Opdracht 2
1. In de
tekst heb je gelezen dat John Smith opgelucht adem
haalde toen hij de 'William Stonor' in het oog kreeg.
Waarvoor was John bang geweest?
2. Het schip waarop John Smith twee dagen had gewacht
was een kogge. Het was een, voor die tijd, groot schop
dat wel 200 ton wol kon vervoeren.
![](images/kogge.gif)
a. De kogge kon een snelheid van ongeveer 25
kilometer per uur halen? Waarvan was de snelheid vooral
afhankelijk?
b. Achterop het schip zie je een verhoging, het
zogenaamde kasteel. Waarvoor zou die verhoging dienen,
denk je?
3. Wol was in de middeleeuwen een zeer belangrijke stof.
Er werden niet alleen dekens en truien van gemaakt, maar
ook lange broeken, jurken, jassen en zelfs ondergoed.
Bijna alle kleding die gedragen werd was van wol.
a. Waarom zou John Smith de wol, volgens de kapitein,
gemakkelijk kunnen verkopen?
b. Vroeger gebruikten de mensen vaker wol dan
tegenwoordig. Welke materialen hebben wol (gedeeltelijk)
vervangen?
4. De ligging van Brugge
Het
was niet toevallig dat de Engelsen met hun wol naar
Brugge kwamen. Brugge lag er gunstig. De stad was goed
bereikbaar via de zee. Zij lag wel landinwaarts, maar
was door een watergeul (het Zwin) verbonden met de zee.
Tot in de twaalfde eeuw konden zelfs grote zeeschepen
tot in Brugge komen. In de tijd van John Smith was de
situatie echter iets veranderd. Door verzanding van het
Zwin was de vaargeul smaller en ondieper geworden.
Hierdoor konden steeds meer schepen niet verder komen
dan het plaatsje Sluis. De 'William Stonor'
bijvoorbeeld, was maar liefst 30 meter lang, 7 meter
breed en had een diepgang van ruim 3 meter. In Sluis
werd de lading overgeladen op platte schuiten, die
Brugge nog wel konden bereiken. Om te verhinderen dat
mensen in Sluis zelf de koopwaar gingen verhandelen
voerde Brugge in 1323 een 'stapel' in. Dat wil zeggen
dat alle koopwaar die in Sluis binnen kwam naar Brugge
moest worden vervoerd en alleen daar verhandeld mocht
worden. Nog later werd ook Sluis steeds moeilijker
bereikbaar. Veel handelaren besloten toen met hun wol
naar andere steden te gaan. Gelukkig voor John Smith was
het in de tijd dat hij in Brugge werkte, nog niet zo
ver.
![](images/Brugge006.jpg)
Kaart van de monding van het Zwin. Op de voorgrond
zie je de stad Sluis. Achter de stad zie nog net de
toppen van een aantal masten. Aan de overkant van het
water zie je de toren van Bourgondië. In de monding van
het Zwin zie je grote zandbanken en boeien die de
vaargeul aangeven.
a. Tot welk stadje kon de 'William Stonor' komen?
b. Waarom voer de 'William Stonor' niet zelf naar
Brugge?
c. Verklaar de zin: 'zonder Zwin, geen Brugge'
d Wat is de overeenkomst in ligging van de volgende
drie steden: Roermond, Dordrecht en Venlo?
e. Waarom zouden die steden juist daar zijn ontstaan?
f. Zijn deze steden voor of na het jaar 1000 ontstaan?
Licht je antwoord toe en gebruik daarbij de inleiding.
g. In 1355 lukte het Dordrecht om het stapelrecht op
alle rivierhandel in Zuid-Holland te krijgen. Waarom was
dit stapelrecht voor Dordrecht zo belangrijk?
|