home inleiding opdracht werkwijze O1 O2 O3 O4 O5 O6 O7 B1 B2 B3 B4 B5 bronnen beoordeling reflectie


John Smith, een Engelse wolhandelaar in Brugge
 

 

De wolhandel en de wolbewerking

De volgende ochtend was John Smith vroeg op. Hij knoopte snel zijn wollen vest dicht, at een snee brood en ging de deur uit. Hij was niet de enige die zo vroeg uit de veren was. Het was al aardig druk in de straten van Brugge. Zijn kamer lag niet ver van de Grote Markt. Daar werd vandaag markt gehouden en de kooplui waren al druk bezig met het uitstallen van hun koopwaar. John zou later op de dag nog wel op de markt komen, maar eerst moest hij zorgen dat de brief voor zijn baas mee naar Engeland kon.

"Een goede reis en tot de volgende keer', riep John, toen hij afscheid nam van de kapitein. De kapitein vertrok weer naar Engeland en John ging op weg naar zijn eerste klant.

Iedere keer als er een nieuwe lading wol was binnenkomen, bezocht hij een aantal mogelijke kopers. Omdat hij al heel wat jaren in de wolhandel zat, wist hij wel bij wie hij de meeste kans had.

Hij besloot eerst langs Jacob van Gent te gaan. Van Gent was een van de grootste wolopkopers van Vlaanderen. Hij kocht ruwe wol en liet er dan dekens en truien, maar ook lange broeken, jurken, jassen en ondergoed van maken. Voordat van de ruwe wol een jas was gemaakt, moest er eerst nog van alles met de ruwe wol gebeuren. De wol moest gesponnen, geweven en vaak nog geverfd worden. Die bewerkte wol noemde men laken. En van dat laken werd door de kleermaker kleding gemaakt.

In Engeland waren wel veel schapen en er waren ook wel spinners, wevers, ververs en kleermakers, maar niet genoeg om de vele ruwe wol tot laken te bewerken. En juist in Vlaanderen woonden veel wolbewerkers. Bovendien waren de Vlamingen gespecialiseerd in het vervaardigen van laken van zeer goede kwaliteit. En niet alleen in Brugge, ook in Gent en Ieper was het grootste gedeelte van de bevolking betrokken bij de wolbewerking. Dat waren echte 'lakensteden'. Daarom was John door William Stonor naat Vlaanderen gestuurd om daar de wol te verkopen.

John bleef maar kort bij Jacob van Gent, want hij mocht die man niet zo. Van Gent zat altijd maar op te scheppen over zijn rijkdom en macht, Ja, een wolkoper kon een machtig man zijn. Hij beheerste vaak de hele wolbewerking. De spinner kreeg van hem de ruwe wol en als die gesponnen was, werd ze door de wolopkoper naar de wever gebracht, die weefde de wol en dan ging de stof naar de verver. Tenslotte maakte de kleermaker er kleding van die weer door de wolopkoper werd verkocht.

John Smith wist maar al te goed dat het leven van deze wolbewerkers geen pretje was. Het werk was eentonig en het loon was laag. De wolopkopers waren eigenlijk de baas. Zij kochten de wol uit Engeland en lieten die tegen een zo laag mogelijk loon bewerken.

Om voor hun eigen rechten op te kunnen komen hadden de wolbewerkers zich georganiseerd in gilden. Een gilde is een vereniging van mensen met hetzelfde beroep. In het weversgilde zaten dus alle wevers. Zij konden onder elkaar afspreken niet onder een bepaalde prijs te weven. Als een wolopkoper zijn wol wilde laten weven, moest hij wel een bepaalde prijs betalen. Die prijs kon natuurlijk niet te hoog zijn, want dan zou de kleding ook heel duur worden en zou niemand die meer kunnen kopen. Of de wolopkoper zou vertrekken naar een andere stad, zodat alle wevers werkloos zouden worden. En dat was natuurlijk ook niet de bedoeling!

 

John Smith nam na een uurtje afscheid van Jacob van Gent. Hij had heel wat balen wol verkocht en de praatjes van zijn machtigste klant maar voor lief genomen.

13 januari 1349 was Goede Dinsdag. In de straten van Gent werd die dag een veldslag uitgevochten tussen de wevers en de volders. De Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland woedde en die werd niet alleen militair maar ook economisch gestreden. Het graafschap Vlaanderen had partij gekozen voor Frankrijk. Dat was een ramp voor Gent: de wol van de Engelse zwartkopschapen -levensnoodzakelijk voor de Gentse weverijen - kon niet meer ingevoerd worden.

Jacob van Artevelde, vanaf 1338 één van de vijf hoofdmannen van Gent, koos voor toenadering tot Engeland en dus tégen de graaf van Vlaanderen en tégen de Franse koning. Hij ging daarin erg ver: in 1340 heeft Artevelde de Engelse koning Edward III feestelijk in Gent ontvangen en erkend als koning van Frankrijk. Edward was dankbaar: er mocht weer wol naar Gent verscheept worden.

Maar de graanprijs bleef gruwelijk hoog, er was hongersnood, de aanvoer van wol stokte geregeld. Jarenlang was Gent het toneel van opstandjes en sociale onrust.

Daar bovenop kwamen politieke spanningen tussen de twee belangrijkste Gentse gilden: de wevers en de volders (volders zijn de arbeiders die na het weven het laken bewerken tot het een viltachtige structuur heeft). In Gent waren de wevers aan de macht gekomen en de volders waren op een zijspoor gezet.

Op 2 mei 1345 vielen er doden bij een gevecht op de Vrijdagmarkt, vooral volders. De Gentenaars spreken van Quaeden Maendach. Op 17 juli heeft Gerard Denijs, deken van de wevers, Artevelde neergestoken in de paardenstal van zijn huis op de Kalanderberg. Dat lijkt een beetje vreemd: Artevelde had de wevers gesteund. Maar Denijs was simpelweg jaloers op de macht van Artevelde.

Jaren later nemen de volders wraak: 13 januari 1349 is Goede Dinsdag, of in het Gents van die tijd: Goeden Disendach. Er wordt weer gevochten op de Vrijdagmarkt. Er vallen 500 doden en deze keer zijn de slachtoffers bijna allemaal wevers. De volders grijpen de macht. Eén van hun belangrijkste beslissing is: onderwerping aan de graaf van Vlaanderen en dus ook aan Frankrijk.

De gilde van de wevers moet boetes betalen, het dragen van wapens wordt hen verboden, wie op straat samenscholingen van meer dan drie wevers opmerkt mag ze beroven van hun overhemd, er worden wevers gevangen gezet, ondermeer twee zonen van Jacob van Artevelde. Het Arteveldetijdperk en de macht van de wevers is - voorlopig - voorbij.

Bron: http://radio2.be/detailpagina.cfm?id=532&programma=spoor2