L.J. Schildermans (2020). De reis van de hofarts. Antwerpen, Uitg. Houtekiet, 348 blz., 21,99 € (e-boek 15,99 €)
Waardering: * * * * */ 5
Voor de bespreking is de digitale versie gebruikt (e-boek).

Vampierenjager voor de keizerin 

In 1754 krijgt Gerard Van Swieten (1700-1772), directeur van de Hofbibliotheek en lijfarts van keizerin Maria Theresia, van hare majesteit hoogstpersoonlijk de dwingende en dringende opdracht met spoed naar het uiterste zuiden van het Habsburgse rijk te reizen om een onderzoek in te stellen naar berichten over onheilspellende verschijnselen van bijgeloof (1).
Een opdracht die hij niet kan weigeren, ook niet als het hem onwelgevallig was – en dat was het in dit geval dubbel. Van Swieten haatte reizen. En zeker nu, hartje winter.

Vampierenjager voor de keizerin

Dus gaat hij op weg, met als escorte een detachement huzaren onder kapitein Muzart. Hijzelf krijgt de piepjonge soldaat Eugen als gezelschap en persoonlijke lijfwacht.
Met de snip (een schuit voor passagiers en goederen) gaat het over de Donau naar Buda en Peterwardein. De huzaren trekken ondertussen te paard naar hun reisdoel.

Van Swieten verkiest het tragere schip, omdat hij daarin kan werken.
En daarmee begint hij meteen, als een gek zonder verpozen urenlang te schrijven met de neus in de boeken, noteert de jonge Eugen.


Hij beschouwt het namelijk als zijn levenstaak commentaren te verzorgen op de Aphorismen (Aphorismi de cognoscendis et curandis morbis, Leiden, 1709) van zijn leermeester, de beroemde Boerhaave (1668-1738). (Dat zullen uiteindelijk 5 delen worden.) Van Swieten, die onder meer aan de Leuvense universiteit gestudeerd heeft, mocht Boerhave niet opvolgen als hoogleraar in Leiden, omdat hij katholiek is.
Hij was Maria Theresia’s vertrouweling. Hij heeft maar liefst zeven van de veertien kinderen van de keizerin ter wereld geholpen. Daarbij is hij een verlichte geest, een hervormer van het gezondheidssysteem. Met de keizerin besprak hij onder meer voorstellen voor verzorging van gewonden na een veldslag.


Het zou in feite duren tot de stichting van het Rode Kruis door de Zwitser Henri Dunant (1828-1910), na zijn ervaringen bij de bloedige Slag van Solferino (1859) voor dat werkelijkheid zou worden – een eeuw na Van Swieten! (J.M.)

Erg comfortabel kun je de reisomstandigheden nochtans niet noemen. Van Swieten heeft weliswaar het hele schip en de roef -de afgesloten overdekte ruimte in eerste klas- voor zich alleen, met daarin een schrijftafel en een kolenstoof, een kleine potkachel waarmee de ruimte niet naar behoren kan verwarmd. Het blijft dus kleumen.

Nog vooraleer hij aan boord kan gaan, doet zich reeds een eerste noodgeval voor. In de afspanning waar het hele gezelschap een laatste maaltijd wil nemen, ontfermt Van Swieten zich over een jonge vrouw in barensnood, ook al betekent dat al vertraging van zijn vertrek. De baby wordt dood geboren, maar de kraamvrouw kan hij redden. Hier ontmoet hij eveneens een eerste teken van bijgeloof: de moeder snijdt een vingertje van de baby af, neemt het mee, en verdwijnt met de ochtendzon.

Stroomafwaarts (op de Donau)

“Als Wenen het kloppend hart van het Rijk is, dan is de Donau de aorta ervan” (Van Swieten)

Dan gaat het stroomafwaarts over de Donau naar het zuidoosten.
Het grensgebied met het Ottomaanse rijk was niet direct een oord van beschaving.
In wat nu Servië en Roemenië is, lagen vooral kleine dorpjes, bevolkt met migranten uit de minst welstellende provincies van het Rijk (zelfs uit de verafgelegen Nederlanden). De boerensoldaten – de heidukken – moesten invallen van de Turken afweren. Rondom dreigden de donkere wouden van Transsylvanië waarin het geloof in vampiers welig tierde.

Bij de haltes onderweg geen met brokaat beklede sofa’s of een goedgevulde bibliotheek zoals thuis in Wenen, maar ‘oncomfortabele beddenbakken en morsige dekens vol luizen’.


Geregeld moet Van Swieten zijn eed van Hippocrates gestand doen: hij verzorgt onder meer een slachtoffer van de pokken in een vervallen klooster en later in Hermannstadt. Een voorbode! Duidelijk is er een grote uitbraak van de dodelijke ziekte aan het broeien.

Een eerste grote halte met wat meer comfort is Buda, dan nog niet verbonden met Pest, een kleine nederzetting op de andere oever van de stroom.

Hier krijgt Van Swieten de kans om de avondmis bij te wonen. Hij volgt aandachtig de Latijnse liturgische teksten, terwijl hij de geschilderde kruisweg tegen de wanden bestudeert. Meteen weer heel wat informatie, ook voor katholieke jongeren: tot ca. 1965 (Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie) waren alle gebeden in het Latijn.
De kruisweg is een herdenking van het lijden en dood van Christus in schilderijen of beeldhouwwerken in 14 staties (halteplaatsen) door paus Benedictus XIV in 1741 verplicht in alle kerken - dus recent voor Van Swieten.)
(J.M.)


Gerard Van Swieten op Oostenrijkse postzegel 1939.


De volgende halte is Apatin, een kleine doch snelgroeiende nederzetting van heidukken.
In de drukke taveerne waar zij overnachting vinden, ontmoet Eugen de dienster Gerta. Hij wordt als door de bliksem getroffen: smoorverliefd. Hun eerste samenzijn op een dansavond loopt nochtans niet idyllisch af voor de jonge huzaar: een jaloerse medeminnaar knokt hem totaal onverwacht bewusteloos. Als hij ’s morgens weer afreist tuurt een eenzaam meisjesfiguurtje op de kade de boot na. Wat grote gevolgen zal hebben.

In het enorme fort Peterwardein eindigt de bootreis over de Donau.
Hier treffen ze kapitein Muzart en zijn huzaren weer. De hofarts wordt met alle egards ontvangen door de gouverneur. Tijdens een avondmaal met de officieren vernemen we bij het tafelgesprek andermaal ettelijke bijzonderheden over de politieke situatie in het Habsburgse Rijk. Nabij het fort heeft prins Eugen van Savoye in 1716 een grote overwinning behaald op een Osmaanse overmacht. (Wat hem een promotie opleverde tot landvoogd der Oostenrijkse Nederlanden, een eretaak die hij tot 1724 zou vervullen.) Niemand is vergeten dat de Turken onder Süleyman de Prachtlievende in 1529 en 1532 voor Wenen stonden (2). Een nieuwe dreiging duikt echter op voor het Keizerrijk: de Pruis, der Fritz (Frederik II) zonder dat zijn naam echt genoemd wordt.
In Peterwardein hadden ze gezondheidsofficier Flückinger moeten treffen voor meer informatie. Een twintig jaar oud rapport van zijn hand sprak van doden ‘in vampierstaat’. De man is echter spoorloos.

Op een halve dagreis woont een vroegere assistent van hem, een dokter Baumgarten. Die is jammerlijk uitgegleden met zijn paard en ligt met koudvuur te bed. Er zit voor de slechte ruiter Van Swieten niets anders op dan hem te paard op te zoeken. Ondanks de goede zorgen van de huisarts verergert zijn toestand zo sterk dat een amputatie van zijn been noodzakelijk is. Hoe dat zonder moderne anesthesie in zijn werk gaat, krijgen we in detail beschreven.

Pandemie

Van Swieten is dus niet bepaald een goede ruiter. Daarom hobbelt hij met de huzaren per koets verder de winterse wegen af naar Hermannstadt, de eindbestemming.
Hier treft hij weer behoorlijk wat comfort en een enorme stapel brieven, ook van de keizerin zelf. Eén briefje is bestemd voor Eugen. Van Swieten heeft onderweg voor de verliefde jonge huzaar een romantisch epistel geschreven naar Gerta, het dienstertje in Apatin. Haar reactie is onverwacht: zij komt naar Hermannstadt!
Spoedig hierna arriveert ze effectief per postkoets, tot grote vreugde van Eugen, maar ook van de hofarts, die toevallig voorbijkomt en aan wie ze haar dankbaarheid betuigt.
De twee geliefden beleven een schroomvallige passionele nacht in een armoedig pension.

De volgende morgen heeft Gerta koorts. Eugen moet met de huzaren mee om in omliggende dorpen verdachte lijken op te graven voor sectie.
Wanneer hij ’s avonds terugkeert naar Gerta, is ze verdwenen. De bijgeroepen dokter heeft haar laten overbrengen naar het quarantainekwartier: pokken! En ze is niet het eerste geval.
De epidemie verspreidt zich nu met de snelheid van een bosbrand.
Na enige vergeefse pogingen slaagt Eugen erin door te dringen in het quarantainegebied rond het ursulinenklooster. Hij vindt de doodzieke Gerta. Gedurende de volgende dagen slaapt hij op wat stro naast haar legerstede en helpt hij de nonnen bij de verzorging van de zieken. Dat hij daarbij eigenlijk desertie pleegt, kan hem geen lor schelen.
Zelf is de jonge huzaar immuun omdat hij de ziekte overleefd heeft. Net als de hofarts trouwens.
Ter herinnering: keizer Jozef II, de zoon en opvolger van Maria Theresia, verloor zijn eerste en tweede eega aan de pokken en ook het dochtertje uit zijn eerste huwelijk stierf aan de vreselijke ziekte op 7-jarige leeftijd (3). In de 18de eeuw veroorzaakte de ziekte in Europa jaarlijks niet minder dan 400.000 doden!

Op een ochtend ontwaakt Gerta, hongerig met het gelaat vol koortskorstjes. De beproeving is achter de rug! Ondertussen woedt de pokkenepidemie verder in Hermannstadt, moet de hele stad in quarantaine en neemt de dreiging van de bevolking toe tegen de beperkende maatregelen en tegen het wetenschappelijk onderzoek van Van Swieten. De inwoners geven hem de schuld, hem en de ‘vampiers’ die hij in de stad heeft gebracht voor verder onderzoek.

Het oude rapport van gezondheidsofficier Flückinger suggereerde dat de ‘executie’ van de ‘ondoden’ nodig is om de rust onder de bevolking te bewaren. Van Swieten is ooggetuige van het staken en onthoofden van lijken, om ze daarna op een brandstapel te gooien. Dat gebeurt in ‘een spontane, bijna vrolijke rondedans’ van de massa’s, geleid door diezelfde Flückinger. De rituele lijkverbrandingen functioneren blijkbaar als catharsis. Van Swieten en de huzaren kunnen ongehinderd uit de stad vertrekken over de besneeuwde wegen. Naar Wenen en de keizerin.

Er volgt nog een epiloog. Een jaar later, op 1 maart 1755, vaardigt Maria Theresia een zeer streng keizerlijk edict uit ter indijking en bestraffing van alle vormen van bijgeloof, zoals daar zijn: hekserij, spoken, bezetenheid door de duivel, vampirisme en lijkverbrandingen.

Dat is de inhoud van De reis van de hofarts, een historische roman geschreven door de broers Ludo en Jozef Schildermans onder de naam L.J. Schildermans. Het verhaal volgt de expeditie van de dokter en is gebaseerd op zijn persoonlijke aantekeningen uit het jaar 1754, gepubliceerd onder de titel Over het bestaan van geesten. Van Swieten was veel te veel man van de wetenschap om daar geloof aan te hechten. ‘De meeste verschijnselen op deze aardbol kan je verklaren door ze simpelweg te onderzoeken’, meent hij. In 1768 zou hij in Vampyrismus … een nog veel uitvoerigere studie wijden aan het fenomeen en vandaar aan de vele vormen van bijgeloof in het algemeen.

De reis van de hofarts is echter geen wetenschappelijke biografie, maar een roman - een cruciale vaststelling! Een roman die binnen een breed opgezet en stevig gedocumenteerd historisch kader de persoonlijke ervaringen van de hofarts evoceert, maar intussen/tevens veel informatie verstrekt zowel over tijdgeest als over concrete gebeurtenissen, ruimte en tijd.


Gerard Van Swieten (1700-1772) op het herdenkingsmonument voor Maria Theresia van Oostenrijk

Bespreking

Dit debuut is een ijzersterke roman. De beste die ik in het onheilsjaar 2020 heb gelezen. Hij bezit de belangrijkste kwaliteiten van historische fictie: transporteert je naar een voorbije tijd, dompelt je onder in de beschreven periode.
Wie een vampieren-griezelverhaal vol horror verwacht in de stijl van Stephen King is eraan voor de moeite.

De horror is nochtans onderhuids sluimerend permanent en scherp aanwezig, in toenemende mate opgebouwd naarmate de tocht vordert. Dat vervangt de klassieke spanningsboog, zodra het tot je begint door te dringen.

Over vampiers zijn enorm veel boeken geschreven en is veel filmpellicule verspild sinds de gothic novel Dracula (1897) van Bram Stoker (1847-1912), die dit verhaal baseerde op de mythe rond de historische Transsylvanische Vlad Țepeș, de Spietser (4).

Doch de pokken zijn al even erg en onheilspellend als de ‘ondoden’. En net hier linkt het verhaal voor de lezer van deze tijd drama’s van lang geleden aan de huidige pandemieperikelen: de wereldwijde moordende Corona van 2020 – 2021, 100 jaar na de dodelijke Spaanse griep (januari 1918 tot december 1920) (5).

De reis van de hofarts stelt vragen die helaas nog altijd relevant zijn. Hoe bestrijd je onwetendheid en bijgeloof? ‘Uit onwetendheid wordt angst geboren, gevoed door lichtgelovigheid en duistere fantasie’, schrijft Van Swieten. En dat blijkt een probleem van alle tijden. Na meer dan een eeuw algemeen verplicht onderwijs zien we ook in de huidige pandemie verbazingwekkende superstitie, hysterie, ‘fake news’, verzet tegen de beperkende maatregelen gedicteerd door wetenschappelijke experts (lockdown) en kwaadaardige valse berichten opduiken (zelfs over satanistische rituelen in Berlijnse musea, met reëel vandalisme als gevolg)!

‘Een kleerkast vergt een bibliotheek van de schrijver’.

Voor een auteur van historische romans vormen niet de grote gebeurtenissen de gevaarlijkste valstrik: daarover treft hij/zij normalerwijze voldoende informatie in betrouwbare naslagwerken. Hoe beroemder een personage, hoe meer gegevens beschikbaar. In het geval Van Swieten zelf al onmiddellijk online via Wikipedia en de hyperlinks daar.

Het gaat er echter om, met respect voor de vaststaande historische feiten, het geheel aan te vullen met literaire verbeelding.
De belangrijkste struikelblokken zitten immers in de kleine details van het dagelijkse leven. Hoe zagen de klederen, de schoenen, de hoofddeksels eruit? Wat at men aan een adellijke feestdis? En aan de tafel van een arme? Hoe reisde men? Hoe werd er voor verwarming gezorgd?... Het angstvallig vermijden van schoolmeesterachtige pedanterie is misschien wel de moeilijkste opgave voor een dergelijke roman.

De toonaangevende literaire criticus Kees Fens (1929-2008) zegt hierover:
‘Achter elke beschrijving van een historische roman zit een boek opzoekingen, soms zelfs een hele bibliotheek… De brengers van verhalen worden onderschat zoals de kennis die aan een goed historisch verhaal ten grondslag moet liggen, wordt onderschat. […]
Misschien is het historisch verhaal wel het aller-moeilijkste dat een historicus zich zelf kan aandoen: pas aan het eindpunt van een eindeloos lijkende weg van lezen en te-weten-komen kan hij gaan schrijven want geen woord of er staat een boekenkast achter. […].’

(Kees Fens, Gossip, in: De Standaard, 28.03.1980.)

In dat opzicht kregen de auteurs beslist het alfabet onder de knie. Zij evoceren in een concies, adequaat taalgebruik met veel sprekende details een wereld die voornamelijk op het platteland reeds sinds Bruegels tijd (en eeuwen vroeger) haast onveranderd bestond en pas kortgeleden, in de tweede helft van de 20ste eeuw, verdwenen is. Zo vormt een roman als deze een representatie van de geschiedenis te vergelijken met (goede) historische speelfilms.

Een leidmotief doorheen het hele boek is hier bijvoorbeeld de winter met zijn nooit aflatende strijd tegen de koude.
Hedendaagse jongeren, in hun goed geïsoleerde huizen met centrale verwarming en dubbele beglazing in de ramen, kunnen zich bezwaarlijk voorstellen hoe recent hun comfort is, hoe de winters tot voor kort een ware beproeving vormden. Koude, tocht en vocht zijn nog steeds een plaag in oudere huizen.
Hoeveel erger was het dan wel in de 18de eeuw: geen centrale verwarming, geen strooizout of sneeuwruimers. Voor de mensen van vroegere generaties was de winter een eeuwig gevecht tegen de koude. Een worsteling om te overleven tot de lente kwam. Met ijsbloemen op de ramen, met ijs binnenshuis op het water in de lampetkan, op de urine in de nachtpot. Met hoge sterftecijfers van kleine kinderen en oude mensen.

In het boek ontmoeten we uitsluitend open haarden voor de verwarming. Een erg inefficiënte methode: “je bakt van voor en bevriest achteraan.” Ik had op de reis van de hofarts, meer naar het oosten, tegelkachels verwacht. Die kwamen in de Lage Landen in deze periode hier en daar eveneens voor in openbare gebouwen of verblijven van voorname al dan niet adellijke geslachten met (huwelijks)banden met Duitsland of Oostenrijk. Dit type, al dan niet bekleed met fraaie tegels in majolica of het populaire Delfts Blauw, verspreidde de warmte veel beter in de kamers, via buizen.

Meer over dit onderwerp: Plattelandsinterieurs bij Bruegel - Haard.

In dat opzicht treft het telkens hoe moeizaam en tijdrovend voor onze voorouders sommige van onze hedendaagse dagelijkse doodgewone handelingen waren, hoeveel tijd ze kostten.
Dit geldt onder meer voor vuur maken, verwarming, verlichting en tijdmeting.
Tijdmeting komt in het hele boek niet aan bod. Hoogstwaarschijnlijk bezat Van Swieten een van die fraaie zakuurwerken aan een gouden kettinkje die in zijn tijd reeds gemeengoed waren en we tegenwoordig in onze musea kunnen bewonderen. Ze werkten behoorlijk nauwkeurig, mits dagelijks opgewonden.

Meer hierover: Eeuwen op zoek naar de tijd. (onderaan in het artikel).

Vuur voor verwarming of verlichting was iets anders: geen aanstekers op gas of benzine.
Wanneer het absoluut noodzakelijk is grijpt Eugen naar zijn tondeldoos om vuur te slaan. In andere gevallen maakt hij vuur met een aanmaakstokje dat hij aansteekt via de kaarsen. Of hij doet hetzelfde met de kaarsen via het haardvuur of het kacheltje op de boot.

Met dat doel bewaarden mensen een kruik met lange vuurhoutjes bij de haard. Lucifers bestonden nog niet. Om het omslachtig gedoe met tondel en vuurslag te vermijden als men een nieuw vuur nodig had, nam men die vuurhoutjes. Of splinters aanmaakhout.

Van Swietens kaarsen zijn ongetwijfeld dure waskaarsen en geen goedkope walmende talgkaarsen. Het was nodige ze te snuiten: dit is de wiek inkorten tegen het walmen met een kaarsensnuiter, een speciale schaar of koperen instrument(je), nog heden op een lange steel gebruikt in kerken, samen met een hoedvormige domper om de kaarsen veilig te doven. Achter de brandende kaarsen werden in huiskamers vaak gepolijste koperen platen geplaatst of een met water gevulde karaf, om het licht versterkt te weerkaatsen (zoals je kunt zien op talrijke panelen van de Vlaamse Primitieven).

Haardvuur werd met veel omzichtigheid in standgehouden en behandeld. De gloeiende kooltjes moesten ’s avonds onder asse afgedekt of in een doofpot opgeborgen wegens brandgevaar. Dat werd in de steden zelfs gecontroleerd door de nachtwacht. Vandaar dat de verfoeide avondklok (weer erg bekend in de coronalockdown van 2020-‘21) in het Frans couvre-feu heet, waarvan ook het Engelse curfew is afgeleid.

Lucifers kwamen pas in gebruik omstreeks de helft van de 19de eeuw. Denk aan het aangrijpende sprookje van de Deense sprookjesschrijver Hans Christian Andersen (1805-1875) Het meisje met de zwavelstokjes (1845).

Wat weinig mensen zich realiseren: de goedkope hedendaagse aansteker op gas werkt volgens hetzelfde zelfde basisprincipe als de oeroude vuurslag voor tondel.

Taal en stijl

De stijl schept met archaïsche woorden mee aan de evocatie van een verdwenen wereld.
Het taalregister past bij de beschreven tijd als een gebreide wollen want rond een ijskoude hand (om heel even in de sfeer te blijven).

Ooit al gehoord van snik en roef, het stevelen; of gemaal met lange vaarbomen om een schip voort te bewegen? Tenzij je kruiswoordpuzzelaar bent. Dan ken je ar (voor slee ) natuurlijk wel.
Of de praktijk van variolatie, die herhaaldelijk ter sprake komt? Zoals de auteurs Van Swieten laten uitleggen: hierbij wordt pus van koepokken preventief ingebracht langs een kleine insnijding in de bovenarm. Dit bracht de Engelse arts Edward Jenner op het idee van de vaccinatie met koepokken (1796). Het woord zelf is afkomstig van het Latijn: vacca, koe. Tot na 1970 werden alle kinderen in onze streken ingeënt, met als gevolg twee, later één rond litteken op de arm. In 1976 zijn de pokken officieel wereldwijd verdwenen verklaard. Maar zijn ze dat wel? (J.M.)

Het begraven van ongedoopte baby’s in ongewijde grond, buiten het eigenlijke kerkhof. Gedoopte kleine kinderen kregen in deze tijd van grote kindersterfte eveneens een afzonderlijke maar gewijde begraafplaats: het Hemelrijk. Maria Theresia verbood om hygiënische redenen door een streng keizerlijk decreet het begraven onder de vloer in de kerk wegens het gevaar van tyfus- en pestuitbraken. Haar zoon Jozef II moest dat bijna 40 jaar later herhalen, omdat het gebruik niet uit te roeien was. Het valt te vrezen dat haar edict over vampirisme e.d. hetzelfde lot beschoren was.(J.M.)

Wanneer Eugen en Gerta naar het dansfeestje gaan van hun eerste ontmoeting is de kledij van Gerta beschreven als kek (betekent: met een vlotte, jeugdige uitstraling, modieus, parmantig); zij draagt boven haar jurk een fichu (een omslagdoek of driekantige schouderdoek, al dan niet afgezet met kant of borduurwerk).

Toch is het taalgebruik soms heel poëtisch: rood, purper, karmozijn, amberkleurige gloed…

Opvallend is de filmisch gedetailleerde beschrijving van de grote gebouwen door de ogen van de trappenbestijgende Van Swieten, bijvoorbeeld het fort in Peterwardein of de residentie van de gouverneur in Hermannstadt. Het geeft de indruk dat de auteurs ze persoonlijk hebben bezocht.

Wanneer de huzaren in het begin van het verhaal binnen komen in de gelagzaal.
‘De huzaren schrijden luid klakkend met hun soldatenlaarzen door de ruimte. Hij ziet de andere gasten bewonderend kijken naar hun uniformen met hun overdaad aan goudgalon en blinkende knopen, en het blitse manteltje afgezet met bont dat ze over hun schouder dragen. Leden van het huzarenkorps zijn overal een opvallende verschijning. Met veel vertoon zetten de mannen hun bontmutsen van hun hoofd en gaan zitten’.

Dit stelde me qua woordgebruik wat teleur.
Huzaren vormden in de Europese legers waarschijnlijk het meest uitbundig uitgedoste legeronderdeel van de lichte cavalerie. Ze droegen een dolman, een korte gesloten jas met lange mouwen; daarboven een pelisse een los over één schouder gedragen, met bont gevoerd pelsmanteltje; op het hoofd een pelsmuts, de kolbak. Dit hoofddeksel heeft de tijden overleefd bij fanfares en… majorettes, de ‘dansmeisjes’.
Natuurlijk draagt de rekruut Eugen nog geen huzarensnor. Daarvoor moest je minstens in één gevecht je mannetje hebben gestaan. Veteranen mochten daarbij als kenmerk van geroutineerde strijders hun haar in twee gevlochten tressen dragen.

Om af te sluiten: nog een sprekend voorbeeld hoe belangrijke omstandigheden in het Rijk haast kwansuis worden aangebracht, zoals gezien door de ogen van mensen die het referentiekader achter de woorden goed kennen en dus geen verdere uitleg nodig hebben.
Wanneer Gerta toekomt in Hermannstadt merkt kapitein Muzart terloops op tegen Van Swieten dat hij al drie jaar verloofd is met de weduwe van een officier, gesneuveld bij de belegering van Maastricht in augustus1748. Hier zit letterlijk weer een hele geschiedenis achter: in de nadagen van de Oostenrijkse Successieoorlog versloeg een Frans leger op 2 juli 1747 de Oostenrijkers bij Lafelt in de bloedigste veldslag uit de geschiedenis van Limburg. Oostenrijkse en Nederlandse bronnen noemen dit de Slag bij Maastricht. Nog steeds graven archeologen menselijke resten en materiële restanten van het bloedbad op. Het jaar daarop belegerden de Franse troepen de geduchte vestingstad Maastricht, die uiteindelijk door de Oostenrijkers in het vooruitzicht van de Vrede van Aken (1748) opgegeven werd (3).

Ter kennismaking: “Lees een stukje uit het boek” (15 blz.) De reis van de hofarts | L.J. Schildermans | 9789089248800 | Standaard Boekhandel

Tips voor didactische verwerking

Na of tijdens lectuur van het boek ben je regelmatig geneigd verdere info op te zoeken. In bovenstaande bespreking zijn reeds enkele voorbeelden gegeven.
In schoolverband of lerarenopleiding leent het zich tot een vakoverschrijdende multimediale leereenheid in complementair groepswerk voor Nederlands, geschiedenis, godsdienst – zedenleer, muziek (Bach 1685-1750; Haydn 1732-1809).
Dankbaar is het opzoeken van illustraties voor primaire beeldvorming: kleding & modetrends voor mannen en vrouwen via foto’s of film (Amadeus, Casanova, balscènes). Mocht je school beschikken over het uitstekende oudere docudrama De zwanezang van de Oostenrijke Nederlanden (1978, 1987).
Voor het historische luik kunnen de deelnemers een lijst opmaken van historische gebeurtenissen en personen die in het boek voorkomen en daar zo nodig achtergrondinformatie over opzoeken.
Creatieve opdracht: de liefdesbrief schrijven van Van Swieten naar Gerta, in naam van Eugen. Succes gegarandeerd.

Noten

1. Over de Hofbibliotheek: Rady, M. (2020). Het rijk van de Habsburgers: Een duizendjarig vorstengeslacht, Omniboek, 2020, 240 blz..

Gerard Van Swieten is in Oostenrijk nog steeds een beroemdheid; je vindt hem op het standbeeld van Maria-Theresia en scholen zijn naar hem vernoemd. Zijn privébibliotheek van 18.000 boeken is na zijn dood gekocht door de keizerin.


2. Henk Boom, De Grote Turk. In het voetspoor van Süleyman de Prachtlievende (1494-1566), Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2010, 343 blz..
Bijlage: Europa tegen de Turken, 4. Lepanto. De redding van het Westen? & Rozenkrans

3. Edward De Maesschalck, Het strijdtoneel van Europa. De Zuidelijke Nederlanden onder Spaans, Oostenrijks en Frans bewind (1648-1815), Antwerpen, Davidsfonds/Standaard Uitg., 2019, 352 blz. <LINK LEGGEN>. Het strijdtoneel van Europa (histoforum.net)

4. Over Dracula: Elizabeth Kostova, De historicus, A’Dam, Moria, 2005, 710 blz.
Besproken in: Tijdingen uit Leuven, nr. 137, sept. 2005, p. 16-17.

5. Laura Spinney, De Spaanse griep. Hoe de pandemie van 1918 de wereld veranderde, Amsterdam-Antwerpen, 2018, 349 blz. - ook als e-boek.
Zie ook Albert van der Kaap, De Spaanse griep in Gasselte & de links bij dit artikel.


Marc Reynebeau, De ‘moeder aller pandemieën’ die onder de mat geveegd werd. Spaanse griep kostte het leven aan 282.165 Belgen, in: De Standaard, 20 april 2020.


Jos Martens, oktober 2020 – februari 2021 - maart 2024