home inleiding opdracht werkwijze O1 O2 O3 O4 O5 O6 O7 B1 B2 B3 B4 B5 bronnen beoordeling reflectie


Brugge in de Middeleeuwen
 

 

Opdracht 3

Lees eerst het vervolg van het verhaal over John Smith

Taak 1

a. Wat is het juiste antwoord?

Laken is:

  1. een linnen stof
  2. een katoenen stof
  3. een gedeeltelijk katoenen, gedeeltelijk linnen stof
  4. zuiver wollen stof

b. Waarom verkochten de Engelsen hun wol juist in Vlaanderen?

c. In de tekst worden Gent en Ieper genoemd als voorbeelden van lakensteden. Wat wordt bedoeld met een lakenstad?

Taak 2

De Gilden

In de tekst heb je gelezen dat de wolbewerkers zich hadden georganiseerd in verschillende gilden. Het waren niet alleen de wolbewerkers die zich georganiseerd hadden. Brugge kende op het eind van de Middeleeuwen wel 50 verschillende gilden. Bakkers, bierbrouwers, boekbinders, schoenmakers en ga zo maar door. Ieder beroep had zijn eigen gilde.

Alle leden van een gilde waren verplicht dezelfde prijs voor het werk te vragen. Ook moesten ze hetzelfde soort gereedschap gebruiken en dezelfde werktijden maken. Hoe, waar en waarmee en product moest worden, stond precies vast. Zo was het voor de verstellers van kleding tot op de centimeter nauwkeurig vastgesteld hoeveel nieuwe stof ze mochten gebruiken bij het verstellen. En voor de bakkers stond precies vast hoeveel honing zij in hun honingkoek moesten doen.

a. Waardoor was er nauwelijks concurrentie tussen de leden van een gilde mogelijk?

b. Zadelmakers en schoenmakers zaten samen in één gilde. Bedenk daarvoor een verklaring.

c. Aan tinnegieters werd voorgeschreven hoeveel lood zij mochten toevoegen. Waarom mocht er niet teveel lood aan tinnen voorwerpen worden toegevoegd?

d. Een schoenmaker die vandaag de dag op zijn winkel kan zetten 'lid van het schoenmakersgilde', beschouwt dat als reclame. Leg uit waarom.

Taak 3 De wolhandel en wolbewerking

De verplaatsing van de wolbewerking van het platteland naar de stad.

Wol wordt al bijna net zo lang voor kleding gebruikt als er schapen zijn en die zijn er heel lang. Het bewerken van de wol, het spinnen en weven, was het werk van de vrouwen en het gebeurde thuis. In ieder dorp, hoe klein ook, was wel een spinnewiel en een weefgetouw te vinden. De kleding die de vrouwen maakten, was bestemd voor henzelf en hun familieleden, Men maakte niet vaak kleding om te verkopen.

Dat veranderde in de 11e eeuw. Toen na het jaar 1000 de handel weer begon op te leven, vormden de wollen stoffen een zeer belangrijk handelsproduct. En al spoedig werd Vlaanderen een van de belangrijkste  streken waar de wil bewerkt werd en was het Vlaamse laken overal in Europa, en zlefs in het Midden-Oosten, te koop. Het ging zo goed dat de Vlaamse schapen niet voor voldoende wol konden zorgen en dat er wol moest worden ingevoerd. Gelukkig lag Engeland 'in de buurt'.

Om aan de toenemende vraag te kunnen voldoende, was echter niet alleen wol nodig, er waren ook steeds meer wolbewerkers nodig. Of ..... de wevers zouden sneller moeten weven. De grote uitvinding was een nieuw soort weefgetouw dat met handen en voeten moest worden bediend, waardoor men veel sneller kon weven dan vroeger. Deze nieuwe weefgetouwen waren echter zo duur dat alleen de handelaren in de steden ze konden kopen. De wolbewerking gebeurde nu meer en meer in de steden en de bevolking van de steden steeg snel.

Het waren trouwens niet de vrouwen die de nieuwe weefgetouwen gingen bedienen, maar de mannen. Voor de vrouwen bleef het spinnen over.

Weven aan een zesschachtsweefgetouw. In het midden zie jehet voorbereiden van de schering en een scheringbord. Rechts is een vrouw bezig met het opwinden de inslagspoelen. (manuscript uit 1421)

a. Het bewerken van wol was een langdurig proces. Welke stappen moesten allemaal worden genomen voor de wol naar de kleermaker kon? Klik voor het antwoord op de afbeelding uit 1421.

a. Waarom was het voor Vlaanderen van levensbelang dat Engeland 'in de buurt' lag.

b. Leg uit wat bedoeld wordt met: 'Voor de inwoners van Vlaanderen lag Engeland voor het jaar 1000 een stuk verder weg dan na het jaar 1000'.

c. Noem drie gevolgen van de uitvinding van het nieuwe weefgetouw.