze belangstelling is persoonlijk gekleurd. Ik deed onderzoek
naar een oudoom die in de oorlog heeft gewerkt als
hoofdrechercheur van de Staatsrecherche ingedeeld bij het
Directoraat-Generaal van Politie en tewerkgesteld bij de
Bijzondere Afdeling van de Recherche-Centrale in het Groningse
Scholtenhuis. Toen ik hierover voor het eerst iets vernam, kon
ik het nauwelijks geloven. Ik kom uit een familie met strenge
ethische, religieus bepaalde, normen en dat gold zeker ook voor
mijn opa. Hoe was het mogelijk dat een van zijn broers tijdens
de oorlog in dienst trad van de bezetter?
Nog geen vijf uur had ik nodig om in het Nationaal Archief in
Den Haag het dossier van mijn oudoom grondig te bestuderen. Het
zat vol met getuigenverklaringen, met een korte toelichting van
de rechtbank op het vonnis, maar bevatte nauwelijks informatie
voor het beantwoorden van de vraag die me al jaren had
beziggehouden. Waarom treedt iemand in dienst van de vijand? De
verklaring die Johannes zelf aflegde over zijn beweegreden, noch
zijn reacties op de beschuldigingen van slachtoffers gaven
daarop een afdoende antwoord. En ook het antwoord op de vraag of
hij zich dan tenminste schuldig voelde of berouw had van zijn
daden heb ik niet gekregen. Al geeft het feit dat hij in 1947
zelf vond dat hij genoeg gestraft was, op zijn minst te denken.
Van de Water schrijft in zijn boek over twee andere Nederlanders
die in dienst waren van de SD in Groningen, Sleijfer en Schaap
(3).
En vergeleken met hen verbleekt (gelukkig) het gedrag van mijn
oudoom. In tegenstelling tot Sleijfer en Schaap was hij niet
gewelddadig, heeft hij zelf geen mensen vermoord. Maar toch, ook
zijn gedrag was ernstig genoeg om hem tot tien jaar te
veroordelen.
Bij het lezen van het boek werd ik echter veel meer geïntrigeerd
door het levensverhaal van Branca Simons
(4). Branca was een Joods
meisje met een beperkte intelligentie en ontevreden over haar
vooruitzichten. Zij was ook niet van onbesproken gedrag, als
dienstbode bij een musicus stal zij eens een gouden ring, wat
haar een strafblad opleverde. Zij trouwde met een niet-joodse
man met een flink strafblad, om maar te kunnen ontsnappen aan de
dagelijkse sleur van haar werk als plakster van regenjassen.
Op 3 oktober 1941 worden haar ouders en broertje opgepakt en
gedeporteerd naar Auschwitz, waar ze korte tijd laten worden
vergast. Een paar maanden later wordt ook haar oudste broer daar
vermoord. Branca stort in en komt terecht op de psychiatrische
afdeling van het Wester Gasthuis in Amsterdam.
Haar man wordt op 18 oktober 1942 opgepakt omdat hij spullen had
ontvreemd uit huizen van weggevoerde joden. Hij kwam in Kamp
Vught terecht. Daarmee verloor Simons haar beschermde status.
Zij duikt onder, maar wordt op 9 juni 1943 gearresteerd en door
Pieter Schaap van het bureau voor de keus gesteld: werken voor
de SD of deportatie naar een concentratiekamp.
Als V-Frau (vertrouwens vrouw) voor het Amsterdamse Bureau Joodse Zaken legde Simons
contact met beoogde slachtoffers (joden, verzetsmensen) en ontfutselde hen informatie
over andere mensen die actief waren in het verzet en gaf die
informatie door aan het bureau zodat de SD mensen kon oppakken.
Zij was daarmee verantwoordelijk voor hun verblijf in een
concentratiekamp met vaak dodelijke afloop. ‘Hoe erg haar
verraad ook was’, zegt Van de Water, ‘en hoeveel leed zij ook
heeft veroorzaakt, ze heeft nooit mensen geslagen, mishandeld,
gefolterd of eigenhandig vermoord.’
Als opportunist met weinig ethisch besef koos Simons zonder
twijfel voor de optie te werken voor de SD boven deportatie naar
een concentratiekamp. Zeker, het heeft er alle schijn van dat
het ethisch besef bij Simons niet erg sterk was, maar om haar in
deze keuze opportunisme te verwijten gaat wel erg ver. Zij wist
wat er met haar ouders en twee broers was gebeurd. Is het
opportunisme om niet te kiezen voor de eigen dood? Zeker er zijn
helden die deze keuze hebben gemaakt, maar zouden werkelijk alle
mensen, ook zij die over een sterk ethisch besef beschikken,
hebben gekozen voor de eigen dood? (5)
Zoals ik niet een echt antwoord kon vinden op de vraag hoe mijn
oudoom zich kon ontwikkelen tot degene die hij in de oorlog
werd, zo blijft ook Van de Water het antwoord op de waaromvraag
schuldig. Zeker, veel van de door hem bestudeerde collaborateurs
hadden een getroebleerde jeugd, een sadistisch karakter en/of
psychische problemen, maar of die voldoende verklaren hoe zij
tijdens de oorlog volledig ontspoorden? Van de Water is er ook
duidelijk nog niet uit. Ik ben bang dat de meeste mensen, of zij
in aanleg nou wel of niet deugen, terecht kunnen komen in
omstandigheden waarin ze onvoorstelbaar wreed gedrag vertonen.
Noten
1. Terry Pratchett: Kleingoderij
2. In
dit artikel beschrijft Christien Boomsma voor- en nadelen
van deze methode:
3.
https://historiek.net/pieter-schaap-nazi-collaborateur/133655/
4.
http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/SimonsBranca
5. Zie bijvoorbeeld het, vele malen minder ingrijpende,
dilemma waarvoor Renate Bethge zich in 1934 gesteld zag in
nazi-Duitsland.
Lees ook het interview met Van de Water op de website van Omniboek.
Naschrift
Vooral Elisabeth, de zus van Jacques Philippa, een van de gewelddadige collaborateurs die in het boek besproken worden, moet volgens een familielid geworsteld hebben met de levenswandel van haar broer. 'De vrouw die in 1944 een onderduiker in huis nam en in de Hongerwinter op een fiets met houten banden van Amsterdam naar Den Oever reed om aardappelen te halen, moest toezien hoe haar broer een landverrader werd.' (Volkskrant 18 april 2020)
© Albert van der Kaap, april 2020