
Lesmateriaal
De mammoetjacht
Het behandelen van de prehistorie is een prachtige gelegenheid om te beginnen om met leerlingen te gaan werken aan historisch denken redeneren, meer in het bijzonder aan het werken met bronnen en historische empathie.(zie over historisch denken en rederen het artikel van Van Boxtel en Van Drie, 2007).
Inhoudsopgave
- Inleiding
De prehistorie
- Opdrachten
Overzicht opdrachten
- De mammoetjacht
- Jagers zonder geheugen
- De hunebedden
- Grotschilderingen
- De eerste schoen
- De Tollundman
- Werken in de prehistorie
Afzonderlijke opdrachten
De mammoetjacht
De prehistorie is, zo leren alle leerling in de brugklas, de
periode waarover geen geschreven bronnen beschikbaar zijn. We
moeten het doen met materiële bronnen. Maar wat betekent dit
voor onze kennis van de prehistorie? Wat kunnen we er met
zekerheid over zeggen en waarover kunnen we slechts vermoedens
uitspreken?
Dat is het onderwerp van deze opdracht waarin een verhaal over
de mammoetjacht centraal staat. Dit verhaal is een bewerking van
een passage uit het boek De stam van de Holenbeer, deel één uit
de serie ´De Aardkinderen´ van Jean Auel. Een serie die
uiteindelijk uit zes boeken zou bestaan. Het boek is in 1986
verfilmd met Daryl Hannah in de hoofdrol.
In 1977 begon Auel met de voorbereidingen voor haar romanserie.
Ze bestudeerde niet alleen boeken over de ijstijd, maar volgde
ook een overlevingscursus. Ze leerde veel over jagen met
primitieve middelen, over eetbare en geneeskrachtige planten en
het bewerken van vuurstenen. Ook reisde ze naar Europa en
bezocht ze diverse prehistorische vindplaatsen. De zo verworven
kennis gebruikte zij in haar boeken waarin het o.a. gaat over
ontmoetingen tussen de cro-magnonmens en de neanderthalers.
Het boek is, ondanks de research die Auel pleegde, geen
wetenschappelijk werk, maar een roman. Aanvankelijk kreeg ze dan
ook nogal wat kritiek, bijvoorbeeld op het feit dat zij uitging
van relaties tussen cro-magnonmensen en neanderthalers. Recent
wetenschappelijk onderzoek wijst echter uit dat deze contacten
wel degelijk waarschijnlijk zijn geweest.
In de eerste twee opdrachten moeten leerlingen nadenken over de bronnen van
geschiedenis of beter gezegd over de bronnen voor onze kennis van de
prehistorie. Bij een aantal passages uit het verhaal over de mammoetjacht moeten
zij zich afvragen of deze ontleend kunnen zijn aan vondsten uit
de prehistorie of dat ze ontsproten zijn aan de fantasie van de
schrijfster (zie ook bijgaand
word-document).
Opdracht drie heeft betrekking op
standplaatsgebondenheid,
misschien wel een van de belangrijkste, maar ook moeilijkste,
historische vaardigheden. Deze vaardigheid wordt wel historische empathie,
perspectivetaking (Perspektivenübernahme) of multiperpectiviteit
genoemd. Leerlingen buigen zich over een ethische vraag,
namelijk of het te rechtvaardigen is dat de prehistorische
jagers een drachtig dier hebben gedood. In deze opdracht gaat
het erom dat leerlingen inzien dat hun perspectief op deze
handeling, op basis van hun waarden en normen, een heel andere
kan zijn dan die van prehistorische jagers. Deze opdracht leent
zich daarom misschien ook wel meer voor een klassikale
discussies over de stelling: 'De mammoetjagers
hadden geen vrouwtjes mammoet mogen doden omdat zij wisten dat
deze drachtig was!' dan voor een individuele beantwoording.
In dit gesprek moet het niet zozeer gaan over de vraag of je
drachtige dieren zou mogen doden, maar over de vraag of mensen
in verschillende tijden en op verschillende plaatsen dezelfde of
verschillende normen en waarden hebben. Vervolgens is het
natuurlijk interessant te bespreken welke gevolgen dit moet
hebben voor goed historisch denken en redeneren.
De
laatste twee opdrachten, die beduidend moeilijker zijn en daarom zeker niet voor
alle leerlingen geschikt, hebben betrekking op
historische analogie. Veel van onze uitspraken over de prehistorie zijn
gebaseerd op onze kennis over volken die in de
twintigste eeuw nog leefden op een
manier die sterk doet denken aan het leven van mensen in de prehistorie. Mag
je uit hun manier van leven conclusies trekken over de levenswijze van mensen in
de prehistorie?
Voor initiatieriten, zoals beschreven in de tekst over de
mammoetjacht, zijn er talrijke historische voorbeelden.
Bijvoorbeeld uit het Griekse Sparta. Tijdens de Krypteia, het
verbergingsritueel, moesten jonge Spartanen die op het punt
stonden in de gelederen van de volwassenen te worden opgenomen,
hun kwaliteiten tonen. Gewapend met een dolk gingen ze op stap
om alle heloten die ze op hun nachtelijke speurtocht tegenkwamen
te doden. Pas dan hadden ze bewezen echte mannen te zijn. (Fik
Meijer, 2007)
Leerlingen toetsen in deze twee opdrachten hun antwoorden op de eerste vraag aan informatie over Spartanen uit de klassieke oudheid en Papoea's uit Nieuw-Guinea.
Als leerlingen deze opdrachten goed maken zullen ze tot de conclusie komen dat zeer veel informatie in de beschrijving niet afkomstig kan zijn uit prehistorische vondsten. Maar betekent dat dan ook automatisch dat het om pure fantasie van de schrijver gaat?
Inwijdingsriten in
Papoea-Nieuw-Guinea
In
het oostelijk deel van de hooglanden van Papoea
Nieuw-Guinea vinden de meest pijnlijke, bloedige en
ingrijpende beproevingen plaats die ooit beschreven zijn
in de etnografische literatuur. Bijvoorbeeld bij de
Sambia, een volk van enkele duizenden Papoea’s die
verspreid leven in gehuchten. Bij de Sambia bestaat de
collectieve initiatie van jongens voornamelijk uit het
stoten van een stokje in de neusgaten tot bloedens toe.
De eerste vraag is natuurlijk: waarom de neus? De neus
is één van de lichaamsopeningen waardoor vrouwelijke
stoffen en eigenschappen het mannelijk lichaam
binnendringen. Door middel van de neusbloedingen bannen
mannen deze ongewenste substantie uit. Bij de Awa, een
andere Papoea-gemeenschap in de hooglanden, zijn de
beproevingen waaraan jongens onderworpen worden nog
zwaarder dan bij de Sambia. Naast neusbloedingen zijn er
afranselingen, het schroeien van de huid, onthouding van
voedsel en drank, het opwekken van braken, en in
hevigheid toenemende besnijdenissen van de penis. De
inheemse duiding van de betekenis van de meer dan
Spartaanse ontberingen geeft natuurlijk geen bevredigend
antwoord op de vraag waarom er zoveel pijn wordt
toegediend.
In
de literatuur wordt een verband verondersteld tussen
pre-industriële oorlogvoering en zware inwijdingsriten
voor jongens. Waar intertribale oorlogvoering intens en
frequent is, kan men verwachten dat jongens hevige
beproevingen dienen te ondergaan om hun mannelijkheid te
testen en om hen door middel van schokkende ervaringen
ertoe te bewegen de sociale plichten van volwassenheid
op zich te nemen. Dit soort verklaringen gaan voorbij
aan het kardinale gegeven dat in de initiatie bovenal
identiteit wordt gesmeed. Pijn is hierbij een belangrijk
instrument. Niet alleen wordt er tussen mannen en
vrouwen een categorisch onderscheid aangebracht, maar
ook tussen twee soorten mannen: de onvolwassen jongens,
die nog thuis horen in de vrouwenwereld, en de volwassen
mannen, die een politieke en militaire rol mogen
vervullen. Bovendien brengen de volwassenwordingsriten
de etnische identiteit van de tribale gemeenschap tot
uitdrukking. Deze riten versterken de gevoelens dat men
anders én beter is dan de buurvolken. |
Wat wordt er in deze opdrachten
van leerlingen gevraagd?
Over welke kennis en vaardigheden moet de leerlingen beschikken
om deze opdracht te kunnen maken? Om te beginnen moet de
leerling beschikken over kennis van het soort bronnen dat de
historicus informatie geeft over de prehistorie. Voorts heeft
hij voor opdracht drie kennis nodig van het concept
standplaatsgebondenheid (historische empathie).
Uiteraard moet de leerling ook beschikken over een aantal
algemene vaardigheden. Hij moet leesvaardig zijn, gegevens
kunnen analyseren en ordenen en informatie kunnen selecteren,
vergelijken en beoordelen om een beredeneerd antwoord mogelijk
te maken.
Hierbij moet de leerling (in een van de opdrachten) ook blijk
geven van historische empathie en historisch kunnen denken en
redeneren met betrekking tot historische bewijsvoering. Dit
laatste geldt met name voor de latere opdrachten.
Suggesties
U kunt de leerlingen de tekst met de fragmenten voorleggen en
hen van elk fragment laten zeggen of het berust op bronnen of op
fantasie. Mogelijk werkt het echter beter als u de fragmenten
(zie bijgaand word-document) uitknipt en de leerlingen vraagt
hiervan twee rijtjes te maken, een met het kopje 'bronnen' en
een met het kopje 'fantasie'. Deze werkwijze maakt discussie
tussen leerlingen beter mogelijk en heeft bovendien het voordeel
dat leerlingen in de tweede opdracht fragmenten makkelijker
kunnen wisselen van de ene rij naar de andere.
In deze opdracht wordt ervan uitgegaan dat de leerlingen
beschikken over kennis van het soort bronnen dat de historicus
informatie geeft over de prehistorie. U kunt de opdracht echter
ook inzetten om te verkennen in hoeverre de leerlingen van
tevoren hiervan een inschatting kunnen maken. In de nabespreking
van de opdracht diept u de thematiek dan uit.
Opdracht drie gaat ervan uit dat leerlingen kennis hebben van
het concept ´plaatsgebondenheid´ (historische empathie). Ook
hier geldt echter dat u leerlingen zonder deze voorkennis met de
opdracht kunt confronteren om vervolgens, op basis van hun
antwoorden, in te gaan om wat het concept
´standplaatsgebondenheid´ betekent. Zie ook het artikel op
Histoforum over
standplaatsgebondenheid.
Opdracht vier en vijf zijn ook zeer geschikt voor gebruik in de
tweede fase.
Opdracht 1: maximaal 4 punten (zie
schema hieronder)
Opdracht 2: maximaal 2 punten (zie
kolom 4)
Opdracht 3: maximaal 4 punten. De
leerlingen moeten in hun antwoord redeneren vanuit de
prehistorische jagers. Zij kunnen bijvoorbeeld antwoorden dat
drachtige vrouwtjes langzamer zijn dan andere dieren en daarom
makkelijker te vangen zijn. Een antwoord als: 'Het is zielig om
drachtige dieren te doden' is onjuist, want gaat uit van
hedendaagse normen en waarden.
Opdracht 4: maximaal 4 punten. Als
argument pro kunnen de leerlingen aanvoeren dat veranderingen in
prehistorische samenlevingen veel langzamer plaatsvinden dan in
moderne samenlevingen en dat het daarom mogelijk niet te gewaagd
is om vergelijkingen te maken. Als argument tegen kan men
aanvoeren dat de tijd mogelijk ook wel een rol heeft gespeeld en
dat inwijdingsriten van stam tot stam kunnen verschillen
waardoor het altijd gevaarlijk is om conclusies te trekken.
Opdracht 5: maximaal drie punten. In
bron 2 worden drie mogelijke motieven genoemd:
-
* Voorbereiding op
oorlog voeren
-
* Versterken van de
individuele identiteit
- * Versterken van de groeps-/stamidentiteit
|
bronnen |
vermoedens |
deels bronnen/deels vermoedens |
historische analogie |
1 |
|
x |
|
|
2 |
|
|
x |
|
3 |
|
x |
|
x |
4 |
|
x |
|
x |
5 |
x |
|
|
|
6 |
x |
|
|
|
7 |
|
x |
|
|
8 |
x |
|
|
|
9 |
x |
|
|
|
Vak |
Geschiedenis |
Schooltype/afdeling |
vmbo/havo/vwo |
Leerjaar |
Klas 1 |
Tijdsinvestering |
1
lesuur |
Onderwerp |
Bronnen uit de prehistorie, behorend bij tijdvak 1: van
jagers en boeren (– 3000 voor Christus) / Prehistorie; |
Hogere denkvaardigheid |
Analyseren, evalueren
|
Historisch denken
redeneren |
Bron en vraagstelling, standplaatsgebondenheid |
Bron |
Albert van der Kaap |
Naar de opdracht voor leerlingen
Referenties
Meijer, F. (2007), De oudheid is nog niet voorbij, Athenaeum -
Polak & Van Gennep, Amsterdam, blz. 112.
Drie, J. van & Boxtel, C. van (2007), Historical Reasoning:
Towards a Framework for Analyzing Students' Reasoning about the
Past, in Educational Psychology Review, november 2007.
Driessen, H. (2007) Pijn en cultuur. Amsterdam:
Wereldbibliotheek.