De Waal, Edmund. De haas met de amberkleurige ogen. Een
geheime erfenis. Amsterdam, Uitg. Mistral (2010), 2014, 13de
druk, 409 blz. – vertaling Willeke Lempens- ook als e-boek
De haas met de amberkleurige ogen
Thematiek: een (familie)geschiedenis van de 19de & 20ste eeuw
via een collectie Japanse netsukes.
Waardering: ****/5
Vooraf: voor deze recensie is de digitale uitgave gebruikt. Die
bevat geen enkele illustratie, foto of stadsplan. Alleen een
stamboom, die praktisch onleesbaar is. Omdat vooraan instanties
bedankt worden voor de toestemming om foto’s af te drukken,
haalde ik in de bibliotheek een gedrukt exemplaar. Hierin staan
enkele wit-zwart foto’s van vrij bedenkelijke kwaliteit. In een
latere druk zou -volgens internet- een fotokatern zijn
toegevoegd.
In ruil brengen we hieronder één foto van het Palais Ephrussi
(Wenen) en een aantal schitterende netsukes. Ondertussen is zowat
de hele collectie van Edmund de Waal te bewonderen
op internet. .
Inhoud
De haas met de amberkleurige ogen
Als je nu nog niet weet wat een netsuke
(uitgesproken als nets'ke) is, zul je net als in het boek, een
tijdje geduld moeten oefenen.
Een (familie)geschiedenis van
de 19de & 20ste eeuw via 264 netsukes
Dit
is een onwaarschijnlijke bestseller, op de grens tussen een
roman en non-fictie, vrucht van een groeiende obsessie. Vertaald
in 28 talen, bekroond en genomineerd voor een reeks prijzen.
In 1991 krijgt de Engelse pottenbakker met de Nederlandse naam
Edmund de Waal (°1964) een studiebeurs voor een jaar Japan. In
Tokio bezoekt hij een keer per week zijn oudoom Iggie, toen al
84, die reeds van kort na de oorlog in Japan woont. Bij elk
bezoek opent Iggie de schuifdeuren van een lange vitrine en
haalt er zijn netsukes één voor één uit: schitterend
gesneden miniatuurtjes in ivoor of hout.
Iggie is geen Japanner. Uit zijn verhalen verneem je dat hij uit
Wenen komt, waar hij in 1906 geboren is als Ignace von Ephrussi,
een in de adelstand verheven Joodse familie. Iggie overleed in
1994. Hij laat zijn verzameling van 264 netsukes aan Edmund. Die
wil het verhaal daarachter reconstrueren.
De hoofdlijnen zijn hem bekend. Kort na 1870 zijn ze alle in één
keer aangeschaft in Parijs door een neef van zijn
overgrootvader, ene Charles Ephrussi, steenrijke telg uit een
schrikbarend rijke Joodse familie. Hij heeft ze jarenlang
tentoongesteld in een speciale vitrine in zijn woning in Parijs.
Daarna schenkt hij ze aan zijn neef Victor von Ephrussi, Edmunds
overgrootvader, in Wenen, ter gelegenheid van diens huwelijk.
Het is nog een hele operatie om ze met vitrine en al daar te
krijgen. Anders dan in Parijs worden de netsukes in Wenen in een
kamer neergezet die alleen toegankelijk is voor de familie.
Anna, de kamenier van zijn overgrootmoeder, brengt ze in
veiligheid, als de nazi’s in 1938 (na de Anschluss van
Oostenrijk door Hitler) het hele bezit van de Ephrussi’s
confisqueren.
Na de oorlog bezorgt Anna de netsukes aan zijn grootmoeder
Elisabeth (1899-1991), die ze schenkt aan haar broer Iggie,
wanneer die in 1947 voorgoed naar Japan vertrekt.
‘Parijs, Wenen, Tokio, Londen.
‘Het verhaal van de netsukes begin natuurlijk waar ze zijn
ontstaan: in Edo, het oude Tokio, voordat de Amerikaanse
commodore Perry met zijn Black Ships in 1853 Japan uit zijn
eeuwenlange isolatie openbreekt voor de rest van de wereld (1).
Maar hun eerste rustplaats is in Charles’ werkkamer in Parijs:
een kamer in Hotel Ephrussi, met uitzicht op de Rue de Monceau
(p. 24)’.
Dan gaat Edmund aan de slag. Hij wil de netsukes volgen op hun
zwerftocht. Hij is gewoon ‘benieuwd naar de connectie tussen
dit voorwerp en de plaatsen waar het is geweest. Maar ik wil
pertinent niet de sepiakleurige wereld van de familiekroniek
binnenstappen Ik wil elke kamer binnenlopen waarin dit voorwerp
heeft gewoond en voelen hoe groot de ruimte is, weten welke
schilderijen er aan de muur hangen, hoe het licht door de ramen
valt. Ik wil weten wat dit voorwerp allemaal heeft meegemaakt
(p. 26).’ Want ‘De manier waarop voorwerpen worden doorgegeven,
is een vorm van geschiedschrijving (p. 27)’
En dat is exact hoe de Waal tewerk zal gaan.
Nu heeft hij nog steeds niet gezegd wat netsukes zijn. Toevallig
weet ik het wel: sinds Europalia Japan in 1989 liggen 2
bescheiden exemplaren in mijn vitrinekast: replica’s die in het
niet verzinken vergeleken bij de schitterende verzameling van
Charles/Edmund.
Inhoud: Deel een – Parijs, 1871-1899 Deel twee – Wenen,1899-1938 Deel drie – Wenen, Kövecses, Engeland, Wenen, 1938-1947 Deel vier – Tokio, 1947-1991 Coda – Tokio, Odessa, Londen, 2001-2009 |
Een netsuke is een met de hand
gesneden gordelknoop die diende om allerlei voorwerpen veilig
aan de gordel (obi) van een mannenkimono te bevestigen met een
touwtje.
De Waal weet met verfijnde pennenstreken een heel tijdsbeeld te
schilderen, zo rijk aan details alsof de auteur de hele
geschiedenis zelf heeft beleefd. Net of hij met woorden de
techniek navolgt van de impressionistische schilders, zo
bewonderd door zijn eerste hoofdpersoon Charles Ephrussi. Hij
gaat zich verdiepen in de geschiedenis van hun eigenaars. Hij
geeft veel aandacht aan hun weelderige huisvesting, maar ook aan
hun kennissenkring, van Renoir tot Rilke. Hij schetst daarmee
een onthullend beeld van fabelachtig rijke mensen met veel
interesse voor kunst en cultuur. Vooral bij Charles krijg je zo
een heel aparte en gedetailleerde inkijk in het dagelijkse leven
en de hobby’s van een uitgesproken snob en dandy. Het doet
denken aan de modebladen uit de Belle Epoque, die je aan
boekenstalletjes langs de Seine kon kopen, geïllustreerd, nog
niet met foto’s, maar met aantrekkelijke kopergravures en etsen.
Gelakt doosje (inro) met netsuke
Eigenlijk begint het verhaal nog voor de netsukes en Charles op
het toneel verschijnen: bij de patriarch Charles Joachim
Ephrussi (1793-1864). Wat de Rotschilds begin 19de eeuw vanuit
Frankfurt doen, herhaalt hij halverwege dezelfde eeuw vanuit de
Russische havenstad Odessa (thans Oekraïne). Op vrij korte tijd
heeft hij een waar graanmonopolie gevestigd en is daardoor
schatrijk geworden. Omstreeks 1860 is de familie ’s werelds
grootste graanexporteur. In 1857 zendt hij zijn twee oudste
zoons naar Wenen, om een bijhuis te openen.
In 1871 vestigt de tweede zoon, Leon, zich in Parijs, in een
indrukwekkend splinternieuw gebouw in een even nieuwe straat, de
Rue de Monceau. De stad is onrustig. Het zijn de nadagen van de
Duits-Franse Oorlog en de bloedige onderdrukking van de Parijse
Commune.
De derde en jongste zoon, Charles, gaat hier wonen in een ruim
appartement.
De Ephrussi’s zijn geïntegreerde Joden. Maar zelfs volledig
geassimileerde Joden zijn niet populair, niet in Frankrijk, niet
later in Wenen. Charles is zoals gezegd een snob en dandy, die
het lege leventje leidt van de superrijken. Hij verzamelt kunst.
Aanvankelijk vooral kunstenaars uit de Renaissance als Giotto,
Botticelli, Luca della Robbia, Dürer en Vermeer. Als contrast
krijgen die aan de muren spoedig gezelschap van de toen nog
algemeen versmade impressionisten Monet, Renoir, Pissaro en
Degas. Hij steunt Monet, plaatst regelmatig ruim betaalde
bestellingen bij hem en beveelt hem aan in zijn uitgebreide
kennissenkring. En dan komt Parijs (net als heel West-Europa)
onder de betovering van het pas onlangs opengestelde Japan.
Verzamelen van Japanse prenten, kamerschermen en voorwerpen
wordt een rage. ‘Voor de Ephrussi’s is japonisme een
soort van religie.’
De haas met de amberkleurige ogen
Charles koopt dus de collectie netsukes. Hij ontwikkelt zich tot
een gewaardeerd kunstkenner en bijzonder begaafd beschrijver van
kunst, zoals een paar voorbeelden van zijn bijdragen uit
toonaangevende tijdschriften bewijzen. Eenmaal komt hij als
geëngageerd persoon op de voorgrond: tijdens de Dreyfusaffaire.
Dreyfus was een Joods officier in het Franse leger, die als
slachtoffer van het algemeen verbreid antisemitisme ten onrechte
beschuldigd van spionage, in 1894 werd aangehouden, publiek
gedegradeerd en verbannen naar het Duivelseiland. De ‘affaire’
verdeelde heel Frankrijk, dwars doorheen families en
vriendschappen. De befaamde schrijver Emile Zola verdedigde
Dreyfus met zijn scherpste pen in het pamflet J’accuse.
Uiteindelijk werd Dreyfus vrijgelaten in 1899 (2).
In maart 1899 verkast de collectie Netsukes, zorgvuldig
ingepakt, naar het prestigieuze Palais Ephrussi aan de
Ringstrasse in Wenen, als huwelijksgeschenk voor Charles’ neef
Viktor en zijn mooie, spilzuchtige bruid Emmy. Edmund de Waal
reist haar al die jaren later achterna. Het leven van Viktor,
Emmy en hun kinderen beschrijft hij op dezelfde uitvoerige wijze
als dat van Charles in het eerste deel. Elisabeth, de
intellectuele en getalenteerde dochter, verhuist later naar
Engeland, uit de greep van de nazi’s. Hier zal ze de Nederlandse
bankier de Waal huwen, waardoor haar kleinzoon Edmund aan zijn
Hollandse naam komt.
Palais Ephrussi, Ringstrasse Wenen (2006). Het verwoeste paleis
is nu omgebouwd tot een galerij met meerdere winkels
Ondertussen heeft die kleinzoon volgens hetzelfde recept een
even persoonlijke speurtocht beschreven over de geschiedenis van
het porselein,
De witte weg (2015),
die me persoonlijk minder kon bekoren wegens regelmatig al te
wijdlopig.
Krasser nog: in het kielzog van zijn succes is een der romans
van zijn grootmoeder Elisabeth (1899-1991) uitgegeven,
geschreven vlak na de oorlog, die ze toen niet gepubliceerd
kreeg (3).
Noten
1. De auteur geeft aan: 1859. Hier zit hij fout: Perry
arriveerde voor de Japanse kust in 1853 en keerde terug het jaar
later. Dit wordt beschouwd als het einde van de Japanse
isolatie. Zie op de Joos de Rijcke-site:
Conquistadores,
wereldveroveraars met oogkleppen – Japan, het land van de
Rijzende Zon
en Milton, Giles,
Samoerai William.
2. Over de Dreyfusaffaire schreef Robert Harris een
internationaal gelauwerde, degelijk onderbouwde historische
roman: De officier, Amsterdam, De Bezige Bij, 2014.
3. Elisabeth de Waal, Het verborgen stadspaleis, Amsterdam,
Uitg. Cossee, 2015,
Vertaling van The Exiles Return (2013) door Gerlof Janzen.
Jos Martens, januari 2016