Lesmateriaal
Brugge in de middeleeuwen
Brugge in de middeleeuwen is een lessenserie over leven en werken in Brugge in de periode 1300-1500.
Brugse metten
Brugse metten
In 1278 werd
Gwijde van Dampierre graaf van Vlaanderen. Hij had
het graafschap in leen van de koning van Frankrijk, maar
die bemoeide zich weinig met Vlaanderen. Maar dat
veranderde nu. Gwijde vond dat niet prettig, hij was
liever zelf de baas. Hij zocht daarom steun bij
Engeland, het land waar de wol vandaan kwam die zo
belangrijk was voor de lakennijverheid in Vlaanderen.
Hierdoor ontstond er een openlijke strijd tussen Van
Dampierre, de schoonvader van
Floris V, en zijn leenheer, koning Filips IV, de
Schone. En in 1300 lijfde
Filips IV heel Vlaanderen met geweld weer in bij
zijn kroondomein.
Gwijde van Dampierre, zijn oudste zoon Robrecht van
Bethune en verscheidene andere Vlaamse ridders verdwenen
in Franse gevangenschap. Filips IV benoemde de hoge
edelman
Jacques de Châtillon tot landvoogd van Vlaanderen.
Dat had hij beter niet kunnen doen.
In Vlaanderen stonden namelijk niet alleen de aanhangers
van de graaf (de
Liebaards) en die van de koning (de
Leliaards) tegenover elkaar, maar in de steden
stonden ook de patriciërs, die het bestuur in handen
hadden, en het gewone volk tegenover elkaar. Het volk
wilde de landvoogd wel aanvaarden, maar dan moest het
wel invloed krijgen op het bestuur. De Châtillon steunde
echter tot woede van het volk de patriciërs. De
ambachtslieden kozen daarop massaal partij voor de
Liebaards.
De situatie werd er in mei 1301 niet beter op toen
Filips IV een blijde intrede hield in Vlaanderen. In
Gent, de grootste stad ten noorden van Parijs, was de
bevolking zeer ontevreden. Het bestuur van de stad had
namelijk een nieuwe belasting ingevoerd op
verbruiksgoederen zoals bier en mede (een honingdrank)
om de schulden van de stad te verminderen. Bij de
intrede van de koning vroeg het volk de afschaffing van
dit 'ongeld'. Filips stemde hierin toe.
De patriciërs In Brugge waren bang dat hetzelfde ook in
hun stad zou gebeuren. Zij verboden het volk - op
straffe des doods - daarom ook maar één verzoek te doen
aan de koning. Het gevolg was dat het volk de verbaasde
Filips met een ijselijke stilte ontving: een blamage
voor de patriciërs - meestal Leliaards - die kosten noch
moeite hadden gespaard voor de ontvangst.
De Brugse metten. Klik op de afbeelding voor een
toelichting.
Peperdure feestkleren
leiden tot opstand
De bom barstte toen de leden van het Brugse stadsbestuur
de kosten van hun peperdure feestkleding uit de stadskas
wilden betalen. Wever
Pieter de Coninc, een begaafd redenaar, en
Jan Breydel werden de leiders van de woedende massa.
In juni 1301 sloot het stadsbestuur De Coninc op, maar
zijn aanhangers bevrijdden hem uit de cel en de
Liebaards namen het bestuur van de stad over.
Landvoogd De Châtillon had niet veel gevoel voor de
situatie. Hij legde Brugge namelijk zware straffen op:
486 opstandelingen, De Coninc op kop, werden verbannen.
Bovendien maakte hij tot ieders woede een einde aan de
oude stadsprivileges (voorrechten) van de stad.
Intussen zaten de zonen van Gwijde van Dampierre, die
nog op vrije voeten waren, niet stil. Jan en Gwijde van
Namen riepen de opstandelingen op de strijd niet te
staken. Op hun aandringen keerde De Coninc in februari
1302 terug naar Brugge. Toen even later het bericht kwam
dat de hoogste Franse rechtbank het Brugse beroep tegen
het verlies van zijn privileges verwierp, kon een
opstand niet uitblijven.
Het verloop van de
strijd
Pieter de Coninck begon samen met Willem van Gullik, een
kleinzoon van Gwijde van Dampierre, een succesvolle
aanval op de kastelen van Sijsele en Male, die beide in
Franse handen waren. De landvoog verzamelde als reactie
een legertje van 1.100 man, onder wie 120 ridders, om
Brugge te straffen. Gwijde van Namen en Willem van
Gullik vluchtten uit Brugge, terwijl Pieter de Coninc en
zijn Liebaarts door de angstige bevolking verdreven
werden.
Pieter de Coninck en Jan Breydel
Op 17 mei 1302 arriveerde de woedende landvoogd met veel
machtsvertoon in Brugge. Veel Bruggelingen vreesden een
bloedbad en zij riepen 's nachts de verbannen Liebaards
terug om dit te voorkomen. In de vroege ochtend van 18
mei 1302 vielen de Vlaamse opstandelingen de Fransen
aan. Om de Fransen en de leliaards (Fransgezinde
Vlamingen) van de liebaards te onderscheiden werd elk
verdacht persoon gevraagd om scilt ende vriend te
zeggen. Franstaligen hadden hier veel moeite mee, en
zodoende was het meteen duidelijk wie men mocht
vermoorden. Minstens 120 van hen kwamen om, ongeveer 90
anderen werden gevangen genomen. De landvoogd zelf kon
op het nippertje ontsnappen.
Nu was er geen weg meer terug. Naar middeleeuwse
maatstaven hadden de Vlamingen een verschrikkelijke
misdaad gepleegd. De laffe nachtelijke aanval op zijn
soldaten was voor Filips IV een nog veel zwaardere
belediging dan de opstand tegen zijn gezag. De koning
moest zich wreken, de Bruggelingen - die nu niets meer
te verliezen hadden - kozen voor de totale mobilisatie.
De Guldensporenslag
Op
11 juli 1302 begon in de buurt van Kortrijk de veldslag.
Het Franse leger bestond uit 2500 man adellijke
cavalerie, 1000 kruisboogschutters, 2000 piekeniers en
3000 andere soldaten. In totaal zo'n 8500 man. Het
Vlaamse leger bestond uit soldaten uit Brugge (3000),
van het Brugse ommeland (2500), uit Ieper (500) en uit
Oost-Vlaanderen (2500). In totaal 9000 man, van wie
slechts 400 edelen.
De Vlamingen wonnen de strijd. Zij achtervolgden het
vluchtende Franse voetvolk en de overgebleven ridders en
maakten hen af. De volgende dag vonden de Vlamingen 500
vergulde sporen. Aan deze sporen dankt de slag zijn
(moderne) naam, de Guldensporenslag.
Kaart van de Nederlandse gewesten
De (Lage) Nederlanden 1384-1598
Kaart van Europa rond 1300
Bron o.a.: http://www.gva.be/dossiers/-g/guldensporenslag/dossier.asp