Willy Spillebeen, De heuvel, Leuven, Davidsfonds/Literair, 2002, 419 blz..
De heuvel
Willy Spillebeen, De heuvel, Leuven, Davidsfonds/Literair, 2002, 419 blz.
Thematiek: waanzin van de oorlog; machtswellust; misbruik van
idealen en van de wetenschap.
Plaats en tijd: Vlaanderen, Eerste Wereldoorlog
Doelgroep: 16 + en volwassenen
Historische romans
De heuvel
Dulce et decorum est pro patria mori
Inhoud
Bij de 'Vrijersberg' wonen Bruno en Ange. De kinderen beklimmen dat heuveltje van niemendal om naar Ieper te turen. Argeloos. De heuvel is van hen. Toch is dit geen bucolisch bestaan. Bruno en Ange leven met hun broers en zussen in een arm boerengezin. Hun horizon is letterlijk en figuurlijk bekrompen, beperkt tot de velden en weiden met het harde labeur daarop. De enige, die wat meer van de wereld heeft gezien is de grootvader, peter: hij heeft in Frankrijk gewerkt en als arbeider aan de mislukte aanleg van een kanaal, bij de heuvel. Vader is de onbetwiste heerser over het gezin. Het leven sleept zich voort, met de eeuwige, bijna dagelijks herhaalde zelfde discussies, het bidden van het rozenhoedje elke avond, de treiterpartijen van de kinderen onderling.
Als in augustus 1914 de oorlog uitbreekt, stromen weldra de
vluchtelingen toe uit Mechelen en Aarschot, met in hun ogen nog
de ontzetting van hun verhalen over wreedheden van dronken
Duitsers, willekeurige executies, verkrachtingen… De boeren uit
de buurt geloven de gruwelverhalen niet, kunnen ze niet geloven:
het ligt te ver buiten hun wereldbeeld. En er is te veel werk op
het land, dat moet voortgaan. Naarmate de oorlog nadert, trekken
steeds meer buren weg. Vader niet. Vluchten en "alles in de
steek laten?" Dat kan niet. Wanneer ze dan toch hebben en houden
bij elkaar pakken, is het eigenlijk al te laat. De granaten
hagelen neer. Bruno moet nog snel zijn zus Lucia ophalen, die in
Ieper "in dienst is." En dan loopt alles fout wat fout kan
lopen. Bruno en Lucia lopen hun familie mis op enkele meters en
minuten na. Lucia wordt zwaar gewond. Voor vier lange jaren
belanden de gezinsgenoten elk aan een andere kant van het front:
Bruno en Lucia achter de Duitse linies, de rest van de familie
in het onbezette gebied. Op de 'Vrijersberg', die nu 'Höhe 60'
heet, kijken Duitse troepen hunkerend naar Ieper. En in Ieper
hebben andere soldaten hun zinnen op 'Hill 60' gezet.
We volgen afwisselend het Vlaams boerengezin, de Duitse kolonel
Otto Peterson, die betrokken is bij het gifgasprogramma en de
Engelse majoor Norton Griffiths, geobsedeerd door het graven van
tunnels als oorlogswapen.
Op 17 april 1915 komt het einde van de heuvel. Duitse
'Gaspioniere' hebben duizenden gascilinders in de flanken
ingebouwd. Het nieuwe wapen van de Engelsen heet 'tunneling':
mijnwerkers ondergraven de heuvel en plaatsen explosieven. Het
heuveltje wordt nu eens Brits en dan weer Duits. En telkens is
het meer verwoest.
Na de oorlog is de heuvel een massagraf vol anonieme soldaten.
Niets dan gapende kraters en verwoeste loopgraven, bajonetten,
granaathulzen en prikkeldraad. In deze verwoeste streek moeten
Bruno en Ange de verschrikking overwinnen en een nieuw bestaan
opbouwen.
Bespreking
De Eerste Wereldoorlog en wat die zijn streek en zijn familie
heeft aangedaan, houdt Spillebeen al decennia bezig. De
thematiek werkte hij reeds uit in Herinneringen aan de
toekomst uit 1979, in 1988 heruitgegeven als De andere
oorlog. In 1998 volgde Gods gouden ogen: het einde van
een oorlog (1) en nu dus
De Heuvel. De historische documentering is zo mogelijk
nog verder doorgetrokken dan in de vorige boeken met de hulp van
het Documentatiecentrum In Flanders Fields van Ieper. De
romanstructuur is niet alleen een literaire verrijking voor de
lezer, maar juist hierdoor toont Spillebeen sterker dan eender
welk non fictionverhaal de waanzin van de oorlog en de wanhoop
van de individuele kleine mens op het slagveld en achter de
frontlinies. Toch zou het fout zijn de auteur te bestempelen als
een heimatschrijver, alleen maar geïnteresseerd in de eigen
familie en de eigen streek. Bij monde van zijn hoofdpersonages
tilt Spillebeen de historische themata boven hun tijd uit en
demonstreert zo hun universeel, algemeen menselijk en tijdloos
karakter. Welke houding kan een eerlijk en eerzaam mens aannemen
tegen zoveel moordende verdwazing? Berusting en/of escapisme?
Veel keuze krijgen de hoofdpersonen niet: zij worden meegesleept
door de omstandigheden, waarop zij niet de minste vat hebben.
Geen wonder dat het noodlotsmotief regelmatig opduikt. De Duitse
kolonel Otto Peterson, die niet anders kan dan zijn "Pflicht
doen zonder geloof, hoop, liefde" (p. 106, 175) concludeert dat
anderen zijn leven hadden bepaald (p. 108), dat hij niet meer is
dan een speelbal van het Lot (p. 176). Een thema dat eveneens
sterk aanwezig is in Spillebeens vorige roman Busbeke (2).
Als persoon komt de twijfelende Peterson veel diepgaander uit de
verf dan zijn Britse antagonist Norton Griffiths, die te ijdel
is en te veel vervuld van zichzelf om te twijfelen. Vanuit zijn
klassieke achtergrond formuleert Peterson herhaaldelijk de
actuele situatie in termen van een klassieke Griekse tragedie,
wat tevens een constante belangstelling van de auteur
weerspiegelt.
'Elk experiment eiste honderden nutteloze doden! Zonder
resultaat. Waren die legerleiders dan zo afgestompt, zo
onverantwoordelijk? Of was iedereen, ook Falkenhayn, zelfs
keizer Willem, niet meer bij machte die hele evolutie een halt
toe te roepen? Waren zij dan toch niet de goden van deze tijd?
Olympiërs? Nee, net als bij de Grieken was daar het Noodlot. De
Moira. En daar konden ze niet tegenop.' (p. 331)
Zoals in het hele oeuvre van Spillenbeen neemt het thema van de
macht een primordiale plaats in. In zijn visie
leidt macht steeds en onherroepelijk tot corruptie
en machtsmisbruik. En binnen de algemene
thematiek in het oeuvre van Spillebeen is er is de wereld van de
vaders en die van de moeders. De 'vaders' staan voor oorlog,
machtsmisbruik en geweld.
'Zouden deze heren zich net als ik verantwoordelijken voelen
voor andermans zonen, voor hun eigen zonen? Neen. Deze drie
ouder wordende mannen zouden het straks hebben over dit spel
waarvoor honderdduizenden jonge levens ingezet waren. Die levens
waren niet belangrijk, het kwam op terreinwinst aan. Op
beweging. Vooruit! Vooruit! En zo ging het er nu aan alle kanten
aan toe: hoog ontwikkelde, ouder wordende heren waren daarover
hun hersenen aan het pijnigen. Over het beëindigen van de
moordpartij, jawel! Maar dan op voorwaarde dat zij de
overwinnaars zouden zijn! En eigenlijk was het een afrekening.
Van de vaders met de zonen, van de ouderdom met de jeugd...' (p.
115)
Wat Peterson hier bitter opmerkt over de Duitse generaals, geldt
voor alle bevelhebbers uit deze oorlog, Duitsers, Fransen,
Britten. Dikbuikige, besnorde oude heren, die van achter hun
overvloedig gedekte tafels een hele generatie de modder, de
stank, de gaswolken en de dood indreven. De bitter-zwarte Britse
televisiekomedie Blackadder lijkt nooit ver weg.
Sterker dan in zijn andere romans gispt Spillebeen in De Heuvel
het misbruik van de wetenschap, die nieuwe vorm van
machtsmisbruik. Als 'alwetend verteller' kan hij zijn
verontwaardiging niet bedwingen, waar hij vermeldt dat aan Fritz
Haber, de vader van het gifgas, al in 1919 de Nobelprijs voor
chemie wordt uitgereikt! "Dat is je reinste cynisme", vertolkt
Peterson verbijsterd de mening van de auteur (p. 369).
Voor Spillebeen is structuur erg belangrijk. Het essentiële van
het schrijven is: orde scheppen in de chaos. Hier de chaos van
al die feiten en gebeurtenissen uit de 'grote' en de 'kleine'
geschiedenis. In De Heuvel is de structuur gedicteerd door de
chronologie en de geografisch wisselende hoofdpersonen. Maar
alle verhaallijnen convergeren telkens weer in 'Hill 60'. Met
bewondering zie je hoe feilloos alle draden van dat hele
onontwarbare kluwen geweven is tot een sprankelend, symmetrisch
spinnenweb, flonkerend van dauwdruppels in de zon.
Zoals steeds bij Spillebeen staan structuur en stijl ten dienste
van het geheel, van de thematiek. Opvallend is dat elke groep
personen -en in die groep elk individu- een eigen taalregister
hanteert, dat niet alleen zijn West-Vlaamse, Duitse of Engelse
standplaatsgebondheid reflecteert, maar ook zijn achtergrond,
afkomst en denkwereld. De auteur zet de oorlogsgruwelen om in
een doorleefde, plastische taal, waarbij alle zintuigen
betrokken zijn. Je zuigt je vast in de modder, wordt verdoofd
door de ontploffingen, je voelt de panische angst van de
soldaten in de val van het spervuur. Maar bovenal is er de
steeds terugkerende, overheersende stank van aan flarden gereten
levens. Ook hierin toont de auteur zich weer de meesterlijke
romancier.
Hoeft het gezegd dat Willy Spillebeen met De Heuvel een
aangrijpende, ijzersterke historische roman schreef die niemand
onberoerd zal laten?
Tot slot even onze waardering uitspreken voor de fraaie uitgave:
duidelijke lettertypes, rustige bladspiegel, gebonden in een
voorname stoffen band, bijzonder goed getroffen stofwikkel.
Didactische verwerking
Noodgedwongen hebben wij ons beperkt bij het bespreken van de
literaire aspecten. De Heuvel bevat andermaal een rijk gamma
literair-historische en abstracte motieven. Zie bijvoorbeeld in
het eerste deel de spiegelmotieven van het graven van het kanaal
"ten ondomme" en de "molshopen", die in het middendeel en bij
het einde terugkeren. Het zou zonde zijn de leerlingen hier niet
op te wijzen. Per slot van rekening kan in de derde graad
(hoogste jaren voortgezet onderwijs) een leerlingenbespreking
gelden als bewijs van verworven literaire competentie.
Toch loont het natuurlijk de moeite tevens de historische
aspecten uit te diepen, ook visueel. Studie van de Eerste
Wereldoorlog is uitermate geschikt voor een dieper gravende
behandeling van het thema oorlog en vrede.
De meest indrukwekkende afsluiting is natuurlijk een bezoek aan
de frontlijn en zeker aan het hallucinante decor van 'Hill 60'.
Meer tips: zie bij
The Salient
Noten
1. Willy Spillebeen, De andere oorlog.
Herinneringen aan de toekomst, Leuven, Davidsfonds, 1988, 2de
herziene druk, 275 blz.
Willy Spillebeen,
Gods gouden ogen: het einde van een oorlog,
Davidsfonds/Clauwaert, 1998, 222 blz.
2. Besproken in:
Werkblad voor Nederlandse Didactiek, jrg. 30,
2002, nr. 3, p. 47-51.
Jos Martens, februari 2015