artikelen over geschiedenis didactiek

Misvattingen over Bloom

Als je in geschiedenislessen met leerlingen wilt werken aan hogere denkvaardigheden kan de bekende taxonomie van Bloom, die in 2001 door Anderson en Krathwohl is gereviseerd goede diensten bewijzen. Over het werken met deze taxonomie bestaan echter twee, tamelijk hardnekkige, misverstanden, die in dit artikel worden besproken. 

Misvattingen over Bloom

Onderaan beginnen 

  • Het eerste misverstand is dat men bij het maken van opdrachten altijd op het laagste denkniveau uit de taxonomie van Bloom moet beginnen. Dus met vragen waarin de leerlingen feitelijke kennis moeten reproduceren (herinneren), iets moeten uitleggen (begrijpen) of hun kennis in een bekende situatie moeten toepassen (toepassen). Dit misverstand wordt vaak versterkt door de taxonomie van Bloom weer te geven als een piramide.

  • Deze weergave suggereert dat dat je pas aan een analyseopdracht kunt beginnen als je de (basis)stof al onder de knie hebt. Dit is echter zeker niet het geval. Je kunt leerlingen vanaf het begin aan een een analyse-, evaluatie- of creëeropdracht laten werken.  Het spreekt vanzelf dat de leerling bij een dergelijke opdracht wel vaak een beroep zal moeten doen op feitelijke, conceptuele en/of procedurele kennis die behoort tot het domein van de lagere denkvaardigheden. Dat zij deze kennis ook moeten beheersen en kunnen toepassen spreekt daarbij vanzelf.

  • Om die reden heeft onderstaande weergave van de taxonomie de voorkeur.

     

    Hogere denkvaardigheidsopdrachten zijn moeilijke opdrachten

    • Een tweede misverstand is dat opdrachten die betrekking hebben op hogere denkvaardigheden zijn voorbehouden aan leerlingen uit hogere leerjaren of aan leerlingen van het hoogste niveau. Dat is niet het geval,  voor élk niveau en élk leerjaar kunnen opdrachten worden gemaakt waarin een beroep wordt gedaan op hogere denkvaardigheden. Een analyseopdracht doet weliswaar een beroep op hogere denkvaardigheden van leerlingen dan een een opdracht waarin leerlingen kennis moeten reproduceren. Maar reproductieopdrachten en analyseopdrachten kunnen beide zowel eenvoidig als moeilijk zijn. Een voorbeeld van een zeer eenvoudige analyseopdracht, die toch aan de eisen voor een analyseopdracht voldoet, vindt u hier.

    • De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt door een groot aantal verschillende factoren bepaald. Sommige daarvan zijn heel moeilijk van te voren te voorspellen. Leerlingen blijken een vraag bijvoorbeeld heel anders te lezen dan de maker had bedoeld of de sociale of culturele achtergrond van een leerling is van invloed op het kunnen beantwoorden ervan. Berucht is ook het voorbeeld van een leerling die bij een vraag de fout ingaat omdat zij denkt: 'Zo eenvoudig kan het toch niet zijn'. 

    • Andere factoren kunnen wel worden benoemd al zal het nooit zo zijn dat elke factor, die hieronder wordt genoemd, alleen een opdracht meer of minder moeilijk maakt. Het gaat bijna altijd om een combinatie van factoren. Door bewust gebruik te maken van deze checklist is het niet alleen mogelijk greep te krijgen op de moeilijkheidsgraad . van een opdracht, maar kun je opdrachten ook in een leerlijn plaatsen.

    De factoren zijn gegroepeerd in viet categorieën.

    • -  De opdracht
      -  De bronnen
      -  De kennis
       - De historische vaardigheden

    De opdracht

    1. De formulering van de vragen
    Vragen kunnen een gesloten of open vorm hebben. Hoewel het simpele feit dat een vraag een gesloten vorm heeft niets zegt over de moeilijkheidsgraad van een vraag (er zijn moeilijke en makkelijk gesloten vragen), worden open vragen door de bank genomen als moeilijker ervaren. De reden ligt voor de hand. Zowel bij gesloten- als open vragen kan een beroep worden gedaan op kennis en inzicht, maar bij open vragen wordt ook een beroep gedaan op redeneer- en argumentatievaardigheden. De score van leerlingen op een matchingsvraag ging aanmerkelijk naar beneden toen hen werd gevraagd een toelichting te geven op hun keuzes.


    2. De complexiteit van de vraagstelling
    Een enkelvoudige vraagstelling is, in principe, eenvoudiger dan een meervoudige vraagstelling. Een onderzoek/opdracht waarin slechts één aspect aan de orde komt is eenvoudiger dan een opdracht waarin de leerling met veel aspecten of veel factoren rekening moet houden.


    3. Het taalgebruik in de opdracht
    Het taalgebruik in de opdracht (‘technical task-setting vocabulary’) kan van invloed zijn op de moeilijkheidsgraad van de opdracht. Het gaat dan vooral om het gebruik van vaktermen. Deze factor zal een minder grote rol gaan spelen, naarmate leerlingen vaker met dit vakjargon worden geconfronteerd.


    4. Wel of geen aanwijzingen
    Hoe opener/algemener de opdracht is geformuleerd, des te moeilijker de opdracht. In de aanleerfase is het daarom belangrijk de leerling door de opdracht te leiden met aanwijzingen en eventueel te verwijzen naar stappenplannen of andere instrumenten (bijvoorbeeld over het analyseren van bronnen en spotprenten). In volgende opdrachten zullen de aanwijzingen/deelvragen in aantal afnemen, waarna de leerling tenslotte een opdracht zonder aanwijzingen/deelvragen moet kunnen maken.


    5. Eisen aan het antwoord
    Opdrachten waarin een kort antwoord verwacht wordt zijn eenvoudiger, dan vragen waarop een uitgebreider antwoord verwacht wordt. Opdrachten waarbij een gelaagdheid in het antwoord verwacht wordt zijn moeilijker dan opdrachten waarbij dat niet het geval is.

     

    6. Verwerkingsniveau
    De moeilijkheidsgraad van een opdracht met een of meer bronnen is afhankelijk van wat een leerling met de bron moet doen. Moet hij informatie uit de bron beschrijven of een passage aanwijzen, moet hij de informatie in de bron structureren, d.w.z. anders weergeven dan deze wordt aangeboden of moet hij informatie beoordelen of vergelijken.


    7. Abstractieniveau
    Een opdracht wordt complexer als het onderwerp van de opdracht (en/of de bron) meer abstract is.

    De bronnen

    8. De hoeveelheid bronnen
    Hoewel niet altijd, zullen opdrachten waarin leerlingen meer dan één bron moeten bevragen vaak moeilijker zijn. In opdrachten met verschillende bronnen kan van leerlingen bijvoorbeeld gevraagd worden bronnen met elkaar te vergelijken op verschillen en overeenkomsten. Men kan ook vragen welke bron het beste een bepaalde uitspraak/opvatting ondersteunt of welke bron een voorbeeld van iets is.


    9. De complexiteit van de bronnen
    De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt beïnvloed door de moeilijkheidsgraad van de bronnen. De moeilijkheid van een bron wordt o.a. bepaald door:
    -  taalgebruik; de bron wordt moeilijker naarmate deze meer weinig frequente woorden of archaïsche woorden        bevat.
    -  syntaxis; een bron met enkelvoudige, korte zinnen is eenvoudiger te begrijpen dan lande, ondergeschikte zinnen.
    -  tekststructuur; de bron wordt moeilijker te begrijpen als de bron een moeilijk te doorgronden structuur heeft.
    - complexiteit van de inhoud; de bron wordt moeilijker te begrijpen naarmate de complexiteit van de informatie toeneemt.
    - hoeveelheid informatie; de bron wordt moeilijker te begrijpen naarmate de informatiedichtheid in een bron groter wordt.
    -  Tekstlengte; de lengte van een tekst kan van invloed zijn op de moeilijkheidsgraad, zeker in combinatie met eerder genoemde factoren.

    Historische kennis

    12. Aanwezige voorkennis
    Opdrachten worden moeilijker naarmate in de opdracht een groter beroep wordt gedaan op (voor)kennis. Dit geldt zeker als hij zelf moet bepalen welke kennis hij moet activeren om de opdracht te kunnen maken.


    13. Informatie verwerven
    Krijgt de leerlingen alle benodigde informatie aangereikt of moet hij zelf op zoek naar informatie?

    Historische vaardigheden

    14. Tijd

    - Tijd en Chronologie
    De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die worden gesteld m.b.t. het omgaan met tijdsindelingen, periodisering en chronologie.

    - Oorzaak en gevolg
    De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen worden gesteld aan het kunnen gebruiken van het concept oorzaak-gevolg.
    -  Continuïteit en verandering
    De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen worden gesteld aan het kunnen gebruiken van het concept continuïteit en verandering.

    15.  Interpretatie

    - Standplaatsgebondenheid
    De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen worden gesteld aan het kunnen gebruiken van het concept standplaatsgebondenheid.
    - Bron en vraagstelling
    De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die worden gesteld aan het verwerven en verwerken van informatie uit historische bronnen.

    -

    16. Betekenis nu

    - Betekenis geven aan en oordelen over het verleden
    De moeilijkheidsgraad van de opdracht is afhankelijk van de eisen die worden gesteld aan het oordelen over het verleden en aan het betekenis geven aan het verleden voor het heden.


    * Checklist in Excel

    * Checklist in Word