artikelen over geschiedenis didactiek
Historische bewijsvoering 3
Onderstaande opdracht, afkomstig uit het pilotexamen havo 2007 (eerste tijdvak, vraag 21) heeft betrekking op de historische vaardigheid bron en vraagstelling. De opdracht en het bijbehorende antwoord laten zien lastig historische bewijsvoering is.
Inhoud
Historische bewijsvoering 3
Rechters onder het nazi-regime
Kunnen redeneren over en met bronnen is, zoals in historische bewijsvoering 2 al werd gezegd, een van de belangrijkste historische vaardigheden
waarover leerlingen moeten beschikken om historisch te kunnen denken en redeneren. Op deze vaardigheid werd bijvoorbeeld een beroep gedaan in een vraag in het pilotexamen havo 2007 (eerste tijdvak).
Leerlingen behaalden voor deze vraag gemiddeld iets meer dan de helft van de maximaal te behalen zes punten (p-waarde was 56). Slechts weinig leerlingen hebben voor deze vraag helemaal geen punten
behaald, terwijl minder dan een op de vijf leerlingen de volle zes punten hebben gekregen. Zie het schema hieronder.
0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 |
6 | 6 | 27 | 7 | 31 | 5 | 18 |
Op een foto uit de jaren 1933-1945 staan rechters in toga. De foto is, aldus de toelichting, gebruikt op een tentoonstelling over de naziperiode in Duitsland. Bij de originele foto ontbreekt vermoedelijk een bijschrift, want de toelichting vermeldt verder dat de rechters hier waarschijnlijk de eed van trouw afleggen aan Hitler, de leider van de Duitse nazipartij, de NSDAP (de uitleg over Hitler in de vraag lijkt overbodig, maar was noodzakelijk omdat de persoon Hitler niet genoemd wordt in het examenprogramma).
De opdracht bij deze foto bestaat uit drie vragen. Het eerste deel van deze vraag mag leerlingen eigenlijk niet voor problemen
stellen. Zij moeten onderbouwen waarom de foto geschikt is om een aspect van de nazidictatuur in Duitsland te laten zien. Van leerlingen mag verwacht worden dat zij weten dat de trias politica een
belangrijke pijler is onder de democratie. Als deze pijler ontbreekt is dat een aanwijzing voor de dictatuur onder de nazis.
Gelukkig is de vraag voorzichtig geformuleerd 'de foto is geschikt om een aspect van de nazidictatuur te laten zien'. Uit het onbreken van de scheiding der machten kan namelijk niet met zekerheid
worden geconcludeerd dat er sprake is van een dictatuur of van een totalitaire staat. Niet elk land waarin geen sprake is van een onafhankelijke rechtspraak hoeft per se een dictatuur te zijn.
Betrouwbaarheid
De tweede vraag heeft betrekking op een zeer essentieel onderdeel van historische bewijsvoering, de betrouwbaarheid van bronnen. Leerlingen moeten een reden bedenken die de stelling onderbouwt dat
de foto niet geschikt om te gebruiken in de tentoonstelling omdat de foto geen betrouwbaar beeld geeft van de rechtspraak in nazi-Duitsland.
Uit het antwoord op deze vraag 'De foto kan geënsceneerd zijn / de houding van de rechters kan in de praktijk van de rechtsspraak anders zijn dan de foto suggereert' zou je kunnen/moeten concluderen
dat foto's nooit betrouwbaar bronnenmateriaal vormen. Elke foto kan immers in principe geënsceneerd zijn en daarmee de werkelijkheid geweld aan doen.
Het is dan ook de vraag of deze vraag bijdraagt aan de juiste kritische houding
ten opzichte van historische bronnen.
Het lijkt erop dat uitzonderingen, waarin er met foto's wordt gemanipuleerd, hier tot algemene norm
worden gemaakt: foto's zijn niet betrouwbaar want ze kunnen bewerkt zijn.
Het lijkt er op dat deze vraag is gebaseerd op het beroemdste voorbeeld van manupulatie met foto's. Op deze foto staan Lenin en Trotzky samen op het Rode Plein in Moskou. Het is 1 mei 1920 en Lenin houdt
zijn 1 mei speech.
Nadat Stalin in Trotzky een vijand is gaan zien, werd Trotzky op latere kopiëen weg-geretoucheerd.
Om te laten zien hoe eenvoudig dat is heeft Spaarnestad dat in 2009 nog eens overgedaan (zie de foto hieronder).
Representatief
In de laatste vraag moeten leerlingen een argument bedenken voor de stelling dat deze foto niet geschikt is om te gebruiken op de tentoonstelling omdat deze niet representatief is voor de rechtspraak in nazi-Duitsland. Het antwoordmodel suggereert dat de rechters de eed vrijwillig aflegden:'Het is op grond van deze foto niet duidelijk of alle rechters zich zo met het nazi-regime identificeerden dat zij de Hitlergroet brengen / hoe representatief deze groep rechters is voor alle rechters'. Als er sprake is van vrijwilligheid dan kun je je inderdaad afvragen of deze groep representatief is voor alle rechters. Maar als je ervan uitgaat dat er in een dictatuur geen sprake is van vrijwilligheid en dat het onwaarschijnlijk is dat een rechter vrijwillig afziet van een basisprincipe van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van rechters, dan valt moeilijk in te zien waarom deze groep niet representatief zou zijn voor andere rechters. Juist ook omdat het niet om een individuele rechter, maar om een groep gaat. Een ander bezwaar tegen dit soort vragen is, dat je als leerling, ongeacht het onderwerp van de vraag altijd als antwoord kunt geven dat één persoon (of zoals in dit geval een groep), niet representatief hoeft te zijn voor de hele groep.
Ook bij vragen over betrouwbaarheid kunnen leerlingen overigens vaak volstaan met een standaard antwoord. Bijvoorbeeld in een vraag uit het vmbo-examen van 2011 over de slag in de Javazee.
De slag in de Javazee
De bron bij deze opdracht is een beschrijving van een documentaire uit 1995 over
de Slag in de Javazee bij Indonesië:
Voor het maken van een documentaire sprak een Nederlandse regisseur met 250
ooggetuigen. Deze kwamen uit Japan, Nederland en de Verenigde Staten. Ze werden
allemaal persoonlijk bezocht om hun verhaal te doen over de Slag in de Javazee.
Deze slag, die plaatsvond in 1942, werd verloren door de Amerikanen en de
Nederlanders. Uiteindelijk werd de documentaire gemaakt op basis van 50 van deze
ooggetuigenverslagen.
De documentaire gaat over de Slag in de Javazee. Nederland en de Verenigde
Staten verloren die slag van Japan. Dit verlies had gevolgen voor het bestuur
van Indonesië.
De eerste vraag bij deze bron luidt:
1p Noem één gevolg van deze slag voor het bestuur van Indonesië.
Zi gesteld, een merkwaardige vraag. De bron biedt namelijk geen enkele relevante informatie
die een leerling kan gebruiken voor het beantwoorden van de vraag. De
leerling heeft zelf waarschijnlijk geen kennis van de slag in de Javazee want
deze slag komt niet voor in de examensyllabust. Aan de bron kan hij echter ook geen gegevens ontlenen over het
belang van de slag, noch over de gevolgen. Hij weet alleen dat de Amerikanen en
Nederlanders de slag hebben verloren van de Japanners.
Deze vraag vooronderstelt dat de leerlingen (conform de syllabus) weten dat
Indonesië in 1942 door de Japanners werd bezet. Omdat de leerlingen niet hoeven
te weten wanneer de Japanners in dat jaar Indonesië hebbenn bezet, noch wanneer
de slag in de Javazee precies plaatsvond, kunnen de leerlingen deze vraag niet
met zekerheid beantwoorden. Omdat het om een gevolg gaat dat leerlingen geacht
worden te kennen kan het antwoord niet anders luiden dan dat Japan hierna
Indonesië veroverde. Des te merkwaardiger dat het antwoord in de verleden tijd
is geformuleerd: 'Uit het antwoord moet blijken dat Japan Indonesië
bezet/veroverd had/het bestuur overgenomen had / het Nederlandse bestuur
verdreven/afgezet had (en vervangen door een Japans/Indonesisch bestuur).'
Dat de p-waarde niet hoger uitkomt dan 55 is mogelijk het gevolg van
het feit dat leerlingen dachten dat zij op specifieke kennis van de slag in de
Javazee werden bevraagd.
De maker van de vraag beschikt duidelijk over kennis van de slag in de Javazee
(27 en 28 februari 1942) die de leerlingen niet bezitten, mogelijk heeft hij
zich bij het maken van de vraag gebaseerd op Wikipedia waar staat: De Slag in de
Javazee was een mislukte poging van een geallieerd eskader onder commando van de
Nederlandse schout-bij-nacht Karel Doorman om in de Javazee een Japanse
invasievloot met troepen voor de aanval op Java tegen te houden. Wikipedia
beschrijft ook het gevolg: 'De pogingen om de landing van Japanse troepen op
Java te verhinderen waren mislukt'.
In een tweede vraag bij deze bron wordt gesteld:
2p Iemand beweert dat de documentaire uit 1995 betrouwbaar is. Iemand anders
beweert dat de documentaire juist niet betrouwbaar is.
De leerling moet voor beide beweringen een argument geven.
Zo op het eerste gezegd een mooie evaluatievraag. Als de leerling nooit geleerd heeft welke criteria ze moeten gebruiken om de betrouwbaarheid van een bron (in relatie tot de vraagstelling) te beoordelen is het een pittige analyse- en evaluatievraag en waarschijnlijk zelfs creatie vraag. Maar als de leerling, zoals je mag verwachten op basis van het examenprogramma wel op een systematische manier geoefend heeft met deze criteria, dan wordt er van de leerling niet meer gevraagd dan zijn kennis over betrouwbaarheid toe te passen. Het herkennen van signaalwoorden als ’ooggetuigen’ en ‘vijftig jaar na dato’ is dan voldoende om het antwoord te geven. De inhoud van de bron doet er dan verder eigenlijk niet meer toe.
Kun je van een documentaire als geheel, die je bovendien niet gezien hebt,
zeggen of deze al dan niet betrouwbaar is? Moet je leerling niet eerder vragen
of de documentaire een betrouwbaar beeld van het verloop of de afloop van de
slag in de Javazee geeft? Of, in hoeverre geeft de documentaire een eenzijdig beeld van de
slag in de Javazee? Maar deze vragen kun je natuurlijk niet beantwoorden als je
de documentaire niet gezien hebt.
De bron is in deze vraag niet relevant. Er is geen vraagstelling die specifiek
betrekking heeft op deze documentaire of over deze veldslag. De vraag had
evengoed kunnen luiden, waarom is een documentaire, waarin ooggetuigen aan het
woord komen, aan de ene kant betrouwbaar, maar aan de andere kant onbetrouwbaar.
Geen wonder dat de vraag een p-waarde had van 80.
Slavernij
In het antwoord op de vraag of de foto van rechters die een eed afleggen op Hitler betrouwbaar was werd gesteld dat de foto geënsceneerd kan zijn en daarmee onbetrouwbaar was als historische bron. In de vraag hoefden leerlingen niet te redeneren met de bron, een beschrijving van de foto had kunnen volstaan.
Anders is dat met onderstaande opdracht afkomstig van de website Beyong the Bubble (History Assessment of Thinking) van Stanford university. In deze opdracht moeten leerlingen laten zien in hoeverre zij in staat zijn om niet alleen te redeneren over, maar ook met een bron.
In de toelichting op de vraag wordt genuanceerder met foto's als bron omgegaan
dan in het geval van de 'rechters'. 'Historische documenten vormen geen perfect
venster op het verleden', zo wordt gezegd,. elke historische bron heeft zijn sterke en zwakke
punten als bewijsmateriaal voor uitspraken over het verleden. In deze opdracht moeten leerlingen
dan ook zowel een sterk als een zwak punt van de bron laten zien.
Bron
Deze foto is genomen in Georgia in 1903.
Hutten waarin slaven werden gehouden die bestemd waren voor de slavenmarkt – De
beroemde Hermitage plantage in Savannah (Georgia). Underwood & Underwood
Publishers, 1903.
Gebruik de bron
1. Hoe kun je deze foto gebruiken als bewijs voor de omstandigheden waaronder
slaven leefden?
2. Wat maakt de bron minder bruikbaar als bewijs voor de omstandigheden
waaronder slaven leefden?
Opvallend is dat waar de leerling in de opdracht over de rechters onder
het nazi-regime juist moesten zeggen dat de foto geënsceneerd, een vergelijkbaar
antwoord op deze (tweede) vraag als minder juist werd bestempeld:
De leerling begrijpt dat een foto die is genomen in 1903, dus na de
afschaffing van de slavernij, om die reden minder betrouwbaar is en hijn gaat
zelfs in op de mogelijk dat het hier om, wat hij noemt, een replica gaat en dat
de situatie dus geënsceneerd kan zijn.
Een overeenkomst tussen beide vragen is dat leerlingen in beide gevallen niet echt bezig zijn met historisch onderzoek. Het gaat telkens om een vraag van het type 'stel dat'. Stel je richt een tentoonstelling in over het nationaalsocialisme of stel, je doet onderzoek naar slavernij, hoe betrouwbaar is dan deze foto.
Getoetst wordt in hoeverre leerlingen kennis hebben van het instrumentarium van
de historicus, in dit geval van bronnen kritiek. Leerlingen moeten laten zien
dat zij op een verantwoorde manier met bronnen kunnen omgaan (in het Engels
sourcing genoemd).,
Referenties