artikelen over geschiedenis didactiek
Causaliteit
Waarmee start je een thema als de Eerste Wereldoorlog? Met de oorzaken natuurlijk. Logisch, toch? Het zoeken naar verklaringen voor historische gebeurtenissen behoort immers tot de kerntaken van de historicus. Maar hoe realistisch is het voor leerlingen van een tweede of derde klas in het voortgezet onderwijs om zich te verdiepen in de oorzaken van historische gebeurtenissen? En wat moeten zij dan kennen en kunnen?
Inhoud
Causaliteit
De periode die erop volgde had na een poosje verdomd veel weg van de tijd die eraan voorafging, In de wereldgeschiedenis gebeurt dat ook wel, maar dan wordt dat verzwegen. De mislukte historische momenten zijn de historische momenten waarover je nooit meer iets hoort. Vinden we het gek dat iedereen in oorzaak en gevolg blijft geloven? (Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel Europa)
In de kerndoelen blijft de aandacht voor historisch denken en redeneren beperkt tot de opmerking dat leerlingen historische bronnen leren gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen. (1) Maar waarop de vragen betrekking moeten hebben wordt niet vermeld. Geen woord over het geven van historische verklaringen
De geschiedenissyllabus van het
vmbo-examen (2) biedt wat meer informatie: De leerlingen
kunnen ‘op basis van gegeven werkmateriaal verklaringen
geven voor historische gebeurtenissen, verschijnselen en
ontwikkelingen’, en daarbij kunnen ze ‘de aanleiding
herkennen als de meest directe oorzaak en herkennen hoe
oorzaken van verschillende aard historische processen
beïnvloeden’. Wat precies bedoeld wordt met ‘oorzaken
van verschillende aard’ wordt niet nader toegelicht,
maar de syllabus voor havo en vwo (3)
geeft daarover wel uitsluitsel. Van deze leerlingen
wordt namelijk gevraagd dat zij bij het geven van
historische verklaringen rekening kunnen houden met
verschillende soorten oorzaken (en gevolgen), waarbij
zij onderscheid kunnen maken tussen directe en indirecte
oorzaken (aanleiding als meest directe oorzaak) en
tussen oorzaken op politiek-bestuurlijk,
sociaaleconomisch en cultureel-mentaal (waaronder
godsdienstig) terrein.
Van leerlingen in de tweede fase mag met betrekking tot
causaliteit meer verwacht worden. Zij moeten in hun
verklaring ook rekening houden met het niet-lineaire en
multi-causale karakter van historische verschijnselen en
gebeurtenissen en bovendien weten dat elke ordening van
causaliteit een interpretatie is. Ook in dit geval wordt
niet uitgelegd om wat voor ordening het gaat. Het ligt
voor de hand dat in ieder geval gedoeld wordt op het
onderscheid tussen belangrijke en minder belangrijke
oorzaken, maar misschien ook op het onderscheid tussen
acties die bewust gericht waren op het veroorzaken van
een gebeurtenis en acties waarbij dat niet de intentie
was.
Geschiedenis als interpretatie van het verleden
Uit allerlei onderzoek blijkt dat leerlingen er grote
moeite mee hebben om (in) te zien dat geschiedenis een
interpretatie is en dat ‘het verleden’ niet bestaat.
Reden genoeg dus om leerlingen zich hiervan vroeg bewust
te laten worden. Het is niet raadzaam om leerlingen in
de onderbouw te vertellen “zo zit het”, “zo is het
verleden verleden”, om daar later in de tweede fase op
terug te moeten komen en leerlingen te moeten vertellen
dat het allemaal niet zo eenvoudig is.
Toch is dat wat, denk ik, in veel methodes gebeurt. Zie
bijvoorbeeld de paragrafen over de Eerste Wereldoorlog
(W.O.I) in Memo: geschiedenis voor de onderbouw, in de
editie voor de tweede klas vmbo/havo (z.j.). Het
leerdoel luidt: Je kunt uitleggen wat de oorzaken van de
Eerste Wereldoorlog waren. Met deze formulering (de
oorzaken) suggereer je dat er geen discussie over de
oorzaken van deze oorlog mogelijk is en dat alle
historici er hetzelfde over denken. Bovendien suggereert
dit leerdoel dat dit alle oorzaken zijn (Opvallend is
overigens wel dat in de titel van subparagraaf in Memo
het lidwoord 'de' ontbreekt).
Ordening van oorzaken
Als leerlingen verklaringen voor een historische gebeurtenis moeten geven, dan zijn er verschillende mogelijkheden: Zo kun je hen een tekst voorleggen waarin mogelijke oorzaken de revue passeren en waarin verschillende visies aan bod komen en hen deze laten reproduceren. Maar je kunt de leerlingen ook bronnenmateriaal geven met de opdracht daaruit zelf mogelijke oorzaken te destilleren.
Zo geformuleerd zullen leerlingen waarschijnlijk slechts
tot tamelijk oppervlakkige antwoorden komen en de kans
dat ze op deze manier in de loop van hun schoolloopbaan
zullen groeien in het geven van verklaringen voor
historische hebeurtenisssen lijkt niet al te groot.
Je kunt bij het leerdoel ‘Een verklaring geven voor het
ontstaan van historische gebeurtenissen (herkennen en
verklaren van oorzaken)’, ook succescriteria formuleren.
Criteria waaraan de leerling zelf kan afmeten hoe
uitgebreid en gedetailleerd zijn verklaring is.
Deze succescriteria zouden bijvoorbeeld als volgt kunnen
luiden:
Je kunt:
• culturele (religieuze), sociale, politieke of
economische oorzaken onderscheiden;
• belangrijke en minder belangrijke oorzaken
onderscheiden;
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden
(aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de
bedoeling van de actie?);
• noodzakelijke of voldoende voorwaarden onderscheiden.
Oorzaken van W.O. I in een methode
Wat leren leerlingen over oorzaken van de Eerste
Wereldoorlog in schoolboeken. Om hiervan een beeld te
krijgen bekijken we de paragrafen die hieraan gewijd
zijn in de methode Memo voor vmbo-havo onderbouw.
Een van de oorzaken die hierin genoemd worden is het
nationalisme. Uitgelegd wordt wat hieronder moet worden
verstaan. Wat echter niet wordt uitgelegd is hoe
nationalistische gevoelens hebben kunnen bijdragen aan
het uitbreken van de oorlog. In het werkboek ontbreekt
een opdracht waarin leerlingen worden uitgedaagd zich in
deze vraag te verdiepen.
Over het begrip modern imperialisme, een tweede oorzaak,
wordt gezegd dat het gaat om het verwerven van kolonies.
Waarom die kolonies belangrijk waren (grondstoffen en
afzetmarkten) wordt niet vermeld. Wel wordt verteld dat
de Duitsers afgunstig keken naar Frankrijk en Engeland
omdat die landen, in tegenstelling tot Duitsland, wel
kolonies hadden. Daarnaast voelden de Engelsen zich
bedreigd omdat Duitsland in navolging van hen, ook een
vloot bouwde en daarom op zee een concurrent werd. Maar
leiden afgunst en ervaren concurrentie (normaal
gesproken) tot oorlog?
Eigenlijk kan die vraag ook gesteld worden ten aanzien
van nog een oorzaak, de wapenwedloop. Uitgelegd wordt
wat daaronder verstaan wordt en hoe hij is ontstaan,
maar niet wordt ingegaan op wat de wapenwedloop
uiteindelijk te maken heeft met het uitbreken van de
oorlog. Niet elke wapenwedloop leidt immers automatisch
tot oorlog, zoals we weten uit de wapenwedloop die
plaatsvond na de Tweede Wereldoorlog. Zelfs niet als er
sprake is van gespannen verhoudingen tussen twee, elkaar
vijandige, blokken. ‘Vaak wordt gedacht’, aldus Willem
Melching, ‘dat een ‘bewapeningswedloop’ en de
beschikbaarheid van grote hoeveelheden wapens en
miljoenen dienstplichtigen onvermijdelijk tot de Eerste
Wereldoorlog hebben geleid. In deze theorie is Duitsland
vrijwel altijd de schuldige, maar dat is een achterhaald
standpunt.’ Een evenwichtige wapenwedloop kan er zelfs
aan bijdragen dat er geen oorlog uitbreekt. Laten we
opnieuw Melching aan het woord: ‘Nog nooit waren er
zulke omvangrijke en gevaarlijke arsenalen als tijdens
de Koude Oorlog, maar die bleef - zoals bekend - koud.
Met hetzelfde gemak kun je de stelling zelfs omdraaien:
een wapenwedloop leidt in de regel tot meer stabiliteit,
zolang de betrokken politici het hoofd maar koel
houden.’
In een aparte subparagraaf, Bondgenootschappen, wordt
een vierde oorzaak genoemd, het aangaan van
bondgenootschappen. Vermeld wordt dat de, jaren eerder
gevormde bondgenootschappen, bijdroegen aan het
uitbreken van de oorlog: een aanval op een van hen werd
beschouwd als een aanval op alle. Dat bondgenootschappen
daarentegen ook een stabiliserende functie kunnen
hebben, wordt niet vermeld.
De aanleiding voor de Eerste Wereldoorlog wordt
merkwaardigerwijs pas in de volgende paragraaf - die
gaat over het verloop van de oorlog - aan de orde
gesteld. Dit kan leerlingen gemakkelijk op het verkeerde
been zetten.
Het moge duidelijk zijn dat het voor leerlingen, op
basis van de informatie in de genoemde subparagrafen,
niet eenvoudig zal zijn een gedegen verklaring te geven
voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Het is overigens ook maar de vraag of het realistisch is
om van leerlingen, en niet alleen in de onderbouw, te
vragen zinnige uitspraken te doen over mogelijke
oorzaken van de Eerste Wereldoorlog. Laat staan dat zij
een ordening in het belang van oorzaken zouden moeten
kunnen aanbrengen. Op de dag waarop het Duitse leger
België binnenviel, zegt Willem Melching, begon het debat
over de oorzaken van de oorlog. Een debat dat tot op de
dag van vandaag voortduurt. “Nog altijd breken historici
zich het hoofd over de Eerste Wereldoorlog. Hoe kon een
serie kleinere conflicten escaleren tot een oorlog van
een verwoestende omvang? En wiens schuld was dat?”
Misschien is de belangrijkste reden voor het uitbreken
van de oorlog wel, dat slechts weinig mensen in het
begin van de twintigste eeuw echt tegen het voeren van
oorlog waren. Zie bijvoorbeeld de volgende quotes uit
het artikel van Melching:
• Als er toch een oorlog moest komen, dan maar liever
nu!
• 'Duitsland heeft Rusland de oorlog verklaard. 's
Middags zwemles'
• Elk land zag een voordeel in een korte, offensieve
oorlog.
Melching vervolgt zijn betoog met: “Deze oorlog
veranderde het gezicht van Europa en van de wereld
definitief. Het meest beschaafde werelddeel zakte weg in
een modderpoel van dood en verderf. De Eerste
Wereldoorlog veranderde voor altijd onze opvattingen
over oorlog en over de rol van oorlog in de politiek. De
gevolgen waren enorm”. Misschien volstaat het om enkele
twistpunten kort te bespreken en duidelijk te maken dat
een algemeen gevoel van de noodzaak om een oorlog te
verhinderen in nagenoeg alle landen ontbrak.
Misschien is het dan ook zinvoller om meer aandacht te
besteden aan het (totale) karakter van de oorlog en aan
de gevolgen ervan, dan aan de oorzaken. Hierbij zou een
uitspraak van dezelfde Melching een mooi uitgangspunt
voor een discussie kunnen zijn: Zonder deze oorlog:
• was er geen Russische Revolutie uitgebroken;
• was er geen Mussolini geweest;
• was de opkomst van de Verenigde Staten als supermacht
veel langzamer verlopen;
• was Hitler niet aan de macht gekomen;
• had zich geen Holocaust voorgedaan.
Toch aandacht besteden aan de oorzaken?
Wie toch, uitgebreider, aandacht wil besteden aan de
oorzaken van de Eerste Wereldoorlog zou zich kunnen
afvragen welke van de eerder genoemde succescriteria
gebruikt zouden kunnen worden bij het zoeken naar een
verklaring voor het ontstaan van deze oorlog:
• culturele (religieuze), sociale, politieke of
economische oorzaken onderscheiden;
• belangrijke en minder belangrijke oorzaken
onderscheiden;
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden
(aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de
bedoeling van de actie?);
• noodzakelijke of voldoende voorwaarden onderscheiden.
Waarschijnlijk mogen we ons al rijk rekenen
als leerlingen in hun verklaring voor het onstaan in
kunnen gaan op de volgende succescriteria:
• culturele (religieuze), sociale, politieke of
economische oorzaken onderscheiden;
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden
(aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de
bedoeling van de actie?).
In plaats van gebruik te maken van een schoolboek is het
misschien zinvoller om gebruik te maken van het genoemde
artikel van Willem Melching, dan van een schoolboek als
het gaat om het bespreken van de oorzaken. De hieronder
beschreven opdrachten bij dit artikel zijn in ieder
geval geschikt voor leerlingen in de bovenbouw havo/vwo,
maar deels vermoedelijk ook voor havo- en vwo-leerlingen
in de onderbouw.
Leerdoel
Je kunt:
• een verklaring geven voor het ontstaan van de Eerste
Wereldoorlog.
Succescriteria
In onderstaande opdrachten wordt gewerkt aan de volgende
succcescriteria
Je kunt:
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden
(aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de
bedoeling van de actie?);
• noodzakelijke of voldoende voorwaarden onderscheiden.
Mogelijke werkwijze
• Verdeel de klas in vijf groepjes die elk een van
onderstaande opdrachten maken. Vertel er bij dat iemand
van het groepje vervolgens aan de hele klas het antwoord
moet geven.
• Elk groepje krijgt maximaal vier/vijf minuten voor het
geven van het antwoord (de docent presenteert de vragen
via een PowerPoint Presentatie op het bord).
• De docent sluit af met een klassikale discussie over
de vraag of het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
onvermijdelijk was.
Opdrachten
Mogelijke opdrachten zijn:
1. Gelooft Willem Melching in de wapenwedlooptheorie als
verklaring voor het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog? Licht je antwoord toe aan de hand van
elementen uit het artikel.
2. Schrijf een kort betoog waarin je uitlegt waarom
Melching meent dat het niet de oorlogsplannen waren die
de oorlog veroorzaakten.
3. Wat bedoelt Willem Melching als hij zegt dat volgens
sommigen de tijdgeest in hoge mate heeft bijgedragen aan
het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Licht je
antwoord toe aan de hand van elementen uit het artikel.
4. Willem Melching legt een verband tussen democratie
(of de zwakheid ervan) en militarisme. Leg dit uit.
5. Willem Melching betoogt dat de crisis na de moord op
Frans Ferdinand op 28 juni niet meer te beheersen was en
dat dat vooral kwam door de percepties van de politici,
diplomaten en militairen. Ligt dit met twee voorbeelden
uit het artikel toe.
Het begin van de
Eerste Wereldoorlog
Het begin van alle catastrofes
Door: Willem Melching
Nog altijd breken historici zich het hoofd over de
Eerste Wereldoorlog. Hoe kon een serie kleinere
conflicten escaleren tot een oorlog van een verwoestende
omvang? En wiens schuld was dat?
De meest bestudeerde crisis is die van de zomer van
1914. Dat is geen wonder, want de Eerste Wereldoorlog
was de ‘oercatastrofe’ van de twintigste eeuw: het was
een politieke en een militaire ramp. Deze oorlog
veranderde het gezicht van Europa en van de wereld
definitief. Het meest beschaafde werelddeel zakte weg in
een modderpoel van dood en verderf. De Eerste
Wereldoorlog veranderde voor altijd onze opvattingen
over oorlog en over de rol van oorlog in de politiek. De
gevolgen waren enorm. Zonder deze oorlog was er geen
Russische Revolutie uitgebroken en was er geen Mussolini
geweest. Zonder deze oorlog zou de opkomst van de
Verenigde Staten als supermacht veel langzamer zijn
verlopen. Zonder deze oorlog was Hitler niet aan de
macht gekomen en had zich geen Holocaust voorgedaan.
Op 4 augustus 1914 viel het Duitse leger België binnen.
Diezelfde dag begon het debat over de oorzaken van de
oorlog. Een debat dat tot op de dag van vandaag
voortduurt. Voor het uitbreken van de oorlog zijn in de
loop der decennia talloze verklaringen gegeven. Al
direct werd een onderscheid gemaakt tussen de aanleiding
- de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans
Ferdinand door de Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo
Princip - en de dieper liggende oorzaken. Alleen al over
de oorzaken zijn inmiddels meer dan 25.000 titels
verschenen. Er zijn globaal vier soorten theorieën over
het uitbreken van de oorlog.
1. Wapenwedlooptheorie
Om te beginnen de wapenwedlooptheorie. Vaak wordt
gedacht dat een ‘bewapeningswedloop’ en de
beschikbaarheid van grote hoeveelheden wapens en
miljoenen dienstplichtigen onvermijdelijk tot de Eerste
Wereldoorlog hebben geleid. In deze theorie is Duitsland
vrijwel altijd de schuldige, maar dat is een achterhaald
standpunt.
Zo is het maar de vraag of er eigenlijk wel sprake was
van een wapenwedloop. Afgezien van grootschalige Britse
en Duitse vlootbouw viel dat eigenlijk mee.
Groot-Brittannië was nog steeds veel rijker dan
Duitsland en Oostenrijk. De omstreden marinewedloop was
bovendien al in 1912 afgesloten met een eclatante
overwinning voor Groot-Brittannië. Dit land had vanaf
1912 betere, grotere en snellere schepen. Bovendien
waren ze hypermodern; ze liepen op goedkope olie uit
Irak en Iran in plaats van op kolen. De zeeoorlog was al
beslist lang voordat deze werkelijk plaatsvond.
Ook is sinds de Koude Oorlog duidelijk dat de
hoeveelheid wapens tamelijk irrelevant is voor de kans
op een oorlog. Nog nooit waren er zulke omvangrijke en
gevaarlijke arsenalen als tijdens de Koude Oorlog, maar
die bleef - zoals bekend - koud. Met hetzelfde gemak kun
je de stelling zelfs omdraaien: een wapenwedloop leidt
in de regel tot meer stabiliteit, zolang de betrokken
politici het hoofd maar koel houden.
2. Militaire-plannentheorie
Op de tweede plaats volgt de militaire-plannentheorie.
Volgens de beroemde militair historicus John Keegan
moeten legers plannen maken. Dat is het enige nuttige
wat ze in vredestijd kunnen doen. Maar het probleem rond
1900 was juist dat er veel te weinig plannen waren.
Sterker nog: alle grote landen hadden maar één plan, en
tot overmaat van ramp hadden ze ook nog allemaal
hetzelfde plan: massamobilisatie, iedereen in de trein
stoppen en vervolgens zo snel mogelijk en zo agressief
mogelijk aanvallen.
Zo was de keuze van Rusland om te mobiliseren op 30 juli
een essentieel moment in de aanloop naar de oorlog. Een
beperkte mobilisatie was feitelijk onmogelijk, en
daardoor zag Duitsland zich weer gedwongen om óók een
totale mobilisatie af te kondigen.
Het gebrek aan alternatieven - zoals een langzame
escalatie, een gedeeltelijke mobilisatie of een
defensieve opstelling - was de oorzaak van een
opgewonden ‘alles of niets’-sfeer in
Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, Rusland en Duitsland.
Vrijwel alle plannen gingen uit van een massale aanval.
Het Duitse plan was bijzonder riskant. Als we het al een
plan mogen noemen. Het was namelijk gebaseerd op een
reeks uiterst onwaarschijnlijke premissen. Zo moest
Groot-Brittannië neutraal blijven ondanks de Duitse
inval in het neutrale België en de Duitse verovering van
de Kanaalkust. Het Russische leger moest uiterst
langzaam mobiliseren én het Duitse leger moest veertig
dagen onafgebroken blijven marcheren.
Het waren dus niet de plannen die de oorlog
veroorzaakten. Veel gevaarlijker was het gebrek aan
alternatieve plannen, waardoor in juli 1914 iedereen
opeens haast kreeg en zo snel mogelijk wilde toeslaan.
Anders dan in de Koude Oorlog beschikten de landen niet
over een flexible response-alternatief. De
militaire-plannentheorie blijft dus overeind, maar niet
vanwege het bestaan van te veel plannen, maar juist door
het ontbreken van alternatieven.
3. Tijdgeest
Volgens een derde theorie lag het aan de tijdgeest. Aan
de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was Europa
intellectueel en cultureel in de ban van het
nationalisme en het sociaal-darwinisme. Het nationalisme
was niet alleen sterk onder volken die streden voor een
eigen staat, zoals de Grieken, de Italianen, de Serven,
de Albaniërs, de Tsjechen of de Duitsers. Ook naties die
al lang een eigen staat hadden, zoals de Engelsen, de
Fransen en de Nederlanders, hamerden op hun nationale
trots.
Vanaf 1875 raakte het nationalisme onder invloed van het
sociaal-darwinisme, dat ideeën over de survival of the
fittest toepaste op de menselijke samenleving. Volgens
het sociaal-darwinisme was oorlog ‘goed’; het volk en de
natie werden er sterk van. Het resultaat was een
conservatief nationalisme vol superioriteitsgevoelens en
onderlinge jaloezie.
Ondanks of misschien wel dankzij de stijging van de
welvaart en de enorme vlucht van de economie hadden veel
Europeanen in 1914 het gevoel dat de Europese beschaving
te gronde zou gaan aan luxe, materialisme, decadentie en
verveling. Deze stemming vierde hoogtij in literaire
werken als Eline Vere (1889) van Louis Couperus, À
rebours (1884) van Joris-Karl Huysmans en Buddenbrooks
(1901) van Thomas Mann.
Veel politici, journalisten, kunstenaars en
intellectuelen dachten dat hun natie door een oorlog een
wedergeboorte zou kunnen doormaken. Oorlog was voor hen
een bevrijding uit de decadente ondergangsstemming.
Volgens sommigen brak in de zomer van 1914 een heerlijke
tijd aan: ‘Zo begon nu ook voor mij, zoals voor iedere
andere Duitser, de meest onvergetelijke en grootste tijd
van mijn bestaan op aarde. Naast de intensiteit van dit
geweldige gebeuren zonk alles wat er vroeger geweest
was, volkomen in het niet.’ Deze enthousiaste
vrijwilliger was niemand minder dan Adolf Hitler, die
dit noteerde in Mein Kampf.
Maar de schrijver Franz Kafka hield het hoofd koel en
noteerde op 2 augustus 1914 in zijn dagboek: ‘Duitsland
heeft Rusland de oorlog verklaard. ’s Middags zwemles.’
4. Resultaat van complotten
Ten vierde beschouwden veel historici de oorlog als het
resultaat van verschillende complotten. Heel bekend is
de stelling dat de oorlog de aandacht moest afleiden van
binnenlandse problemen. Oorlog moest de roep om meer
democratie onderdrukken. Dit staat ook wel bekend als de
‘vlucht naar voren’, die vooral zou gelden voor de
conservatieve landen. Maar die conservatieven wisten
heus wel dat juist oorlog de samenhang in de samenleving
ondermijnt. Wie daar nog aan twijfelde, hoefde alleen
maar naar de Russische Revolutie van 1905 te kijken. Die
was het directe gevolg van de Japans-Russische Oorlog.
Oorlog als sociaal en politiek bindmiddel vormde een
veel te groot risico.
Maar de gebrekkige democratisering in Duitsland,
Oostenrijk en Rusland speelde wel op een andere manier
een rol. Door de geringe controle van de politiek over
leger en diplomatie en de staatkundig onduidelijke rol
van keizer en tsaar konden de traditionele elites zich
veel meer macht en autonomie toe-eigenen dan in
democratischer landen zoals Frankrijk en
Groot-Brittannië. Onder militairen en diplomaten in de
keizerrijken was de bereidheid om risico’s te nemen
aanzienlijk groter dan onder de gekozen beroepspolitici
in de westerse democratieën.
Een moderne variant op deze theorieën is het
annexatiecomplot, beter bekend als de Fischer-these uit
1961. Volgens de Duitse historicus Fritz Fischer
stuurden de Duitse elites met voorbedachten rade aan op
oorlog om voor Duitsland Lebensraum te veroveren. Voor
de hand liggend was de parallel tussen 1914 en 1939.
Zijn these domineerde decennialang de Duitse
geschiedschrijving.
De these van Fischer paste goed in het Duitse masochisme
van de jaren zestig en zeventig, maar steunde
uiteindelijk op een al te letterlijke interpretatie van
soms omstreden bronnenmateriaal. Volgens de Duitse
politicoloog Herfried Münkler stonden de schuldgevoelens
over 1933 een heldere analyse van 1914 in de weg.
Duitsland had in juli 1914 helemaal geen
langetermijnplannen voor de verovering van Lebensraum.
Uitgewerkte annexatieplannen kwamen er wel, maar pas
toen de oorlog al een paar jaar bezig was en een doel
moest krijgen. Wat rest van Fischers these is dat de
Duitsers een groot risico namen in de zomer van 1914,
maar in dat opzicht waren ze beslist niet de enigen.
Onbeheersbaar
Maar waarom was de crisis na de moord op Frans Ferdinand
op 28 juni niet meer te beheersen? Het antwoord op die
vraag ligt in de opties en vooral de percepties van de
politici, diplomaten en militairen.
In de eerste plaats dachten politici en vooral
militairen dat oorlog een zinvolle politieke optie was
om korte metten te maken met het vijandelijke blok.
Volgens de gangbare opvattingen zou de oorlog kort
duren, was hij makkelijk te winnen en zou hij dus
politieke en militaire winst opleveren.
In de tweede plaats hadden de crises en oorlogen vanaf
1900 de verhoudingen op scherp gezet. Om een greep te
doen: Rusland verloor in 1905 een oorlog van Japan, nota
bene een niet-Europees land. Dat leidde tot een enorm
gezichtsverlies. Tot overmaat van ramp vernederden de
Oostenrijkers in de Bosnië-crisis van 1908 het
tsarenrijk nog een keer. Duitsland, of liever gezegd de
Duitse keizer, slaagde er geregeld in om Frankrijk en
Groot-Brittannië te provoceren en desnoods te beledigen.
Maar het was ook niet verwonderlijk dat Duitsland zich
bedreigd voelde, nadat de belangrijkste buren -
Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië - zich in
bondgenootschappen hadden verenigd. Prestigeverlies en
isolement lagen voor alle mogendheden op de loer, en dat
maakte de situatie er niet stabieler op.
In de derde plaats dachten alle betrokkenen dat de
vermoedelijke tegenstander in hoog tempo sterker werd.
Daarom was het beter om de oorlog niet al te lang uit te
stellen. In het militaire jargon: het window of
opportunity was zeer beperkt. De tijd was in het
voordeel van de tegenstander. Als er toch een oorlog
moest komen, dan maar liever nu!
Daarom zag elk land wel een voordeel in een korte,
massale, offensieve oorlog. Oostenrijk-Hongarije zocht
naar gebiedsuitbreiding op de Balkan en wilde het
expansieve Servië en de Servische bondgenoot Rusland een
lesje leren. Een echte grootmacht kan het immers niet
over zijn kant laten gaan dat de buren terroristen
inhuren om de keizerlijke familie uit te roeien. Maar
Servië op zijn beurt nam door de steun voor Bosnische
terroristen zoals de moordenaar van de Oostenrijkse
troonopvolger ook een oorlogsrisico. De Serviërs hoopten
na een Oostenrijkse nederlaag een stapje dichter bij een
Groot-Servisch Rijk te zijn.
Duitsland wilde zich manifesteren als betrouwbare
bondgenoot en bovendien respect afdwingen bij de buren.
Expansie stond niet op het Duitse programma, maar het
voelde zich ingesloten en geïsoleerd, en de buren deden
er weinig aan om dat gevoel weg te nemen. Daarom steunde
Duitsland Oostenrijk-Hongarije onvoorwaardelijk. Niet om
een wereldoorlog te ontketenen, maar om te bewijzen dat
het een serieuze mogendheid was.
In de recente literatuur krijgt het optreden van Rusland
veel aandacht. Dat is terecht, omdat het optreden van
Rusland een grote rol speelde in de crisis. Rusland was
hevig gefrustreerd vanwege het gezichtsverlies tegen
Japan en Oostenrijk in de jaren daarvoor. Het kon zijn
Servische bondgenoot niet nóg een keer in de steek
laten. Daarom gaf ook Rusland de eigen bondgenoot -
Servië - een blanco cheque. De historicus Christopher
Clark noemt de Russische mobilisatie terecht ‘een van de
belangrijkste momenten in de Juli-crisis’. Doordat zowel
Oostenrijk als Servië van hun grote bondgenoten
onvoorwaardelijke steun kreeg toegezegd, durfden ze
grotere risico’s te nemen.
Frankrijk wilde wraak nemen voor de nederlaag van
1870-1871, maar wist heel goed dat dit op eigen kracht
nooit zou lukken. Sinds 1870 was Frankrijk een
mogendheid op zijn retour, maar dankzij de Britse en
Russische steun durfde Frankrijk in 1914 een grote mond
op te zetten.
Groot-Brittannië was nog steeds een machtige mogendheid,
maar niet sterk genoeg meer om het internationale
systeem naar zijn hand te zetten. De Duitsers gokten
daarom op Britse neutraliteit, maar Groot-Brittannië was
het aan zijn stand als grootmacht verplicht om het
neutrale België en zijn bondgenoot Frankrijk te
beschermen.
Kortom, omdat niemand voor de ander wilde onderdoen en
omdat niemand een alternatief plan had, en niemand de
strijdende partijen tot de orde riep, trokken de legers
begin augustus ten strijde. Het was geen complot, het
was ook niet voorbeschikt en het was zeker geen
natuurramp. Het was nog veel erger: het was puur
mensenwerk.
Bron.
Artikel Willem Melching
Noten
1.
http://downloads.slo.nl/Documenten/karakteristieken-en-kerndoelen-onderbouw-vo.pdf
2.
Syllabus vmbo 2020