artikelen over geschiedenis didactiek
Doorbraak voor Tweetalig Onderwijs?
Martens, Liesbeth & Van de Craen, Piet (red.)
Klaar voor CLIL. Het CLIL-handboek voor Vlaanderen en
Nederland. Leuven/Den Haag, Uitg. Acco, 2017, 240 blz.
Met bijdragen van: Katrien Dewaele, An Jacobs, Liesbeth
Martens, Matthijs Ran, Esli Struys, Jean Surmont, Jill
Surmont, Piet Van de Craen & Onno Van Wilgenburg.
Inhoud
Doorbraak voor Tweetalig Onderwijs?
Op de middelbare school
kregen we Engels. Ik blokte erop zoals op
woordjes Latijn, maar ik werd er nooit
stapsgewijs in ondergedompeld. Het concept van
een andere taal bleef me vreemd. |
In mei en juni 2017 ging er – zoals elk jaar rond
dezelfde tijd - geen dag voorbij zonder minstens één
groot artikel over de staat van het onderwijs, de
hernieuwing/actualisering van de eindtermen (criteria
waaraan de leerlingen moeten voldoen qua kennis en
vaardigheden), de programmadruk bij de leraren, het
belabberde niveau van de kennis Frans bij
hogeschoolstudenten bachelor basisonderwijs. Dat laatste
is al jaren een blijvend pijnpunt. Een aantal jaren
geleden is voor beginnende bachelors een taaltoets Frans
ingevoerd. Die is echter niet bindend en lost het
probleem niet op. Want zeer veel afgestudeerde leraren
basisonderwijs geven toe dat hun niveau Frans compleet
ondermaats is, met alle gevolgen vandien voor de
taalinitiatie bij hun leerlingen.
Dat probleem is immers ruimer. Vlaanderen dreigt zijn
historisch zo geroemde veeltaligheid te verliezen en
heeft die wat Frans betreft in de loop van de voorbije
decennia angstwekkend zien wegsmelten, zoals we uit
eigen ervaring konden constateren.
Biedt CLIL (Content Language Integrated Learning) een
oplossing?
Bij CLIL wordt een vak in het voortgezet onderwijs in
een ‘vreemde taal’ als Frans, Engels of
Duits (de 3 officiële talen in België) gegeven. Doch ook
volgens een eigen, actieve didactiek, die berust op een
wetenschappelijk gedegen onderbouwde, uitgekiende
strategie.
In zijn inleiding schetst Piet Van de Craen enkele
fundamentele, krachtlijnen en achtergrondgegevens.
In Nederland begon het allemaal reeds in 1989 (aan het
Alberdingk Thijm College in Hilversum). Anders dan
elders staat in Nederland de internationalisering van
het onderwijs in het centrum van de belangstelling en
CLIL, hier eenvoudigweg TTO, Tweetalig Onderwijs genoemd
(meestal in het Engels) is daar de ideale hefboom voor.
Tot mijn verbazing vernam ik dat in Wallonië de start
gegeven werd door de Franstalige Belgische politica
Laurette Onkelinx. Onkelinx, van Vlaamse afkomst,
praktisch Nederlands onkundig, en altijd beschouwd als
Vlaams-vijandig wegens haar uitermate grove beledigingen
in het parlement aan het adres van Vlaamse (al dan niet
nationalistische) politici.
Maar in 1998, toen ze minister van Onderwijs was in de
Waalse gewestregering, wat nu heet La Fédération
Bruxelles/Wallonie, sluisde ze een decreet door het
regionale parlement dat het aanschijn van het
Franstalige onderwijs in België voorgoed zou veranderen.
Dit decreet regelt de organisatie van immersieonderwijs
en laat scholen toe, na toestemming van het ministerie,
om zowel het kleuter-, het lager als het secundair
onderwijs in het Nederlands, het Engels of het Duits aan
te bieden. Het is het begin van een echt succesverhaal.
Van vijftien steeg het aantal scholen exponentieel tot
meer dan driehonderd in 2015. Jonge Franstalige Belgen
spreken nu vaak beter Nederlands dan jonge Vlamingen
Frans en dat is een volstrekt nieuw gegeven. Jonge
Franstalige Belgen komen nu ook aan Nederlandstalige
universiteiten studeren en ook dat is een ongezien
fenomeen. (p. 10).
Waarom gebeurde hetzelfde niet in Vlaanderen? In België
is onderwijs geen federale (nationale) maar gewestelijke
materie. In Vlaanderen hebben we minstens tien jaar
achterstand opgelopen door de kortzichtigheid van
politici. Uitgangspunt was dubbel: zij zagen op
historische gronden het Frans nog steeds als een te
bestrijden vijand, en gingen ervan uit dat leerlingen
pas aan een tweede taal mochten beginnen als ze ‘het
Nederlands voldoende beheersen’. Daarom bleven lessen
Frans pas verplicht vanaf het vijfde jaar basisschool,
en mocht immersieonderwijs pas vanaf het secundair
(voortgezet) onderwijs. Met de invoering van CLIL in
september 2014 was Vlaanderen een van de laatste regio’s
in Europa om meertalig onderwijs te introduceren. Let
wel: dit is mijn persoonlijke mening en komt niet uit
het boek. (J.M.)
Sommige politici vinden dus dat eerst het Nederlands
goed moet worden beheerst alvorens een andere taal te
leren en velen zijn deze mening toegedaan, niet
gehinderd door enige achtergrondkennis ter zake. (p.
10). Ook wij dachten lange tijd hetzelfde, tot
ervaringen in eigen familie- en kennissenkring voor
grondige nuancering zorgden. Neem een familie met twee
kinderen. De ouders ontmoetten elkaar in New York,
woonden en werkten in Londen, Australië en uiteindelijk
in Parijs. Zij converseren in het Engels. De moeder
(Française) spreekt Frans met de kinderen, de vader
(Vlaming) Nederlands. De werktaal voor de vader is Frans
en Engels. De kinderen spreken reeds heel behoorlijk
Nederlands. De oudste zoon zit op een internationale
school en leert daar in het 6de jaar basisonderwijs
Engels en Spaans, blijkbaar zonder problemen.
Wie een vreemde taal moet leren, steekt het meest op van
een native speaker, luidt het onderzoek na onderzoek.
Die wetenschap inspireerde de drie (!) toenmalige
ministers van Onderwijs in 2015 om een platform op poten
te zetten dat de mobiliteit tussen leerkrachten van de
verschillende gemeenschappen moest stimuleren. Vlamingen
zouden de taalgrens oversteken en in Wallonië Nederlands
geven, en Walen zouden in Vlaanderen Frans doceren. In
het tweetalige Brussel was dit trouwens al vele jaren
het geval.
En waarom niet iemand van de Oostkantons inschakelen om
Duits te onderrichten in de middelbare scholen in
Vlaanderen?
Een goed initiatief, maar tot nu toe een complete
mislukking. Ondertussen waren reeds enkele
Nederlandstalige leerkrachten actief in Wallonië, maar
sinds 2015 bleef het bij goede intenties, momenteel
maken slechts twee Vlamingen van dat systeem gebruik.
Omgekeerd ging geen enkele Franstalige leerkracht in de
Vlaamse Gemeenschap aan de slag.
(De Standaard, 4 augustus 2017)
Basisprobleem is natuurlijk, om te beginnen, dat leraar
Frans al meer dan een halve eeuw een knelpuntberoep is
in Vlaanderen.
Oplossing of niet?
Dus kan CLIL inderdaad een oplossing bieden. CLIL is
immers een vorm van onderwijs waarbij een andere taal
gebruikt wordt om leerstof aan te leren. Zo kan een
school bijvoorbeeld kiezen om aardrijkskunde te geven in
het Frans of geschiedenis in het Engels.
Het doel van deze onderwijsmethode is om actief gebruik
te stimuleren van de nieuw aan te leren taal. Dit
systeem werpt echter onmiddellijk heel wat vragen op.
Leren de leerlingen wel de nieuwe taal voldoende aan?
Wordt er wel voldoende aandacht besteed aan het
oorspronkelijke vak? Zorgt CLIL er dan weer niet voor
dat minder sterke leerlingen nog slechter gaan
presteren?
Van de Craen weerlegt uitvoerig en gefundeerd de diverse
kritieken op tweetalig onderwijs. Is CLIL elitair?
Zogenaamde zwakke leerlingen in technische en
beroepsscholen hebben eveneens baat bij de CLIL-aanpak.
(p. 24) Hij gaat even uitvoerig in op de positieve
ervaringen in Brusselse en Waalse basisscholen.
CLIL is immers meer dan uitsluitend het leren van een
taal. De methode berust op een actieve, prikkelende,
gevarieerde en impliciete aanpak. Impliciet leren
verwijst naar een leerproces dat niet-gestructureerd,
niet geleid, holistisch en – in vele gevallen –
onbewust
(voor de leerlingen) gebeurt. In een CLIL-context
betekent dit, dat weliswaar allerlei activiteiten
plaatsgrijpen in de doeltaal, maar dat er geen
expliciete aandacht aan woordenschat en grammatica wordt
besteed. Langdurige eigen ervaring leerde me dat
impliciet verworven vaardigheden in bijvoorbeeld
Nederlands of geschiedenis veel meer beklijven dan
wanneer ze expliciet worden aangebracht en ingeoefend.
Dit was de grote vergissing van een vorig leerplan
geschiedenis in Vlaanderen, waarbij een volledig eerste
jaar Secundair verknoeid werd door uitsluitend inoefenen
van vaardigheden, los van een historische inhoud (J.M).
Door het hele boek blijkt telkens weer dat de hele
methode berust op een doordachte didactische strategie.
Telkens weer lopen de voorbeelden impliciet over in
algemeen bruikbare studiemethodes, wat wij jarenlang
vakoverschrijdend beoogden met “leren leren.”
Ondertussen maken we tevens kennis met Nederlandse
voorbeelden, leren de Vlamingen het Nederlandse
onderwijssysteem (en terminologie) kennen en de
Nederlanders het Vlaamse onderwijs. In Nederland werken
alle TTO-scholen samen in een landelijk netwerk,waarin
docenten, coördinatoren maar ook schooldirecteuren delen
in elkaars ervaringen en good practices. (p. 39) Zover
zijn we in Vlaanderen nog niet.
Leren koken met CLIL
Voor uw recensent duikt ondertussen een ernstig probleem
op wegens onvoldoende kennis en ervaring van concrete
schoolervaringen op het CLIL-terrein.
We hebben hier immers te maken met een handboek, een
boek dat je letterlijk bij de hand neemt en je loodst
doorheen de talrijke theoretische en praktische
doolhoven. Je kunt het vergelijken met een kookboek, vol
recepten.
De vergelijking is minder absurd dan op het eerste
gezicht lijkt. In het uitvoerige hoofdstuk 5 Aan de slag
met CLIL in de klas (vanaf p. 79) leveren de auteurs
Liesbeth Martens, Katrien Dewaele en An Jacobs vele
tientallen voorbeelden van concrete in de dagelijkse
praktijk uitgeteste lessen ... opgebouwd als een menu.
5.1. Een logische lesopbouw |
Opbouw van een CLIL-les of –lessenreeks (p 80) |
Dit hoofdstuk is, zoals het hele boek, sober en functioneel geïllustreerd. De illustraties en schema’s zijn in bovenstaande weggelaten.
Een paar voorbeelden uit de vele:
5.3.1 Wat is scaffolding? |
En het hier nauw bij aansluitende multimodale input.
5.5.1 Wat is multimodale input? |
Om af te sluiten
Dit boek is een van de belangrijkste
onderwijspublicaties van de laatste jaren, over een
uitermate belangrijke onderwijsontwikkeling: CLIL.
Het behandelt zowel alle wetenschappelijke als
praktische aspecten: vanaf een stappenplan in 10 punten
voor de zorgvuldig geplande voorbereiding van leraren
voorafgaande aan de introductie van CLIL op een school,
tot en met de evaluatie van concrete lessen.
Het boek bereikte me in de hectische eindejaarsperiode
van juni, gevolgd door de vakantieperiode, waarin alles
twee maanden stilligt.
Gesprekken met nascholingscentra en de auteurs
signaleren enkele pijnpunten. Het belangrijkste/meest
dringende: CLIL-leraren verzuchten dat ze elk
individueel –of in het beste geval, op grote scholen met
enkele collega’s - het lesmateriaal in een ‘vreemde
taal’ zelf moeten opzoeken en samenstellen. Wat
uiteraard een uitermate tijdrovende en zelfs
ontmoedigende bezigheid is. In Vlaanderen bestaan op dit
ogenblik geen uitgegeven vakcursussen: uitgeverijen
oordelen publicatie van schoolboeken als niet rendabel
wegens de te geringe oplage. Hopelijk kunnen we nog deze
maand samenkomen met collega’s om hier gezamenlijk in
het komende schooljaar wat aan te verhelpen. Alle hulp
uit het werkveld is uiterst welkom!
Voorlopig hoop ik een eerste steentje bij te dragen door
visuele hulpmiddelen bij elkaar te brengen in de
Bijlage: CLIL Visueel.
Wordt ongetwijfeld vervolgd in dit Magazine.
Jos Martens, augustus 2017