Marti, S., Borchert, T.-H. & G. Keck, Karel de Stoute
(1433-1477). Pracht en Praal in Bourgondië.
Tentoonstellingspublicatie, Groeningemuseum Brugge, Brussel,
Mercatorfonds, 2009, 384 blz., 440 afbeeldingen, 25 x 28,5 cm;
39 euro.
Karel de Stoute herleeft in Brugge
In iets meer dan een decennium, sinds de tentoonstelling
Vlaamse miniaturen voor vorsten en burgers 1475 - 1550
(Antwerpen 1997), is onze kennis over de periode die Johan
Huizinga het Herfsttij der Middeleeuwen noemde verveelvoudigd
door een reeks tentoonstellingen in Nederland en België met hun
bijbehorende publicaties. Voeg daarbij nog enkele afzonderlijke
studies als het te weinig bekende boek van Raoul Bauer, Tussen
rampspoed en vernieuwing.
Een Europese cultuurgeschiedenis van de veertiende en
vijftiende eeuw (2004), of het recentere van Edward De
Maesschalck, De Bourgondische vorsten (2008) en zijn recentere
Moed en tegensoped. Edelvrouwen in de Bourgondische tijd
(2022)..
Inhoud
Karel de Stoute herleeft in Brugge
Ook de appreciatie van het Herfsttij is gevoelig geëvolueerd. Huizinga beschouwde de 15de eeuw nog als een periode van decadentie, van avondrood. Vandaar zijn sprekende titel.
Huizinga was een van de 35.000 gelukkigen die in 1902 in Brugge de baanbrekende tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven bezocht, die op hem zo’n overweldigende indruk maakte en hem zou inspireren tot zijn standaardwerk uit 1919. Honderd jaar later, in 2002, trok in datzelfde Brugge de tentoonstelling ‘De eeuw van Van Eyck’ bijna het tienvoudige aantal! (Meer dan 318.000 om precies te zijn.) En het hele assortiment culturele activiteiten 'Brugge 2002' verkocht in het totaal 700.000 tickets.
Van 27 maart tot 21 juli 2009 liep in het
Groeningemuseum in Brugge een toptentoonstelling die focuste op de Bourgondische hertog Karel de Stoute (1433-1477) en
het schitterende hof waarmee hij zijn tijdgenoten verblufte.
Karels pronkstukken, die na zijn nederlaag in Grandson door
de Zwitsers werden buitgemaakt, vormden het hart van de
expositie. Het was de eerste keer dat deze legendarische 'Burgunderbeute' het Zwitserse grondgebied verliet, om even
naar huis terug te keren. Ook het Weense Kunsthistorisches
Museum leende topwerken uit. Voor Brugge was de
tentoonstelling te zien in Bern (met veel succes), na Brugge
ging ze naar Wenen. Alle pancartes met uitleg warenn in vier
talen: Nederlands, Frans, Duits en Engels (en vermeldden
telkens de herkomst van de voorwerpen: zeer verhelderend
soms). Een hoffelijke geste jegens anderstalige bezoekers,
waaraan veel wereldberoemde musea voor mijn part een puntje
mogen zuigen!
De bijbehorende catalogus loont, zoals het past, eveneens de moeite: 384 blz., 440 kleurenafbeeldingen, gewicht: 2, 331 kg, uitgegeven door het Mercatorfonds. En eveneens in vier verschillende taaledities te verkrijgen. Een mooier boek zult u dit jaar voor 39 euro niet vinden.
Tentoonstellingspublicaties beperken zich al lang niet meer
tot loutere droge beschrijving van de voorwerpen; de laatste
decennia groeiden ze uit tot volwaardige (buitengewoon fraai
geïllustreerde) naslagwerken waarin een plejade specialisten
een verantwoorde synthese brengt van de meest recente
wetenschappelijk inzichten op hun studieterrein, hopelijk in
een voor geïnteresseerde leken bevattelijke taal.
Na de obligate voorwoorden van betrokken hogere instanties
volgde een gecondenseerd doch overzichtelijk gepresenteerd
hoofdstuk over de politieke evolutie van het Bourgondische
landencomplex, toegelicht met kaarten en geïllustreerde
stambomen. Wie hierover verdere informatie zoekt, heeft meer
aan Edward De Maesschalck,
De Bourgondische vorsten (2008). Die beknoptheid
wordt echter in de rest van het prachtboek ruimschoots
gecompenseerd door de essays, waarin een tiental experts de
meest verscheidene aspecten van de hofcultuur en de
samenleving belichten - en door de eigenlijke catalogus
zelf.
Rogier van der Weyden, portret van Karel de Stoute
(Kunsthistorisches Museum Wien)
De vermetele hertog
Dapper,
ijverig en efficiënt. Maar ook roekeloos, wreed en mateloos
ambitieus. Karel de Stoute, de laatste Bourgondische hertog
was het allemaal. Hij was een van de meest bewonderde en
gevreesde figuren van zijn tijd. Bewonderd was de luister
van zijn hof, dat jonge edelen uit heel Europa aantrok.
Gevreesd was zijn genadeloze onderdrukking van verzet.
Steden die hem ook maar een strobreed in de weg legden,
wachtte een gruwelijke straf, zoals St.-Truiden en Dinand
mochten ervaren bij de opstand van de gemeentenaren in het
prinsbisdom Luik. Garnizoenen die in zijn handen vielen,
werden afgeslacht. Luik zelf werd in kwartieren verdeeld en
dagenlang systematisch geplunderd en uitgemoord. Wanneer hij
gedwarsboomd werd, of zeker als hij zijn trots geraakt
achtte, verviel Karel tot een onbeteugelbare razernij en
bloeddorst, die niet tot rust kwamen voor zijn wraakzucht
was bevredigd. En waarover hij later, naar het schijnt, vaak
veel spijt had. Want Karel was ook een vroom man. De
prachtige gouden reliekhouder die hij in 1471 aan Luikse
kathedraal schonk werd -terecht of ten onrechte-
geïnterpreteerd als boetedoening voor het bloedbad van 1468.
In veel opzichten verschilde hij van zijn vader, Filips de
Goede. De oude hertog had 34 maîtresses van wie we de naam
nog kennen en 26 erkende bastaarden. De zoon had het een
noch het ander. Als bestuurder maakte Karel korte metten met
de bedachtzame politiek van zijn vader. Hij streefde zijn
doeleinden na met grote voortvarendheid en hij mikte hoog.
Ondanks zijn onmetelijke rijkdom en het aanzien van de Bourgondiërs, die zich tot een derde macht tussen Frankrijk en het Duitse keizerrijk hadden opgewerkt, was Karel de Stoute geen soevereine vorst. Zijn diepste droom was een koningstitel. Bovendien wilde hij geografisch zijn noordelijke gebieden (Vlaanderen, Holland, Artesië …) met zijn zuidelijke landen (Bourgondië) verbinden.
Geen van beide doelstellingen zou hij bereiken. Zijn eerste
regeringsjaren waren succesrijk, doch in 1473 keerden zijn
kansen na een ontmoeting met de Duitse keizer Frederik III
in Trier. Daar stelde de hertog een huwelijk voor tussen
zijn dochter, Maria van Bourgondië, en de zoon van de
keizer, Maximiliaan van Oostenrijk. Maar Karel stelde eisen
die de keizer niet zinden en etaleerde zijn rijkdom al te
opzichtig. Met averechts effect ditmaal: de keizer poetste
de plaat als een dief in de nacht. Bijna zeker speelde ook
Karels eeuwige vijand, Lodewijk XI van Frankrijk, ‘de spin’,
achter de schermen een nefaste rol.
In 1476 leed het Bourgondische leger in Grandson een zware nederlaag tegen de Eedgenoten, een verbond van Zwitserse steden. De eerzuchtige hertog miste de wijsheid om naar een diplomatieke oplossing te streven en te wachten op een betere gelegenheid. Met een verzwakt leger vocht hij voort tot de definitieve nederlaag in Nancy in 1477. Zijn lijk werd, vastgevroren in een vijver, pas na twee dagen teruggevonden. Hij was door lijkrovers uitgekleed, zijn hoofd was doormidden gekliefd en door wolven aangevreten, uit zijn dijen en buik staken lansen. Zo eindigde de prachtlievende hertog van Bourgondië. Zijn praalgraf staat in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge, naast dat van zijn dochter Maria, zijn skelet is verdwenen. In de Nederlanden zou zijn dood leiden tot instabiliteit, een Franse invasie, burgeroorlog en het voorlopige einde van de eenmaking.
Pronk,
praal en prestige
Waarom kwam uitgerekend aan het Bourgondische hof in
de 15e eeuw zo'n schitterende hofcultuur tot ontwikkeling?
De hertogen voerden de kunst van het pronken tot ongekende hoogten op.
Het spectaculaire uiterlijke vertoon op toernooien en feesten werd in de
late middeleeuwen niet misprezen. Integendeel, het werd beschouwd als
een vorstelijke deugd en vervulde een politieke functie.
Je kunt rijk zijn mét smaak of zonder. De
Bourgondische hertogen hadden een uitstekende smaak. Maar naar onze
opvattingen nogal exuberant, overladen en soms bij het kitscherige af.
Maar wat een vakmanschap! Zij gaven opdrachten aan de knapste
kunstenaars van hun tijd, van
De vorsten kenden de magie van een mooi object in een tijd dat visuele prikkels veel schaarser waren dan vandaag. Luxevoorwerpen waren voor hen een middel om hun macht in de verf te zetten, naar andere vorsten toe, maar ook naar hun onderdanen. Nog belangrijker waren de wapens en wapenrustingen die ze lieten maken. Die behoorden tot de meest geavanceerde van hun tijd.
Op de tentoonstelling en in de catalogus zijn hoogstandjes te bewonderen, zoals het harnas van keizer Maximiliaan en het delicate kinderharnas van de tienjarige Filips de Schone. Pronkharnassen en -schilden, wapenrokken en dekkleden voor man en paard werden onvoorstelbaar kostbaar uitgewerkt tot een wel erg ongemakkelijk galatenue, dat ook buiten het strijdperk gedragen werd.
Paarden- en ruiterharnas.
(Kunsthistorisches Museum Wien) Harnas van Frederik van de Pfalz (Kunsthistorisches Museum
Wien)
De hertog was voortdurend op reis in zijn gebieden om recht te spreken, oorlog te voeren of om het bestuur te regelen. De laatste twee jaar van zijn leven woonde hij in tentenkampen. Op die reizen nam hij een groot deel van zijn pronkstukken mee en waar hij verbleef, liet hij ze uitstallen. Door die gewoonte kwam het dat de Zwitserse Eedgenoten, na hun overwinning in Grandson, de hand wisten te leggen op een buit die tot de belangrijkste uit de geschiedenis behoort.
Een selectie uit die Burgunderbeute, bewaard in het
Historisches Museum van Bern, is op de tentoonstelling te zien. De
kwaliteit is werkelijk adembenemend. Er hangt bijvoorbeeld een
millefleur-wandtapijt met het wapen van Filips de Goede waarop dertig
verschillende soorten bloemen en planten in bloei staan. Dergelijke
tapijten waren statussymbolen bij uitstek, niet alleen door het
overvloedige gebruik van zijde, goud- en zilverdraad, maar ook omdat het
maanden werk kostte om een zo gecompliceerde voorstelling te realiseren.
Handschriften, wandtapijten en heldenmodellen
Karel de Stoute zeulde in zijn omvangrijke
persoonlijke legertros steeds en overal handschriften en
wandtapijten mee. Elke dag liet hij zich tijdens het eten en
’s avonds voorlezen uit schitterend verluchte manuscripten,
vaak van antieke auteurs als Xenofoon, Cicero of Caesar, die
soms speciaal op zijn verzoek uit het Latijn of Grieks in
het Frans waren vertaald.
Hiëron of over de tirannie. Vertaling van een werk. van Xenofoon in het Frans door Charles Soillot. De auteur draagt zijn werk op aan Karel, toen nog graaf van Charolais.
Meer over Bourgondische handschriften.
In de late Middeleeuwen heerste er bij de Europese adellijke elite een ware cultus van 'les neuf preux' (de Negen Dapperen), de negen grootste helden uit de hele wereldgeschiedenis, wier daden als na te volgen voorbeeld werden bezongen aan alle feodale hoven. Zowel in de librije van Karel de Stoute als in die van zijn achterkleinzoon Karel V (1500-1558) waren diverse luxueus verluchte handschriften over hun leven aanwezig. Die negen helden spelen eveneens een prominente rol op de wandtapijten van de heersers, tot op Los Honores, de prestigieuze reeks van negen reusachtige wandtapijten die fungeerden als vorstenspiegel voor Karel V. [Los Honores op deze site, zie: Vlaamse wandtapijten voor Karel V].
Die 9 na te volgen helden zijn: |
Karel de Stoute spiegelde zich aan de grote daden van helden
uit het verleden. ‘Vorstenspiegels’ waren vele eeuwenlang
een populair genre, van Xenofoon (ca. 430 – ca. 354 v.C.)
tot Erasmus (1467-1536) die zijn Institutio principis
Christiani in 1516 presenteerde in zijn nieuwe functie als
raadsheer van de toekomstige keizer Karel V (Vanautgaerden
2000).
Als favoriete ‘rolmodellen’ van Karel de Stoute fungeerden
Julius Caesar en vooral Alexander de Grote, prototypes van
wereldveroveraars en de laatste, evenals hij zelf, zoon van
een Philippus.
Hij ontwikkelde zijn persoonlijkheid en zijn politieke
handelswijze naar het voorbeeld van deze antieke figuren
waarmee hij zich identificeerde.
Hun invloed kun je vergelijken met het gedrag van
hedendaagse fans van Elvis Presley of Michael Jackson of de
voetballer David Beckham of, nog erger, Paris Hilton of een
andere leeghoofdige producente van gebakken lucht. En die
hun idool in alles proberen te imiteren, tot in kleding en
danspasjes toe! Vandaar het gevaar van de graatmagere
skeletten op de catwalk, die leiden tot het succes van
websites die anorexia promoten … en tot jonge navolgsters
die lijden en sterven aan die ziekte.
Detail van het derde
Caesar-tapijt. Caesar trekt over de Rubicon. Merk de Duitse
keizerlijke dubbele adelaar op zijn borst en zijn naam op
zijn rechterschouder. Hij draagt een hoed met pluim die
lijkt op de hertogshoed van Karel de Stoute hieronder.
Zijn geliefde beeldmedium echter waren wandtapijten, waarmee
de hertog zijn paleizen liet bekleden, die hij meevoerde op
zijn legertochten en tentoonstelde in zijn tenten. Vermits
televisie nog lang niet bestond waren die mobiele kostbare
stukken zijn belangrijkste ‘propagandamedium’ dat hij bij
belangrijke gebeurtenissen kon inzetten. Naast tapijten over
Troje, Alexander, Hannibal en Scipio bezat Karel ook
Caesartapijten. Zo konden de Zwitsers bij de plundering van
zijn legerkamp na Grandson een volledige reeks buitmaken van
vier grote tapijten die een volledige cyclus vormden rond
Julius Caesar.
Militaire organisatie en
oorlogvoering
Tot aan de regering van Karel de Stoute hadden zijn
voorgangers voor hun veldtochten, zoals al eeuwen het geval
was, een beroep gedaan op feodale ridderlegers, aangevuld
met stedelijke milities en -als hun beurs het toeliet-
contingenten huurlingen. De jonge hertog had het na enkele
teleurstellende ervaringen niet zo begrepen op dit
onbetrouwbare en wankele systeem. Stedelijke milities zoals
die van Gent of Brugge hadden de neiging om naar huis te
keren wanneer hun verplichte ‘herendienst’ afgelopen was,
ook al was dat niet het geval voor de militaire campagne.
Daarbij liep de hertog bij een volgende gelegenheid het
risico dat zij hun wapens én de opgedane ervaring tegen hem
keerden, als zij hun kostbare privilegies weer eens
geschonden achtten.
Daarom besloot hij tot een drastische militaire hervorming.
Een permanent leger moest zijn gezag kracht van wapenen
bijzetten. Tussen 1468 en 1476 stelde hij diverse
legerordonnanties op, die alles regelden wat de soldaten
betrof: organisatie, bezoldiging, de straffen en -dit was
nieuw- regelmatige oefening. Zijn leger telde een groot
aantal gepantserde ruiters. Karel begon met 12 compagnieën
van elk 700 soldaten. Mede door het aanwerven van
buitenlandse huurlingen groeide het aantal in de volgende
jaren tot 20 - 22. Hij voerde ook een nieuwe regeling in,
waarbij aan elke ruiter drie voetsoldaten met draagbare
wapens toegewezen werden.
In Italië wierf Karel een toenemend aantal huurlingen aan.
Van zijn zwager, de Engelse koning Edward IV, huurde hij
handboogschutters, die in de Honderdjarige Oorlog zoveel
veldslagen hadden gewonnen op de Fransen. Zijn persoonlijke
lijfwacht bestond uit dergelijke boogschutters. (Ook zijn
opvolgers zouden een lijfwacht van boogschutters hebben,
maar daarbij weten we niet of het eveneens Engelsen waren of
mensen uit de Nederlanden.) Nog in de slag bij Nancy in
januari 1477 waren er minsten tien compagnieën van elke
honderd bereden Engelse boogschutters in dienst van de
hertog.
Karel stak veel geld in de opbouw van zijn artillerie. De
Bourgondische artillerie gold als de modernste van Europa.
In veldslagen bleven kanonnen echter van weinig belang.
Bovendien bracht het transport van zware belegeringskanonnen
op de slecht onderhouden landwegen hoge kosten mee: voor een
dergelijk kanon waren niet minder dan 24 trekpaarden nodig.
Een reeks van negen kopergravures van een anonieme Meester
WA toont een aantal afdelingen van het Bourgondische leger,
waardoor we ons toch enig idee kunnen vormen van het
uitzicht en de bewapening.
De Drie
Broers
In de Burgunderbeute zat werkelijk alles wat het hof
gebruikte, en dat was heus niet allemaal goud en zilver. Een van de
topstukken is een tuniek in rood satijn, het enige kledingstuk uit de 15de
eeuw dat bewaard bleef. Wat verder zie je een verbluffend groot
schaakbord met een ivoren rand waarin tafereeltjes uit het hofleven
gesneden zijn. Schaken was een favoriete vrijetijdsbesteding van de
edelen, omdat het spel strategisch inzicht vergde en de galanterie alle
kansen bood. De verfijning en de schoonheid van de tentoongestelde
stukken doet je begrijpen waarom de Bourgondische hertogen op het
toppunt van hun macht zo'n overweldigende indruk maakten in Europa.
Schaakbord met bewerkte ivoren rand.
Het afgebeelde was een juweel,
De Drie Broers, voor Karels
grootvader Jan zonder Vrees in 1398 vervaardigd rond drie volkomen
identieke, rechthoekige tafelgeslepen balasrobijnen uit India,
gemonteerd met drie parels rond een diamant. Buitgemaakt door de
Zwitsers, in
Hertogshoed van Karel de Stoute, overdekt met bladgoud en bezaaid met
edelstenen en parels.
Rechtsboven, aan ketting, De Drie Gebroeders.
Buitgemaakt bij Grandson.
Losse miniatuur in dekverf, ca. 1545,
Bazel
Bij een eerste lectuur, enkele jaren geleden, stelden we ons de
vraag: “Wat is literatuur? Wat is non-fictie? En waar ligt de grens
ertussen?”
Dankzij deze tentoonstelling weten we nu dat de historische
achtergrond zeer goed is uitgewerkt, tenminste voor de eerste eeuwen
van de juwelen. Meer nog, het geeft een vreemd gevoel in een roman,
bij uitstek fictie dus, aanvullingen te lezen op de serieuze studie
in een tentoonstellingspublicatie. Alleen weten we nu, wat de auteur
blijkbaar nog niet wist, dat het juweel in 1398 in Parijs is
afgewerkt door een beroemde goudsmid. Wel beschrijft hij uit een
oude kroniek een der befaamde hertogshoeden van Karel de Stoute,
waarvan op de tentoonstelling een replica lag, vervaardigd naar de
tekening hieronder (p. 17). Hij reproduceert ook de verkoopakte van
de Drie Gebroeders, tussen de stad Basel en de Fuggers, van 16
september 1504 (p. 34).
Moordende tombes Als epiloog bij de tentoonstelling kun je in de
vlakbij gelegen O.-L.-Vrouwekerk de schitterende graftombes van Karel en
zijn dochter Maria bezoeken. Moet je trouwens in elk geval doen, als je
Brugge aandoet na de tentoonstelling. Toen het lichaam van Pas in 1550 slaagde Karel V erin om de resten van
zijn overgrootvader te laten overbrengen naar de Nederlanden. Zijn zoon
Filips II liet tussen 1558 en 1562 het huidige grafmonument in Brugge
oprichten.
Het is duidelijk geïnspireerd op dat van Maria van
Bourgondië. De tombe van Karels dochter werd ontworpen door de befaamde
Brusselse retabelsnijder Jan Borman en Renier van Thienen, uitgevoerd in
messing, verguld en geëmailleerd door Pieter de Beckere. In 1562 was het monument voltooid. Het legt de
nadruk op Karels militaire prestaties; vandaar de wapenrusting, de
ruiterhelm en de leeuw bij zijn voeten. De wapenschilden op de zijkanten
verwijzen naar alle gebieden die onder zijn heerschappij vielen. Het
monument vormt zo tevens een legitimatie voor zijn nakomelingen. Je kunt
het eveneens beschouwen als een bijzondere vorm van voorouderverering.
Adellijke blazoenen en kwartierstaten komen overal in Europa voor op
grafstenen. De heersende vorstengeslachten (waaronder de Bourgondiërs)
lieten bovendien stambomen opstellen waarin bij voorkeur hun afstamming
werd ‘bewezen’ van een Trojaanse held, Julius Caesar of Karel de Grote.
Denk maar aan Karels voorkeur bij zijn wandtapijten.
Landvoogdes Margareta van Parma (1522-1586), de
‘natuurlijke’ dochter van Karel V, begiftigde Jonghelinck in 1565 met
een pensioen van 3 stuivers per dag als aangestelde metaalgieter en
vaste zegelsnijder des Konings. Dit
was een vergoeding voor
zijn lange arbeidsongeschiktheid, te wijten aan intoxicatie door het inademen van
de kwikdampen die vrijkwamen bij het vergulden van het bronzen
grafbeeld. De rekening van de werken leert dat drie arbeiders tijdens
dat werk stierven en verscheidene anderen invalide bleven. Vuurverguldsel wordt gefixeerd met kwik dat bij
verdamping in de huid dringt of via de luchtwegen allerlei ziekten
veroorzaakt zoals mondvliesontstekingen waarbij het tandvlees bloot komt
te liggen en het slachtoffer zijn tanden verliest. Of darmstoornissen,
bloedarmoede en uittering, of zenuwtoevallen die verlamming of de dood
tot gevolg hadden. Dezelfde symptomen traden reeds op bij het
vergulden van het grafmonument van Maria van Bourgondië door Pieter de
Beckere, die verschillende arbeiders verloor en zelf verlamd bleef.
“Laten we niet vergeten dat de praal van de oude bronzen beelden, die
behandeld werden met gemalen goud, betaald werd met een echte
hecatombe” (Smolderen 2009). Ironisch genoeg is in de 20ste en 21ste
eeuw nog steeds kwik, dat door goudzoekers gebruikt wordt, de grote
boosdoener die in het Amazonewoud van Brazilië en Peru de rivieren en
het hele leefmilieu van de indianen vergiftigt.
Zij zorgen voor een epiloog aan dit verhaal, niet terug te vinden in de
catalogus, maar in het volgende artikel: Smolderen, L.,
De laatste reis van
De opdracht voor het monument ging in 1557 naar Jacques Jonghelinck
(1530-1606), die ondanks zijn jeugdige leeftijd in Milaan reeds had
gewerkt in het atelier van de beroemde Leone Leoni (bekend door zijn
fraaie bronzen bustes van onder anderen Karel V en Filips II).
Algemene klacht in het gehele onderwijs tot en met de universiteit
is de ‘ontlezing’: het onvermogen van studenten om
zich te concentreren op langere teksten.
Dit euvel hebben wij met heel wat collega’s in Nederland en België
pogen te remediëren vanaf de jaren 1980, nog voor de term bestond,
vanuit de vakken Nederlands en geschiedenis, onder meer door verzet
tegen teksten in schoolboeken “met de lengte van tekstballonnetjes
in strips.”
Elke didactische verwerking zal dus onvermijdelijk een stevig luik
remediëring op dit terrein moeten bevatten.
Dit volgens twee didactische uitgangspunten: 1. ervaring leert dat
leerlingen meer leren, indirect via een ruimere leereenheid die hun
interesse wekt dan uit expliciete theorie of oefeningen.
2. Dat wordt versterkt als de betrokken leerkrachten eveneens een
portie arbeidsvreugde kunnen beleven in hun werk, en hun leerlingen.
Deze tips volgen een beproefd recept dat zijn sporen heeft verdiend:
modulair opgebouwde onderdelen, waarvan elke stap is uitgetest in de
reële lespraktijk, maar waaruit iedereen een eigen aangepast pakket
kan samenstellen, aangepast aan de beschikbare tijd, het niveau van
de klas en de mogelijkheid vakoverschrijdend en/of multimediaal te
werken.
Collega’s Nederlands en geschiedenis in diverse klassen en scholen
werkten voor deze leereenheid, al dan niet vakoverschrijdend, rond
de historische roman
Jonkvrouw van Jean-Claude van Rijckeghem & Pat van Beirs.
De collega muziek van zijn kant werkte met enkele geïnteresseerde
leerlingen een les uit (vertrekkend vanuit het schoolboek muzikale
opvoeding) waarin muziek uit de Bourgondische tijd vergeleken werd
met hedendaagse songs.
Alleszins lezen alle leerlingen individueel de tekst van de
bespreking hierboven.
Aan te bevelen: kleine werkgroepjes lezen elk een van de 20
hoofdstukken uit het boek van Edward De Maesschalck, Moed &
tegenspoed. Edelvrouwen in de Bourgondische tijd, en volgen waar
gepast enkele links, zeker naar
Heksen, hermelijn, hoogmoed & onmondige vrouwen.
Fragmenten hieruit sluiten aan bij de tekst over Karel de Stoute.
Als daaruit geen geanimeerd gesprek volgt over de positie van de
vrouw in de actualiteit van zeer verschillende huidige
maatschappijen, weet ik het niet! De begeleidende leerkracht kan als
opdracht geven actuele kranten- of tijdschriftartikels op te sporen.
Jammer genoeg: altijd prijs!
Dit onderdeel is grotendeels behandeld in de lessen Nederlands,
waarbij een paar keer moest verder gegaan in de les geschiedenis.
Bijkomend voordeel: de tekst laat een kleine uitstap toe naar het
dagelijks leven, maar ook naar kunst. Dit laatste hebben wij in deze
fase niet uitgewerkt, maar bood een goede opstap naar latere lessen.
Enkele voorbeelden staan in deze recensie. Belangrijk voor scholen
die bijvoorbeeld werken met de leereenheid van Albert van der Kaap
Brugge in de late middeleeuwen. Hier tref je voldoende
informatie en aanvullende links.
Algemene vragen wat geleerd?
Volgende zinnen kunnen je helpen:
- ik heb geleerd dat/ ik wist niet dat…
- ik was verwonderd dat…
Bibliografie
Colard Mansion: handschriften en incunabelen – zie Wikipedia (ook Engels en Frans). Haute lecture by Colard Mansion (volledige pdf van tentoonstelling, Brugge 2018.) (Mansion is de allereerste drukker in Brugge (1473). Hij drukte onder meer op perkament prachtige boeken die niet van zijn handschriften zijn te onderscheiden.)
De Cock, J.,
Margareta van Oostenrijk: parel van Bourgondië 1480
– 1530, Mechelen, Uitg. Elena, 2021, 272 blz.
De Maesschalck, E., Moed & tegenspoed.
Edelvrouwen in de Bourgondische tijd, Gorredijk, Uitg. Sterck & De
Vreese, 2022, 303 blz.
Meesterlijke
Middeleeuwen. Miniaturen van Karel de Grote tot Karel de Stoute.
800-1475, Zwolle, Waanders - Leuven, Davidsfonds, 2002, 343 blz.
Smeyers, M.,
Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16de eeuw,
Leuven, Davidsfonds, 1998, 528 blz.
Van Anrooij, W., Helden van weleer. De Negen Besten in de
Nederlanden (1300-1700), Amsterdam, University Press, 1997, 328
blz.
Vanautgaerden, A., De geschiedenis van een boek. Erasmus’
vorstenspiegel en de censuur, in:
Vanpaemel, G. & T. Padmos (red.), Wereldwijs. Wetenschappers
rond Keizer Karel, Leuven, Davidsfonds, 2000, p. 143 e.v.
Van Loo, B., De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen,
Amsterdam, De Bezige Bij, 2019, 608 blz.
Roman: Tobias Hill,
Stenen Liefde, Amsterdam,
Bert Bakker, 2001, 371 blz.
Jos Martens, 2009- juli 2024.
Bijlage
Tobias Hill, Stenen Liefde, Amsterdam, Bert Bakker, 2001, 371 blz.
1
STERNE
Jaren voor hij werd vermoord op de brug van Montereau, liet hertog
Jan zonder Vrees van Bourgondië een sieraad maken, dat de Drie
Gebroeders werd genoemd. Het was de schoudergesp van een mantel, een
driehoek van stenen verbonden door grove uitsteeksels van goud, zo
breed als het plaatstuk van een harnas over het sleutelbeen. Het
sieraad ontleende zijn naam aan de drie balasrobijnen die in alle
opzichten identiek waren.
Als ik mijn ogen sluit kan ik ze zien, altijd. De balassen zijn geen
echte oriëntaalse robijnen, maar hebben een bepaalde kleur van het
mineraal spinel, een tint die het midden houdt tussen roze en
bloedrood. Deze robijnen, de oriëntaalse en de balas, zijn beide
gevormd uit zuurstof en aluminium; maar spinel bevat ook één
magnesiumatoom, en dit doet af aan zijn hardheid en glans. In India,
waar de robijn de Heer der Stenen is, bestaan kastestelsels van
juwelen. Die zijn zo oud en onwrikbaar als de ordeningen van mensen.
In de kaste der robijnen zijn de balassen vaisya, de derde rang van
twaalf.
De oorsprong van de meeste middeleeuwse edelgesteenten lag in Azië,
en de bron van de fraaiste balas was Badachsjan, aan de oevers van
de Sjignan, een zijrivier van de Oxus. Er is geen getuigenis van hoe
de stenen in Bourgondië terechtkwamen. Als je steeds verder
teruggaat in de geschiedenis van stenen, beginnen de mensen weg te
vallen. Ga je ver genoeg terug, dan zijn er alleen nog maar stenen.
Er staat niets geschreven over wie de robijnen naar Bourgondië
bracht.
De Drie Gebroeders van Jan zonder Vrees waren tafelgeslepen juwelen,
even groot en vlak als dominostenen. Gezet met drie parels rondom
een centrale diamant, een vierde parel hangend aan de driehoekige
vorm, was het sieraad van de hertog zo breed als de palm van een
gespreide hand. De diamant was volmaakt, vijftien millimeter in het
vierkant aan de basis. Hij was geslepen door Lodewijk van Berchem en
werd bekend als het Hart van de Drie Gebroeders. Het Hart was het
voorbeeld voor Van Berchems nieuw ontworpen slijpsel. Het was
gefacetteerd als een piramide, die de groei weergaf van een ruwe
diamant.
Ik sluit mijn ogen. Ik zie het opnieuw. De schoonheid van het
complete sieraad ligt in de kwaliteit van de stenen, de open
evenwichtigheid van de zetting en de lichte asymmetrie van de
radiale structuur. Het is opvallend modem in zijn gedurfde lijnen en
doelmatigheid. Het is een en al gouden haakjes en draadjes en
klauwtjes. Maar de Gebroeders doet ook archaïsch aan. Dat komt door
de natuurlijke slijpsels van de edelstenen, alsof de kristallen nog
steeds leven en groeien. En door de geometrie van het sieraad. Ik
zie de contour van een talisman in de ordening van piramide,
driehoek, oppervlakken, facetten.
Jan zonder Vrees was de tweede Valois die hertog van Bourgondië
werd. Hij had een slappe huid en de ogen van een schaker. Van de
vier hertogen was hij de enige die wist hoe je een leger moest
manipuleren. Als vierentwintigjarige werd hij gevangengenomen op het
bloedige slagveld van Nicopolis en door sultan Bajezid vastgehouden
voor een losprijs van tweehonderdduizend dukaten en twaalf witte
valken. Die ervaring leerde hem omzichtigheid en een zekere
kwelzucht. [Zie:
De Maesschalck 2008: 73 e.v. - illustratie p. 75;
gebeurde in 1397 (J.M.)
Zelfs op schilderijen, geposeerd, kijkt Jan altijd alsof hij iets
beraamt. Hij was een politicus, een man die moordenaars huurde. Een
drager van vorstelijke sieraden. Moeilijk te beklagen, zelfs als je
weet wat hem wacht wanneer het poseren achter de rug is en de
schilder is vertrokken.
Tijdens Jans leven had geen burger in Europa ooit een diamant
gedragen.
Hij leefde in een tijdperk waarin juwelen het internationale
betaalmiddel waren. Pronken met edelstenen had meer te maken met
machtsvertoon dan met begeerte. Een sublieme robijn kon wonderschoon
zijn, maar die schoonheid maakte hem functioneel. Hij was immers het
middel om oorlogen mee te voeren, of de drijfveer om ze te voeren.
De bruidsschat om een inval af te weren, of het heilig mysterie dat
die wettigde. Juwelen waren nog Mysteriën, toen. Nog geen drie
mensenlevens daarvoor had Lodewijk IX de Sainte Chapelle gebouwd om
de Doornenkroon te herbergen. Een met edelstenen bezette reliek in
een schatkamer van gebrandschilderd glas en lancetbogen en
gewelfkappen.
(Stenen Liefde, p. 7 - 8)