Marti, S., Borchert, T.-H. & G. Keck, Karel de Stoute (1433-1477). Pracht en Praal in Bourgondië. Tentoonstellingspublicatie, Groeningemuseum Brugge, Brussel, Mercatorfonds, 2009, 384 blz., 440 afbeeldingen, 25 x 28,5 cm; 39 euro.

 

Karel de Stoute herleeft in Brugge

In iets meer dan een decennium, sinds de tentoonstelling Vlaamse miniaturen voor vorsten en burgers 1475 - 1550 (Antwerpen 1997), is onze kennis over de periode die Johan Huizinga het Herfsttij der Middeleeuwen noemde verveelvoudigd door een reeks tentoonstellingen in Nederland en België met hun bijbehorende publicaties. Voeg daarbij nog enkele afzonderlijke studies als het te weinig bekende boek van Raoul Bauer, Tussen rampspoed en vernieuwing. Een Europese cultuurgeschiedenis van de veertiende en vijftiende eeuw (2004), of het recentere van Edward De Maesschalck, De Bourgondische vorsten (2008) en zijn recentere Moed en tegensoped. Edelvrouwen in de Bourgondische tijd (2022)..

Karel de Stoute herleeft in Brugge

Ook de appreciatie van het Herfsttij is gevoelig geëvolueerd. Huizinga beschouwde de 15de eeuw nog als een periode van decadentie, van avondrood. Vandaar zijn sprekende titel.

 

Huizinga was een van de 35.000 gelukkigen die in 1902 in Brugge de baanbrekende tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven bezocht, die op hem zo’n overweldigende indruk maakte en hem zou inspireren tot zijn standaardwerk uit 1919. Honderd jaar later, in 2002, trok in datzelfde Brugge de tentoonstelling ‘De eeuw van Van Eyck’ bijna het tienvoudige aantal! (Meer dan 318.000 om precies te zijn.) En het hele assortiment culturele activiteiten 'Brugge 2002' verkocht in het totaal 700.000 tickets.


Van 27 maart tot 21 juli 2009 liep in het Groeningemuseum in Brugge een toptentoonstelling die focuste op de Bourgondische hertog Karel de Stoute (1433-1477) en het schitterende hof waarmee hij zijn tijdgenoten verblufte. Karels pronkstukken, die na zijn nederlaag in Grandson door de Zwitsers werden buitgemaakt, vormden het hart van de expositie. Het was de eerste keer dat deze legendarische 'Burgunderbeute' het Zwitserse grondgebied verliet, om even naar huis terug te keren. Ook het Weense Kunsthistorisches Museum leende topwerken uit. Voor Brugge was de tentoonstelling te zien in Bern (met veel succes), na Brugge ging ze naar Wenen. Alle pancartes met uitleg warenn in vier talen: Nederlands, Frans, Duits en Engels (en vermeldden telkens de herkomst van de voorwerpen: zeer verhelderend soms). Een hoffelijke geste jegens anderstalige bezoekers, waaraan veel wereldberoemde musea voor mijn part een puntje mogen zuigen!

 

De bijbehorende catalogus loont, zoals het past, eveneens de moeite: 384 blz., 440 kleurenafbeeldingen, gewicht: 2, 331 kg, uitgegeven door het Mercatorfonds. En eveneens in vier verschillende taaledities te verkrijgen. Een mooier boek zult u dit jaar voor 39 euro niet vinden.


Tentoonstellingspublicaties beperken zich al lang niet meer tot loutere droge beschrijving van de voorwerpen; de laatste decennia groeiden ze uit tot volwaardige (buitengewoon fraai geïllustreerde) naslagwerken waarin een plejade specialisten een verantwoorde synthese brengt van de meest recente wetenschappelijk inzichten op hun studieterrein, hopelijk in een voor geïnteresseerde leken bevattelijke taal.


Na de obligate voorwoorden van betrokken hogere instanties volgde een gecondenseerd doch overzichtelijk gepresenteerd hoofdstuk over de politieke evolutie van het Bourgondische landencomplex, toegelicht met kaarten en geïllustreerde stambomen. Wie hierover verdere informatie zoekt, heeft meer aan Edward De Maesschalck, De Bourgondische vorsten (2008). Die beknoptheid wordt echter in de rest van het prachtboek ruimschoots gecompenseerd door de essays, waarin een tiental experts de meest verscheidene aspecten van de hofcultuur en de samenleving belichten - en door de eigenlijke catalogus zelf. 

Rogier van der Weyden, portret van Karel de Stoute
(Kunsthistorisches Museum Wien)


De vermetele hertog

Dapper, ijverig en efficiënt. Maar ook roekeloos, wreed en mateloos ambitieus. Karel de Stoute, de laatste Bourgondische hertog was het allemaal. Hij was een van de meest bewonderde en gevreesde figuren van zijn tijd. Bewonderd was de luister van zijn hof, dat jonge edelen uit heel Europa aantrok. Gevreesd was zijn genadeloze onderdrukking van verzet. Steden die hem ook maar een strobreed in de weg legden, wachtte een gruwelijke straf, zoals St.-Truiden en Dinand mochten ervaren bij de opstand van de gemeentenaren in het prinsbisdom Luik. Garnizoenen die in zijn handen vielen, werden afgeslacht. Luik zelf werd in kwartieren verdeeld en dagenlang systematisch geplunderd en uitgemoord. Wanneer hij gedwarsboomd werd, of zeker als hij zijn trots geraakt achtte, verviel Karel tot een onbeteugelbare razernij en bloeddorst, die niet tot rust kwamen voor zijn wraakzucht was bevredigd. En waarover hij later, naar het schijnt, vaak veel spijt had. Want Karel was ook een vroom man. De prachtige gouden reliekhouder die hij in 1471 aan Luikse kathedraal schonk werd -terecht of ten onrechte- geïnterpreteerd als boetedoening voor het bloedbad van 1468.




Tenslotte: Karel is ook de vorst, die door de annexatie van Gelre, voor het eerst een kortstondige eenmaking van zowat de hele Nederlanden bereikte.

In veel opzichten verschilde hij van zijn vader, Filips de Goede. De oude hertog had 34 maîtresses van wie we de naam nog kennen en 26 erkende bastaarden. De zoon had het een noch het ander. Als bestuurder maakte Karel korte metten met de bedachtzame politiek van zijn vader. Hij streefde zijn doeleinden na met grote voortvarendheid en hij mikte hoog.

 

Ondanks zijn onmetelijke rijkdom en het aanzien van de Bourgondiërs, die zich tot een derde macht tussen Frankrijk en het Duitse keizerrijk hadden opgewerkt, was Karel de Stoute geen soevereine vorst. Zijn diepste droom was een koningstitel. Bovendien wilde hij geografisch zijn noordelijke gebieden (Vlaanderen, Holland, Artesië …) met zijn zuidelijke landen (Bourgondië) verbinden.

Geen van beide doelstellingen zou hij bereiken. Zijn eerste regeringsjaren waren succesrijk, doch in 1473 keerden zijn kansen na een ontmoeting met de Duitse keizer Frederik III in Trier. Daar stelde de hertog een huwelijk voor tussen zijn dochter, Maria van Bourgondië, en de zoon van de keizer, Maximiliaan van Oostenrijk. Maar Karel stelde eisen die de keizer niet zinden en etaleerde zijn rijkdom al te opzichtig. Met averechts effect ditmaal: de keizer poetste de plaat als een dief in de nacht. Bijna zeker speelde ook Karels eeuwige vijand, Lodewijk XI van Frankrijk, ‘de spin’, achter de schermen een nefaste rol..

In 1476 leed het Bourgondische leger in Grandson een zware nederlaag tegen de Eedgenoten, een verbond van Zwitserse steden. De eerzuchtige hertog miste de wijsheid om naar een diplomatieke oplossing te streven en te wachten op een betere gelegenheid. Met een verzwakt leger vocht hij voort tot de definitieve nederlaag in Nancy in 1477. Zijn lijk werd, vastgevroren in een vijver, pas na twee dagen teruggevonden. Hij was door lijkrovers uitgekleed, zijn hoofd was doormidden gekliefd en door wolven aangevreten, uit zijn dijen en buik staken lansen. Zo eindigde de prachtlievende hertog van Bourgondië. Zijn praalgraf staat in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge, naast dat van zijn dochter Maria, zijn skelet is verdwenen. In de Nederlanden zou zijn dood leiden tot instabiliteit, een Franse invasie, burgeroorlog en het voorlopige einde van de eenmaking. 

 

Pronk, praal en prestige

Waarom kwam uitgerekend aan het Bourgondische hof in de 15e eeuw zo'n schitterende hofcultuur tot ontwikkeling? De hertogen voerden de kunst van het pronken tot ongekende hoogten op. Het spectaculaire uiterlijke vertoon op toernooien en feesten werd in de late middeleeuwen niet misprezen. Integendeel, het werd beschouwd als een vorstelijke deugd en vervulde een politieke functie.

 

Ambitie speelde zonder twijfel mee. En dat geeft de fabelachtige uitstalling van edelsmeedwerk, wandtapijten, schilderijen, miniaturen, wapenrustingen en andere kostbaarheden op de expositie iets pathetisch. Met een schok besef je dat veel van die mentaliteit is blijven hangen tot in onze tijd toe. Denk maar aan Gouden Koetsen, de imperiale ruimtelijke ordening in Londen en Parijs, de Engelse kroonjuwelen met de meest opzienbare juwelen afkomstig uit het hele keizerrijk.

 

Je kunt rijk zijn mét smaak of zonder. De Bourgondische hertogen hadden een uitstekende smaak. Maar naar onze opvattingen nogal exuberant, overladen en soms bij het kitscherige af. Maar wat een vakmanschap! Zij gaven opdrachten aan de knapste kunstenaars van hun tijd, van de schilder Jan van Eyck tot de Rijselse edelsmid Gerard Loyret. En alleen de beste materialen waren goed genoeg: goud, bergkristal, diamanten en robijnen, zijde en ivoor.  

 

De vorsten kenden de magie van een mooi object in een tijd dat visuele prikkels veel schaarser waren dan vandaag. Luxevoorwerpen waren voor hen een middel om hun macht in de verf te zetten, naar andere vorsten toe, maar ook naar hun onderdanen. Nog belangrijker waren de wapens en wapenrustingen die ze lieten maken. Die behoorden tot de meest geavanceerde van hun tijd.  

 

Op de tentoonstelling en in de catalogus zijn hoogstandjes te bewonderen, zoals het harnas van keizer Maximiliaan en het delicate kinderharnas van de tienjarige Filips de Schone. Pronkharnassen en -schilden, wapenrokken en dekkleden voor man en paard werden onvoorstelbaar kostbaar uitgewerkt tot een wel erg ongemakkelijk galatenue, dat ook buiten het strijdperk gedragen werd.

 

 
Paarden- en ruiterharnas. (Kunsthistorisches Museum Wien) Harnas van Frederik van de Pfalz (Kunsthistorisches Museum Wien)


De hertog was voortdurend op reis in zijn gebieden om recht te spreken, oorlog te voeren of om het bestuur te regelen. De laatste twee jaar van zijn leven woonde hij in tentenkampen. Op die reizen nam hij een groot deel van zijn pronkstukken mee en waar hij verbleef, liet hij ze uitstallen. Door die gewoonte kwam het dat de Zwitserse Eedgenoten, na hun overwinning in Grandson, de hand wisten te leggen op een buit die tot de belangrijkste uit de geschiedenis behoort.

Een selectie uit die Burgunderbeute, bewaard in het Historisches Museum van Bern, is op de tentoonstelling te zien. De kwaliteit is werkelijk adembenemend. Er hangt bijvoorbeeld een millefleur-wandtapijt met het wapen van Filips de Goede waarop dertig verschillende soorten bloemen en planten in bloei staan. Dergelijke tapijten waren statussymbolen bij uitstek, niet alleen door het overvloedige gebruik van zijde, goud- en zilverdraad, maar ook omdat het maanden werk kostte om een zo gecompliceerde voorstelling te realiseren. 



Handschriften, wandtapijten en heldenmodellen


Karel de Stoute zeulde in zijn omvangrijke persoonlijke legertros steeds en overal handschriften en wandtapijten mee. Elke dag liet hij zich tijdens het eten en ’s avonds voorlezen uit schitterend verluchte manuscripten, vaak van antieke auteurs als Xenofoon, Cicero of Caesar, die soms speciaal op zijn verzoek uit het Latijn of Grieks in het Frans waren vertaald.


Hiëron of over de tirannie. Vertaling van een werk. van Xenofoon in het Frans door Charles Soillot. De auteur draagt zijn werk op aan Karel, toen nog graaf van Charolais.

 

Meer over Bourgondische handschriften.


In de late Middeleeuwen heerste er bij de Europese adellijke elite een ware cultus van 'les neuf preux' (de Negen Dapperen), de negen grootste helden uit de hele wereldgeschiedenis, wier daden als na te volgen voorbeeld werden bezongen aan alle feodale hoven. Zowel in de librije van Karel de Stoute als in die van zijn achterkleinzoon Karel V (1500-1558) waren diverse luxueus verluchte handschriften over hun leven aanwezig. Die negen helden spelen eveneens een prominente rol op de wandtapijten van de heersers, tot op Los Honores, de prestigieuze reeks van negen reusachtige wandtapijten die fungeerden als vorstenspiegel voor Karel V. [Los Honores op deze site, zie: Vlaamse wandtapijten voor Karel V].


Die 9 na te volgen helden zijn:
3 heidenen: Hector van Troje; Julius Caesar; Alexander de Grote;
3 Bijbelse Joden: Jozua; David (van Goliath); Judas Maccabeus;
3 christenen: koning Arthur; Karel de Grote; Godfried van Bouillon (wiens helm zich bevond in de schatkamer van de hertogen!).

Later werd het pantheon uitgebreid met eigentijdse helden en met een aantal vrouwen. En, typisch voor deze tijd, met een aantal voorbeelden van het tegendeel, mensen die men zeker niet moest navolgen. Doctoraal onderzoek in Nederland bracht aan het licht dat de hele cultus startte met een bescheiden werkje van onze landgenoot Jacob van Maerlant (ca. 1230 - voor 1300), auteur is van het tot dusver anonieme Van neghen den besten. Het is -voor zijn doen- een korte tekst van amper 585 verzen, geschreven na 1291 en derhalve zijn allerlaatste werk.


Karel de Stoute spiegelde zich aan de grote daden van helden uit het verleden. ‘Vorstenspiegels’ waren vele eeuwenlang een populair genre, van Xenofoon (ca. 430 – ca. 354 v.C.) tot Erasmus (1467-1536) die zijn Institutio principis Christiani in 1516 presenteerde in zijn nieuwe functie als raadsheer van de toekomstige keizer Karel V (Vanautgaerden 2000).

Als favoriete ‘rolmodellen’ van Karel de Stoute fungeerden Julius Caesar en vooral Alexander de Grote, prototypes van wereldveroveraars en de laatste, evenals hij zelf, zoon van een Philippus.
Hij ontwikkelde zijn persoonlijkheid en zijn politieke handelswijze naar het voorbeeld van deze antieke figuren waarmee hij zich identificeerde.

Hun invloed kun je vergelijken met het gedrag van hedendaagse fans van Elvis Presley of Michael Jackson of de voetballer David Beckham of, nog erger, Paris Hilton of een andere leeghoofdige producente van gebakken lucht. En die hun idool in alles proberen te imiteren, tot in kleding en danspasjes toe! Vandaar het gevaar van de graatmagere skeletten op de catwalk, die leiden tot het succes van websites die anorexia promoten … en tot jonge navolgsters die lijden en sterven aan die ziekte.


Detail van het derde Caesar-tapijt. Caesar trekt over de Rubicon. Merk de Duitse keizerlijke dubbele adelaar op zijn borst en zijn naam op zijn rechterschouder. Hij draagt een hoed met pluim die lijkt op de hertogshoed van Karel de Stoute hieronder.

Zijn geliefde beeldmedium echter waren wandtapijten, waarmee de hertog zijn paleizen liet bekleden, die hij meevoerde op zijn legertochten en tentoonstelde in zijn tenten. Vermits televisie nog lang niet bestond waren die mobiele kostbare stukken zijn belangrijkste ‘propagandamedium’ dat hij bij belangrijke gebeurtenissen kon inzetten. Naast tapijten over Troje, Alexander, Hannibal en Scipio bezat Karel ook Caesartapijten. Zo konden de Zwitsers bij de plundering van zijn legerkamp na Grandson een volledige reeks buitmaken van vier grote tapijten die een volledige cyclus vormden rond Julius Caesar.

Militaire organisatie en oorlogvoering
Tot aan de regering van Karel de Stoute hadden zijn voorgangers voor hun veldtochten, zoals al eeuwen het geval was, een beroep gedaan op feodale ridderlegers, aangevuld met stedelijke milities en -als hun beurs het toeliet- contingenten huurlingen. De jonge hertog had het na enkele teleurstellende ervaringen niet zo begrepen op dit onbetrouwbare en wankele systeem. Stedelijke milities zoals die van Gent of Brugge hadden de neiging om naar huis te keren wanneer hun verplichte ‘herendienst’ afgelopen was, ook al was dat niet het geval voor de militaire campagne. Daarbij liep de hertog bij een volgende gelegenheid het risico dat zij hun wapens én de opgedane ervaring tegen hem keerden, als zij hun kostbare privilegies weer eens geschonden achtten.

Daarom besloot hij tot een drastische militaire hervorming. Een permanent leger moest zijn gezag kracht van wapenen bijzetten. Tussen 1468 en 1476 stelde hij diverse legerordonnanties op, die alles regelden wat de soldaten betrof: organisatie, bezoldiging, de straffen en -dit was nieuw- regelmatige oefening. Zijn leger telde een groot aantal gepantserde ruiters. Karel begon met 12 compagnieën van elk 700 soldaten. Mede door het aanwerven van buitenlandse huurlingen groeide het aantal in de volgende jaren tot 20 - 22. Hij voerde ook een nieuwe regeling in, waarbij aan elke ruiter drie voetsoldaten met draagbare wapens toegewezen werden.

In Italië wierf Karel een toenemend aantal huurlingen aan. Van zijn zwager, de Engelse koning Edward IV, huurde hij handboogschutters, die in de Honderdjarige Oorlog zoveel veldslagen hadden gewonnen op de Fransen. Zijn persoonlijke lijfwacht bestond uit dergelijke boogschutters. (Ook zijn opvolgers zouden een lijfwacht van boogschutters hebben, maar daarbij weten we niet of het eveneens Engelsen waren of mensen uit de Nederlanden.) Nog in de slag bij Nancy in januari 1477 waren er minsten tien compagnieën van elke honderd bereden Engelse boogschutters in dienst van de hertog.

Karel stak veel geld in de opbouw van zijn artillerie. De Bourgondische artillerie gold als de modernste van Europa. In veldslagen bleven kanonnen echter van weinig belang. Bovendien bracht het transport van zware belegeringskanonnen op de slecht onderhouden landwegen hoge kosten mee: voor een dergelijk kanon waren niet minder dan 24 trekpaarden nodig.
Een reeks van negen kopergravures van een anonieme Meester WA toont een aantal afdelingen van het Bourgondische leger, waardoor we ons toch enig idee kunnen vormen van het uitzicht en de bewapening.


De Drie Broers 

In de Burgunderbeute zat werkelijk alles wat het hof gebruikte, en dat was heus niet allemaal goud en zilver. Een van de topstukken is een tuniek in rood satijn, het enige kledingstuk uit de 15de eeuw dat bewaard bleef. Wat verder zie je een verbluffend groot schaakbord met een ivoren rand waarin tafereeltjes uit het hofleven gesneden zijn. Schaken was een favoriete vrijetijdsbesteding van de edelen, omdat het spel strategisch inzicht vergde en de galanterie alle kansen bood. De verfijning en de schoonheid van de tentoongestelde stukken doet je begrijpen waarom de Bourgondische hertogen op het toppunt van hun macht zo'n overweldigende indruk maakten in Europa.

 


Schaakbord met bewerkte ivoren rand.

Satijnen tuniek, het enige bewaarde kledingsstuk uit de 15de eeuw.

 

Een persoonlijke keuze maken uit het geheel, is bijna onmogelijk. In een vitrine werd ik geconfronteerd met een replica van een overdadig met parels en juwelen overdekte gouden hertogshoed van Karel de Stoute. Tegen de wand daarachter: tekeningen die voor de Fuggers waren gemaakt in 1504, toen de stad Bazel heimelijk een aantal voorwerpen aan hen verkocht. Een ervan, cat. nr. 97, bezorgde me een schok. Het geeft een onwerkelijk gevoel, wanneer je in de realiteit een voorwerp ontmoet, dat je vertrouwd is uit de fictie van een roman!

 

Het afgebeelde was een juweel, De Drie Broers, voor Karels grootvader Jan zonder Vrees in 1398 vervaardigd rond drie volkomen identieke, rechthoekige tafelgeslepen balasrobijnen uit India, gemonteerd met drie parels rond een diamant. Buitgemaakt door de Zwitsers, in 1543 in het bezit van Hendrik VIII van Engeland en spoorloos sinds het voor het laatst was gezien op een portret van koning Jacobus I (1566-1625), de opvolger van Elizabeth I. Tobias Hill schreef er de historische thriller over Stenen Liefde (2001).  In bijlage, helemaal achteraan, stellen wij het boek uitvoeriger voor.



Hertogshoed van Karel de Stoute, overdekt met bladgoud en bezaaid met edelstenen en parels.
Rechtsboven, aan ketting, De Drie Gebroeders. Buitgemaakt bij Grandson. Losse miniatuur in dekverf, ca. 1545, Bazel

 

Bij een eerste lectuur, enkele jaren geleden, stelden we ons de vraag: “Wat is literatuur? Wat is non-fictie? En waar ligt de grens ertussen?”
Dankzij deze tentoonstelling weten we nu dat de historische achtergrond zeer goed is uitgewerkt, tenminste voor de eerste eeuwen van de juwelen. Meer nog, het geeft een vreemd gevoel in een roman, bij uitstek fictie dus, aanvullingen te lezen op de serieuze studie in een tentoonstellingspublicatie. Alleen weten we nu, wat de auteur blijkbaar nog niet wist, dat het juweel in 1398 in Parijs is afgewerkt door een beroemde goudsmid. Wel beschrijft hij uit een oude kroniek een der befaamde hertogshoeden van Karel de Stoute, waarvan op de tentoonstelling een replica lag, vervaardigd naar de tekening hieronder (p. 17). Hij reproduceert ook de verkoopakte van de Drie Gebroeders, tussen de stad Basel en de Fuggers, van 16 september 1504 (p. 34).


Moordende tombes 

Als epiloog bij de tentoonstelling kun je in de vlakbij gelegen O.-L.-Vrouwekerk de schitterende graftombes van Karel en zijn dochter Maria bezoeken. Moet je trouwens in elk geval doen, als je Brugge aandoet na de tentoonstelling.


Zij zorgen voor een epiloog aan dit verhaal, niet terug te vinden in de catalogus, maar in het volgende artikel: Smolderen, L., De laatste reis van Karel de Stoute van Nancy naar Brugge, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 58, april 2009, p. 120-123.

 

Toen het lichaam van de gesneuvelde Karel de Stoute enkele dagen na de fatale veldslag eindelijk geïdentificeerd was door een page, liet hertog René II van Lotharingen (regering: 1473-1508) de overblijfselen van zijn tegenstander overbrengen naar Nancy, waar ze met veel ceremonie bijgezet werden in de hofkerk. Op het einde van zijn leven, in 1507, verving hij het sobere monument door een pompeuze graftombe. Het is duidelijk dat hij de stoffelijke resten beschouwde als een overwinningstrofee!

Pas in 1550 slaagde Karel V erin om de resten van zijn overgrootvader te laten overbrengen naar de Nederlanden. Zijn zoon Filips II liet tussen 1558 en 1562 het huidige grafmonument in Brugge oprichten.

 

 

Het is duidelijk geïnspireerd op dat van Maria van Bourgondië. De tombe van Karels dochter werd ontworpen door de befaamde Brusselse retabelsnijder Jan Borman en Renier van Thienen, uitgevoerd in messing, verguld en geëmailleerd door Pieter de Beckere.


De opdracht voor het monument ging in 1557 naar Jacques Jonghelinck (1530-1606), die ondanks zijn jeugdige leeftijd in Milaan reeds had gewerkt in het atelier van de beroemde Leone Leoni (bekend door zijn fraaie bronzen bustes van onder anderen Karel V en Filips II).

 

In 1562 was het monument voltooid. Het legt de nadruk op Karels militaire prestaties; vandaar de wapenrusting, de ruiterhelm en de leeuw bij zijn voeten. De wapenschilden op de zijkanten verwijzen naar alle gebieden die onder zijn heerschappij vielen. Het monument vormt zo tevens een legitimatie voor zijn nakomelingen. Je kunt het eveneens beschouwen als een bijzondere vorm van voorouderverering. Adellijke blazoenen en kwartierstaten komen overal in Europa voor op grafstenen. De heersende vorstengeslachten (waaronder de Bourgondiërs) lieten bovendien stambomen opstellen waarin bij voorkeur hun afstamming werd ‘bewezen’ van een Trojaanse held, Julius Caesar of Karel de Grote. Denk maar aan Karels voorkeur bij zijn wandtapijten.

 

Landvoogdes Margareta van Parma (1522-1586), de ‘natuurlijke’ dochter van Karel V, begiftigde Jonghelinck in 1565 met een pensioen van 3 stuivers per dag als aangestelde metaalgieter en vaste zegelsnijder des Konings.  Dit was een vergoeding voor zijn lange arbeidsongeschiktheid, te wijten aan intoxicatie door het inademen van de kwikdampen die vrijkwamen bij het vergulden van het bronzen grafbeeld. De rekening van de werken leert dat drie arbeiders tijdens dat werk stierven en verscheidene anderen invalide bleven.

Vuurverguldsel wordt gefixeerd met kwik dat bij verdamping in de huid dringt of via de luchtwegen allerlei ziekten veroorzaakt zoals mondvliesontstekingen waarbij het tandvlees bloot komt te liggen en het slachtoffer zijn tanden verliest. Of darmstoornissen, bloedarmoede en uittering, of zenuwtoevallen die verlamming of de dood tot gevolg hadden.

Dezelfde symptomen traden reeds op bij het vergulden van het grafmonument van Maria van Bourgondië door Pieter de Beckere, die verschillende arbeiders verloor en zelf verlamd bleef. “Laten we niet vergeten dat de praal van de oude bronzen beelden, die behandeld werden met gemalen goud, betaald werd met een echte hecatombe” (Smolderen 2009).

Ironisch genoeg is in de 20ste en 21ste eeuw nog steeds kwik, dat door goudzoekers gebruikt wordt, de grote boosdoener die in het Amazonewoud van Brazilië en Peru de rivieren en het hele leefmilieu van de indianen vergiftigt.

 

Didactische verwerking 

Algemene klacht in het gehele onderwijs tot en met de universiteit is de ‘ontlezing’: het onvermogen van studenten om zich te concentreren op langere teksten.
Dit euvel hebben wij met heel wat collega’s in Nederland en België pogen te remediëren vanaf de jaren 1980, nog voor de term bestond, vanuit de vakken Nederlands en geschiedenis, onder meer door verzet tegen teksten in schoolboeken “met de lengte van tekstballonnetjes in strips.”
Elke didactische verwerking zal dus onvermijdelijk een stevig luik remediëring op dit terrein moeten bevatten.
Dit volgens twee didactische uitgangspunten: 1. ervaring leert dat leerlingen meer leren, indirect via een ruimere leereenheid die hun interesse wekt dan uit expliciete theorie of oefeningen.
2. Dat wordt versterkt als de betrokken leerkrachten eveneens een portie arbeidsvreugde kunnen beleven in hun werk, en hun leerlingen.

Deze tips volgen een beproefd recept dat zijn sporen heeft verdiend: modulair opgebouwde onderdelen, waarvan elke stap is uitgetest in de reële lespraktijk, maar waaruit iedereen een eigen aangepast pakket kan samenstellen, aangepast aan de beschikbare tijd, het niveau van de klas en de mogelijkheid vakoverschrijdend en/of multimediaal te werken.

Collega’s Nederlands en geschiedenis in diverse klassen en scholen werkten voor deze leereenheid, al dan niet vakoverschrijdend, rond de historische roman Jonkvrouw van Jean-Claude van Rijckeghem & Pat van Beirs. De collega muziek van zijn kant werkte met enkele geïnteresseerde leerlingen een les uit (vertrekkend vanuit het schoolboek muzikale opvoeding) waarin muziek uit de Bourgondische tijd vergeleken werd met hedendaagse songs.

Alleszins lezen alle leerlingen individueel de tekst van de bespreking hierboven.
Aan te bevelen: kleine werkgroepjes lezen elk een van de 20 hoofdstukken uit het boek van Edward De Maesschalck, Moed & tegenspoed. Edelvrouwen in de Bourgondische tijd, en volgen waar gepast enkele links, zeker naar Heksen, hermelijn, hoogmoed & onmondige vrouwen. 


Fragmenten hieruit sluiten aan bij de tekst over Karel de Stoute. Als daaruit geen geanimeerd gesprek volgt over de positie van de vrouw in de actualiteit van zeer verschillende huidige maatschappijen, weet ik het niet! De begeleidende leerkracht kan als opdracht geven actuele kranten- of tijdschriftartikels op te sporen. Jammer genoeg: altijd prijs!
Dit onderdeel is grotendeels behandeld in de lessen Nederlands, waarbij een paar keer moest verder gegaan in de les geschiedenis.

Bijkomend voordeel: de tekst laat een kleine uitstap toe naar het dagelijks leven, maar ook naar kunst. Dit laatste hebben wij in deze fase niet uitgewerkt, maar bood een goede opstap naar latere lessen.

Enkele voorbeelden staan in deze recensie. Belangrijk voor scholen die bijvoorbeeld werken met de leereenheid van Albert van der Kaap Brugge in de late middeleeuwen. Hier tref je voldoende informatie en aanvullende links.

Algemene vragen wat geleerd?
Volgende zinnen kunnen je helpen:
- ik heb geleerd dat/ ik wist niet dat…
- ik was verwonderd dat…


Bibliografie 

Borchert, T.-H. (red.), De eeuw van Van Eyck. De Vlaamse Primitieven en het Zuiden, Gent-Amsterdam, Ludion, 2002, 280 blz.  

Bauer, R., Tussen rampspoed en vernieuwing. Een Europese cultuurgeschiedenis van de veertiende en vijftiende eeuw, Kapellen, Pelckmans - Kampen, Klement, 2004, 374 blz.


Colard Mansion: handschriften en incunabelen – zie Wikipedia (ook Engels en Frans). Haute lecture by Colard Mansion (volledige pdf van tentoonstelling, Brugge 2018.) (Mansion is de allereerste drukker in Brugge (1473). Hij drukte onder meer op perkament prachtige boeken die niet van zijn handschriften zijn te onderscheiden.)

 

De Cock, J., Margareta van Oostenrijk: parel van Bourgondië 1480 – 1530, Mechelen, Uitg. Elena, 2021, 272 blz.

De Maesschalck, E., De Bourgondische vorsten (1315-1530), Leuven, Davidsfonds, 2008, 247 blz.  

De Maesschalck, E., Moed & tegenspoed. Edelvrouwen in de Bourgondische tijd, Gorredijk, Uitg. Sterck & De Vreese, 2022, 303 blz.

Dückers, R. & P. Roelofs (red.), De gebroeders Van Limburg. Nijmeegse meesters aan het Franse hof (1400-1416), Gent-Amsterdam, Ludion, 2005, 446 blz.  

Huizinga, J., Herfsttij der Middeleeuwen (1919), Contact, 1997, 22ste druk, 416 blz.

Meesterlijke Middeleeuwen. Miniaturen van Karel de Grote tot Karel de Stoute. 800-1475, Zwolle, Waanders - Leuven, Davidsfonds, 2002, 343 blz.

 

Retabels: De hemel op aarde


Smeyers, M., Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16de eeuw, Leuven, Davidsfonds, 1998, 528 blz.

Van Anrooij, W., Helden van weleer. De Negen Besten in de Nederlanden (1300-1700), Amsterdam, University Press, 1997, 328 blz.

Vanautgaerden, A., De geschiedenis van een boek. Erasmus’ vorstenspiegel en de censuur, in:

Vanpaemel, G. & T. Padmos (red.), Wereldwijs. Wetenschappers rond Keizer Karel, Leuven, Davidsfonds, 2000, p. 143 e.v.

Van Loo, B., De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen, Amsterdam, De Bezige Bij, 2019, 608 blz.


Roman: Tobias Hill, Stenen Liefde, Amsterdam, Bert Bakker, 2001, 371 blz.

 

Jos Martens, 2009- juli 2024.

 



 

Bijlage

Tobias Hill, Stenen Liefde, Amsterdam, Bert Bakker, 2001, 371 blz.

1 STERNE

Jaren voor hij werd vermoord op de brug van Montereau, liet hertog Jan zonder Vrees van Bourgondië een sieraad maken, dat de Drie Gebroeders werd genoemd. Het was de schoudergesp van een mantel, een driehoek van stenen verbonden door grove uitsteeksels van goud, zo breed als het plaatstuk van een harnas over het sleutelbeen. Het sieraad ontleende zijn naam aan de drie balasrobijnen die in alle opzichten identiek waren.
Als ik mijn ogen sluit kan ik ze zien, altijd. De balassen zijn geen echte oriëntaalse robijnen, maar hebben een bepaalde kleur van het mineraal spinel, een tint die het midden houdt tussen roze en bloedrood. Deze robijnen, de oriëntaalse en de balas, zijn beide gevormd uit zuurstof en aluminium; maar spinel bevat ook één magnesiumatoom, en dit doet af aan zijn hardheid en glans. In India, waar de robijn de Heer der Stenen is, bestaan kastestelsels van juwelen. Die zijn zo oud en onwrikbaar als de ordeningen van mensen. In de kaste der robijnen zijn de balassen vaisya, de derde rang van twaalf.

De oorsprong van de meeste middeleeuwse edelgesteenten lag in Azië, en de bron van de fraaiste balas was Badachsjan, aan de oevers van de Sjignan, een zijrivier van de Oxus. Er is geen getuigenis van hoe de stenen in Bourgondië terechtkwamen. Als je steeds verder teruggaat in de geschiedenis van stenen, beginnen de mensen weg te vallen. Ga je ver genoeg terug, dan zijn er alleen nog maar stenen. Er staat niets geschreven over wie de robijnen naar Bourgondië bracht.



De Drie Gebroeders van Jan zonder Vrees waren tafelgeslepen juwelen, even groot en vlak als dominostenen. Gezet met drie parels rondom een centrale diamant, een vierde parel hangend aan de driehoekige vorm, was het sieraad van de hertog zo breed als de palm van een gespreide hand. De diamant was volmaakt, vijftien millimeter in het vierkant aan de basis. Hij was geslepen door Lodewijk van Berchem en werd bekend als het Hart van de Drie Gebroeders. Het Hart was het voorbeeld voor Van Berchems nieuw ontworpen slijpsel. Het was gefacetteerd als een piramide, die de groei weergaf van een ruwe diamant.

Ik sluit mijn ogen. Ik zie het opnieuw. De schoonheid van het complete sieraad ligt in de kwaliteit van de stenen, de open evenwichtigheid van de zetting en de lichte asymmetrie van de radiale structuur. Het is opvallend modem in zijn gedurfde lijnen en doelmatigheid. Het is een en al gouden haakjes en draadjes en klauwtjes. Maar de Gebroeders doet ook archaïsch aan. Dat komt door de natuurlijke slijpsels van de edelstenen, alsof de kristallen nog steeds leven en groeien. En door de geometrie van het sieraad. Ik zie de contour van een talisman in de ordening van piramide, driehoek, oppervlakken, facetten.

Jan zonder Vrees was de tweede Valois die hertog van Bourgondië werd. Hij had een slappe huid en de ogen van een schaker. Van de vier hertogen was hij de enige die wist hoe je een leger moest manipuleren. Als vierentwintigjarige werd hij gevangengenomen op het bloedige slagveld van Nicopolis en door sultan Bajezid vastgehouden voor een losprijs van tweehonderdduizend dukaten en twaalf witte valken. Die ervaring leerde hem omzichtigheid en een zekere kwelzucht. [Zie: De Maesschalck 2008: 73 e.v. - illustratie p. 75; gebeurde in 1397 (J.M.)

Zelfs op schilderijen, geposeerd, kijkt Jan altijd alsof hij iets beraamt. Hij was een politicus, een man die moordenaars huurde. Een drager van vorstelijke sieraden. Moeilijk te beklagen, zelfs als je weet wat hem wacht wanneer het poseren achter de rug is en de schilder is vertrokken.

Tijdens Jans leven had geen burger in Europa ooit een diamant gedragen.
Hij leefde in een tijdperk waarin juwelen het internationale betaalmiddel waren. Pronken met edelstenen had meer te maken met machtsvertoon dan met begeerte. Een sublieme robijn kon wonderschoon zijn, maar die schoonheid maakte hem functioneel. Hij was immers het middel om oorlogen mee te voeren, of de drijfveer om ze te voeren. De bruidsschat om een inval af te weren, of het heilig mysterie dat die wettigde. Juwelen waren nog Mysteriën, toen. Nog geen drie mensenlevens daarvoor had Lodewijk IX de Sainte Chapelle gebouwd om de Doornenkroon te herbergen. Een met edelstenen bezette reliek in een schatkamer van gebrandschilderd glas en lancetbogen en gewelfkappen.

(Stenen Liefde, p. 7 - 8)