artikelen over geschiedenis didactiek

Causaliteit

Waarmee start je een thema als de Eerste Wereldoorlog? Met de oorzaken natuurlijk. Logisch, toch? Het zoeken naar verklaringen voor historische gebeurtenissen behoort immers tot de kerntaken van de historicus. Maar hoe realistisch is het voor leerlingen van een tweede of derde klas in het voortgezet onderwijs om zich te verdiepen in de oorzaken van historische gebeurtenissen? En wat moeten zij dan kennen en kunnen?

Causaliteit

PDF-versie

 

De periode die erop volgde had na een poosje verdomd veel weg van de tijd die eraan voorafging, In de wereldgeschiedenis gebeurt dat ook wel, maar dan wordt dat verzwegen. De mislukte historische momenten zijn de historische momenten waarover je nooit meer iets hoort. Vinden we het gek dat iedereen in oorzaak en gevolg blijft geloven? (Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel Europa)

 

In de kerndoelen blijft de aandacht voor historisch denken en redeneren beperkt tot de opmerking dat leerlingen historische bronnen leren gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen. (1) Maar waarop de vragen betrekking moeten hebben wordt niet vermeld. Geen woord over het geven van historische verklaringen

 

De geschiedenissyllabus van het vmbo-examen (2) biedt wat meer informatie: De leerlingen kunnen ‘op basis van gegeven werkmateriaal verklaringen geven voor historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen’, en daarbij kunnen ze ‘de aanleiding herkennen als de meest directe oorzaak en herkennen hoe oorzaken van verschillende aard historische processen beïnvloeden’. Wat precies bedoeld wordt met ‘oorzaken van verschillende aard’ wordt niet nader toegelicht, maar de syllabus voor havo en vwo (3) geeft daarover wel uitsluitsel. Van deze leerlingen wordt namelijk gevraagd dat zij bij het geven van historische verklaringen rekening kunnen houden met verschillende soorten oorzaken (en gevolgen), waarbij zij onderscheid kunnen maken tussen directe en indirecte oorzaken (aanleiding als meest directe oorzaak) en tussen oorzaken op politiek-bestuurlijk, sociaaleconomisch en cultureel-mentaal (waaronder godsdienstig) terrein.

Van leerlingen in de tweede fase mag met betrekking tot causaliteit meer verwacht worden. Zij moeten in hun verklaring ook rekening houden met het niet-lineaire en multi-causale karakter van historische verschijnselen en gebeurtenissen en bovendien weten dat elke ordening van causaliteit een interpretatie is. Ook in dit geval wordt niet uitgelegd om wat voor ordening het gaat. Het ligt voor de hand dat in ieder geval gedoeld wordt op het onderscheid tussen belangrijke en minder belangrijke oorzaken, maar misschien ook op het onderscheid tussen acties die bewust gericht waren op het veroorzaken van een gebeurtenis en acties waarbij dat niet de intentie was.


Geschiedenis als interpretatie van het verleden


Uit allerlei onderzoek blijkt dat leerlingen er grote moeite mee hebben om (in) te zien dat geschiedenis een interpretatie is en dat ‘het verleden’ niet bestaat. Reden genoeg dus om leerlingen zich hiervan vroeg bewust te laten worden. Het is niet raadzaam om leerlingen in de onderbouw te vertellen “zo zit het”, “zo is het verleden verleden”, om daar later in de tweede fase op terug te moeten komen en leerlingen te moeten vertellen dat het allemaal niet zo eenvoudig is.


Toch is dat wat, denk ik, in veel methodes gebeurt. Zie bijvoorbeeld de paragrafen over de Eerste Wereldoorlog (W.O.I) in Memo: geschiedenis voor de onderbouw, in de editie voor de tweede klas vmbo/havo (z.j.). Het leerdoel luidt: Je kunt uitleggen wat de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog waren. Met deze formulering (de oorzaken) suggereer je dat er geen discussie over de oorzaken van deze oorlog mogelijk is en dat alle historici er hetzelfde over denken. Bovendien suggereert dit leerdoel dat dit alle oorzaken zijn (Opvallend is overigens wel dat in de titel van subparagraaf in Memo het lidwoord 'de' ontbreekt).


Ordening van oorzaken


Als leerlingen verklaringen voor een historische gebeurtenis moeten geven, dan zijn er verschillende mogelijkheden: Zo kun je hen een tekst voorleggen waarin mogelijke oorzaken de revue passeren en waarin verschillende visies aan bod komen en hen deze laten reproduceren. Maar je kunt de leerlingen ook bronnenmateriaal geven met de opdracht daaruit zelf mogelijke oorzaken te destilleren.


Zo geformuleerd zullen leerlingen waarschijnlijk slechts tot tamelijk oppervlakkige antwoorden komen en de kans dat ze op deze manier in de loop van hun schoolloopbaan zullen groeien in het geven van verklaringen voor historische hebeurtenisssen lijkt niet al te groot.


Je kunt bij het leerdoel ‘Een verklaring geven voor het ontstaan van historische gebeurtenissen (herkennen en verklaren van oorzaken)’, ook succescriteria formuleren. Criteria waaraan de leerling zelf kan afmeten hoe uitgebreid en gedetailleerd zijn verklaring is.


Deze succescriteria zouden bijvoorbeeld als volgt kunnen luiden:


Je kunt:
• culturele (religieuze), sociale, politieke of economische oorzaken onderscheiden;
• belangrijke en minder belangrijke oorzaken onderscheiden;
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden (aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de bedoeling van de actie?);
• noodzakelijke of voldoende voorwaarden onderscheiden.

Oorzaken van W.O. I in een methode
Wat leren leerlingen over oorzaken van de Eerste Wereldoorlog in schoolboeken. Om hiervan een beeld te krijgen bekijken we de paragrafen die hieraan gewijd zijn in de methode Memo voor vmbo-havo onderbouw.


Een van de oorzaken die hierin genoemd worden is het nationalisme. Uitgelegd wordt wat hieronder moet worden verstaan. Wat echter niet wordt uitgelegd is hoe nationalistische gevoelens hebben kunnen bijdragen aan het uitbreken van de oorlog. In het werkboek ontbreekt een opdracht waarin leerlingen worden uitgedaagd zich in deze vraag te verdiepen.


Over het begrip modern imperialisme, een tweede oorzaak, wordt gezegd dat het gaat om het verwerven van kolonies. Waarom die kolonies belangrijk waren (grondstoffen en afzetmarkten) wordt niet vermeld. Wel wordt verteld dat de Duitsers afgunstig keken naar Frankrijk en Engeland omdat die landen, in tegenstelling tot Duitsland, wel kolonies hadden. Daarnaast voelden de Engelsen zich bedreigd omdat Duitsland in navolging van hen, ook een vloot bouwde en daarom op zee een concurrent werd. Maar leiden afgunst en ervaren concurrentie (normaal gesproken) tot oorlog?


Eigenlijk kan die vraag ook gesteld worden ten aanzien van nog een oorzaak, de wapenwedloop. Uitgelegd wordt wat daaronder verstaan wordt en hoe hij is ontstaan, maar niet wordt ingegaan op wat de wapenwedloop uiteindelijk te maken heeft met het uitbreken van de oorlog. Niet elke wapenwedloop leidt immers automatisch tot oorlog, zoals we weten uit de wapenwedloop die plaatsvond na de Tweede Wereldoorlog. Zelfs niet als er sprake is van gespannen verhoudingen tussen twee, elkaar vijandige, blokken. ‘Vaak wordt gedacht’, aldus Willem Melching, ‘dat een ‘bewapeningswedloop’ en de beschikbaarheid van grote hoeveelheden wapens en miljoenen dienstplichtigen onvermijdelijk tot de Eerste Wereldoorlog hebben geleid. In deze theorie is Duitsland vrijwel altijd de schuldige, maar dat is een achterhaald standpunt.’ Een evenwichtige wapenwedloop kan er zelfs aan bijdragen dat er geen oorlog uitbreekt. Laten we opnieuw Melching aan het woord: ‘Nog nooit waren er zulke omvangrijke en gevaarlijke arsenalen als tijdens de Koude Oorlog, maar die bleef - zoals bekend - koud. Met hetzelfde gemak kun je de stelling zelfs omdraaien: een wapenwedloop leidt in de regel tot meer stabiliteit, zolang de betrokken politici het hoofd maar koel houden.’


In een aparte subparagraaf, Bondgenootschappen, wordt een vierde oorzaak genoemd, het aangaan van bondgenootschappen. Vermeld wordt dat de, jaren eerder gevormde bondgenootschappen, bijdroegen aan het uitbreken van de oorlog: een aanval op een van hen werd beschouwd als een aanval op alle. Dat bondgenootschappen daarentegen ook een stabiliserende functie kunnen hebben, wordt niet vermeld.


De aanleiding voor de Eerste Wereldoorlog wordt merkwaardigerwijs pas in de volgende paragraaf - die gaat over het verloop van de oorlog - aan de orde gesteld. Dit kan leerlingen gemakkelijk op het verkeerde been zetten.
Het moge duidelijk zijn dat het voor leerlingen, op basis van de informatie in de genoemde subparagrafen, niet eenvoudig zal zijn een gedegen verklaring te geven voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.


Het is overigens ook maar de vraag of het realistisch is om van leerlingen, en niet alleen in de onderbouw, te vragen zinnige uitspraken te doen over mogelijke oorzaken van de Eerste Wereldoorlog. Laat staan dat zij een ordening in het belang van oorzaken zouden moeten kunnen aanbrengen. Op de dag waarop het Duitse leger België binnenviel, zegt Willem Melching, begon het debat over de oorzaken van de oorlog. Een debat dat tot op de dag van vandaag voortduurt. “Nog altijd breken historici zich het hoofd over de Eerste Wereldoorlog. Hoe kon een serie kleinere conflicten escaleren tot een oorlog van een verwoestende omvang? En wiens schuld was dat?”


Misschien is de belangrijkste reden voor het uitbreken van de oorlog wel, dat slechts weinig mensen in het begin van de twintigste eeuw echt tegen het voeren van oorlog waren. Zie bijvoorbeeld de volgende quotes uit het artikel van Melching:
• Als er toch een oorlog moest komen, dan maar liever nu!
• 'Duitsland heeft Rusland de oorlog verklaard. 's Middags zwemles'
• Elk land zag een voordeel in een korte, offensieve oorlog.

Melching vervolgt zijn betoog met: “Deze oorlog veranderde het gezicht van Europa en van de wereld definitief. Het meest beschaafde werelddeel zakte weg in een modderpoel van dood en verderf. De Eerste Wereldoorlog veranderde voor altijd onze opvattingen over oorlog en over de rol van oorlog in de politiek. De gevolgen waren enorm”. Misschien volstaat het om enkele twistpunten kort te bespreken en duidelijk te maken dat een algemeen gevoel van de noodzaak om een oorlog te verhinderen in nagenoeg alle landen ontbrak.


Misschien is het dan ook zinvoller om meer aandacht te besteden aan het (totale) karakter van de oorlog en aan de gevolgen ervan, dan aan de oorzaken. Hierbij zou een uitspraak van dezelfde Melching een mooi uitgangspunt voor een discussie kunnen zijn: Zonder deze oorlog:


• was er geen Russische Revolutie uitgebroken;
• was er geen Mussolini geweest;
• was de opkomst van de Verenigde Staten als supermacht veel langzamer verlopen;
• was Hitler niet aan de macht gekomen;
• had zich geen Holocaust voorgedaan.


Toch aandacht besteden aan de oorzaken?
Wie toch, uitgebreider, aandacht wil besteden aan de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog zou zich kunnen afvragen welke van de eerder genoemde succescriteria gebruikt zouden kunnen worden bij het zoeken naar een verklaring voor het ontstaan van deze oorlog:
• culturele (religieuze), sociale, politieke of economische oorzaken onderscheiden;
• belangrijke en minder belangrijke oorzaken onderscheiden;
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden (aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de bedoeling van de actie?);
• noodzakelijke of voldoende voorwaarden onderscheiden.

Waarschijnlijk mogen we ons al rijk rekenen als leerlingen in hun verklaring voor het onstaan in kunnen gaan op de volgende succescriteria:
• culturele (religieuze), sociale, politieke of economische oorzaken onderscheiden;
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden (aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de bedoeling van de actie?).

In plaats van gebruik te maken van een schoolboek is het misschien zinvoller om gebruik te maken van het genoemde artikel van Willem Melching, dan van een schoolboek als het gaat om het bespreken van de oorzaken. De hieronder beschreven opdrachten bij dit artikel zijn in ieder geval geschikt voor leerlingen in de bovenbouw havo/vwo, maar deels vermoedelijk ook voor havo- en vwo-leerlingen in de onderbouw.


Leerdoel
Je kunt:
• een verklaring geven voor het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.

Succescriteria
In onderstaande opdrachten wordt gewerkt aan de volgende succcescriteria
Je kunt:
• incidentele en structurele oorzaken onderscheiden (aanleiding en oorzaken);
• herkennen of een oorzaak intentioneel is (was dit de bedoeling van de actie?);
• noodzakelijke of voldoende voorwaarden onderscheiden.

Mogelijke werkwijze
• Verdeel de klas in vijf groepjes die elk een van onderstaande opdrachten maken. Vertel er bij dat iemand van het groepje vervolgens aan de hele klas het antwoord moet geven.
• Elk groepje krijgt maximaal vier/vijf minuten voor het geven van het antwoord (de docent presenteert de vragen via een PowerPoint Presentatie op het bord).
• De docent sluit af met een klassikale discussie over de vraag of het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog onvermijdelijk was.

Opdrachten


Mogelijke opdrachten zijn:
1. Gelooft Willem Melching in de wapenwedlooptheorie als verklaring voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog? Licht je antwoord toe aan de hand van elementen uit het artikel.
2. Schrijf een kort betoog waarin je uitlegt waarom Melching meent dat het niet de oorlogsplannen waren die de oorlog veroorzaakten.
3. Wat bedoelt Willem Melching als hij zegt dat volgens sommigen de tijdgeest in hoge mate heeft bijgedragen aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Licht je antwoord toe aan de hand van elementen uit het artikel.
4. Willem Melching legt een verband tussen democratie (of de zwakheid ervan) en militarisme. Leg dit uit.
5. Willem Melching betoogt dat de crisis na de moord op Frans Ferdinand op 28 juni niet meer te beheersen was en dat dat vooral kwam door de percepties van de politici, diplomaten en militairen. Ligt dit met twee voorbeelden uit het artikel toe.



Het begin van de Eerste Wereldoorlog
Het begin van alle catastrofes


Door: Willem Melching


Nog altijd breken historici zich het hoofd over de Eerste Wereldoorlog. Hoe kon een serie kleinere conflicten escaleren tot een oorlog van een verwoestende omvang? En wiens schuld was dat?


De meest bestudeerde crisis is die van de zomer van 1914. Dat is geen wonder, want de Eerste Wereldoorlog was de ‘oercatastrofe’ van de twintigste eeuw: het was een politieke en een militaire ramp. Deze oorlog veranderde het gezicht van Europa en van de wereld definitief. Het meest beschaafde werelddeel zakte weg in een modderpoel van dood en verderf. De Eerste Wereldoorlog veranderde voor altijd onze opvattingen over oorlog en over de rol van oorlog in de politiek. De gevolgen waren enorm. Zonder deze oorlog was er geen Russische Revolutie uitgebroken en was er geen Mussolini geweest. Zonder deze oorlog zou de opkomst van de Verenigde Staten als supermacht veel langzamer zijn verlopen. Zonder deze oorlog was Hitler niet aan de macht gekomen en had zich geen Holocaust voorgedaan.


Op 4 augustus 1914 viel het Duitse leger België binnen. Diezelfde dag begon het debat over de oorzaken van de oorlog. Een debat dat tot op de dag van vandaag voortduurt. Voor het uitbreken van de oorlog zijn in de loop der decennia talloze verklaringen gegeven. Al direct werd een onderscheid gemaakt tussen de aanleiding - de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand door de Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo Princip - en de dieper liggende oorzaken. Alleen al over de oorzaken zijn inmiddels meer dan 25.000 titels verschenen. Er zijn globaal vier soorten theorieën over het uitbreken van de oorlog.


1. Wapenwedlooptheorie
Om te beginnen de wapenwedlooptheorie. Vaak wordt gedacht dat een ‘bewapeningswedloop’ en de beschikbaarheid van grote hoeveelheden wapens en miljoenen dienstplichtigen onvermijdelijk tot de Eerste Wereldoorlog hebben geleid. In deze theorie is Duitsland vrijwel altijd de schuldige, maar dat is een achterhaald standpunt.


Zo is het maar de vraag of er eigenlijk wel sprake was van een wapenwedloop. Afgezien van grootschalige Britse en Duitse vlootbouw viel dat eigenlijk mee. Groot-Brittannië was nog steeds veel rijker dan Duitsland en Oostenrijk. De omstreden marinewedloop was bovendien al in 1912 afgesloten met een eclatante overwinning voor Groot-Brittannië. Dit land had vanaf 1912 betere, grotere en snellere schepen. Bovendien waren ze hypermodern; ze liepen op goedkope olie uit Irak en Iran in plaats van op kolen. De zeeoorlog was al beslist lang voordat deze werkelijk plaatsvond.


Ook is sinds de Koude Oorlog duidelijk dat de hoeveelheid wapens tamelijk irrelevant is voor de kans op een oorlog. Nog nooit waren er zulke omvangrijke en gevaarlijke arsenalen als tijdens de Koude Oorlog, maar die bleef - zoals bekend - koud. Met hetzelfde gemak kun je de stelling zelfs omdraaien: een wapenwedloop leidt in de regel tot meer stabiliteit, zolang de betrokken politici het hoofd maar koel houden.

2. Militaire-plannentheorie

Op de tweede plaats volgt de militaire-plannentheorie. Volgens de beroemde militair historicus John Keegan moeten legers plannen maken. Dat is het enige nuttige wat ze in vredestijd kunnen doen. Maar het probleem rond 1900 was juist dat er veel te weinig plannen waren. Sterker nog: alle grote landen hadden maar één plan, en tot overmaat van ramp hadden ze ook nog allemaal hetzelfde plan: massamobilisatie, iedereen in de trein stoppen en vervolgens zo snel mogelijk en zo agressief mogelijk aanvallen.


Zo was de keuze van Rusland om te mobiliseren op 30 juli een essentieel moment in de aanloop naar de oorlog. Een beperkte mobilisatie was feitelijk onmogelijk, en daardoor zag Duitsland zich weer gedwongen om óók een totale mobilisatie af te kondigen.


Het gebrek aan alternatieven - zoals een langzame escalatie, een gedeeltelijke mobilisatie of een defensieve opstelling - was de oorzaak van een opgewonden ‘alles of niets’-sfeer in Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, Rusland en Duitsland.


Vrijwel alle plannen gingen uit van een massale aanval. Het Duitse plan was bijzonder riskant. Als we het al een plan mogen noemen. Het was namelijk gebaseerd op een reeks uiterst onwaarschijnlijke premissen. Zo moest Groot-Brittannië neutraal blijven ondanks de Duitse inval in het neutrale België en de Duitse verovering van de Kanaalkust. Het Russische leger moest uiterst langzaam mobiliseren én het Duitse leger moest veertig dagen onafgebroken blijven marcheren.


Het waren dus niet de plannen die de oorlog veroorzaakten. Veel gevaarlijker was het gebrek aan alternatieve plannen, waardoor in juli 1914 iedereen opeens haast kreeg en zo snel mogelijk wilde toeslaan. Anders dan in de Koude Oorlog beschikten de landen niet over een flexible response-alternatief. De militaire-plannentheorie blijft dus overeind, maar niet vanwege het bestaan van te veel plannen, maar juist door het ontbreken van alternatieven.


3. Tijdgeest
Volgens een derde theorie lag het aan de tijdgeest. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was Europa intellectueel en cultureel in de ban van het nationalisme en het sociaal-darwinisme. Het nationalisme was niet alleen sterk onder volken die streden voor een eigen staat, zoals de Grieken, de Italianen, de Serven, de Albaniërs, de Tsjechen of de Duitsers. Ook naties die al lang een eigen staat hadden, zoals de Engelsen, de Fransen en de Nederlanders, hamerden op hun nationale trots.


Vanaf 1875 raakte het nationalisme onder invloed van het sociaal-darwinisme, dat ideeën over de survival of the fittest toepaste op de menselijke samenleving. Volgens het sociaal-darwinisme was oorlog ‘goed’; het volk en de natie werden er sterk van. Het resultaat was een conservatief nationalisme vol superioriteitsgevoelens en onderlinge jaloezie.


Ondanks of misschien wel dankzij de stijging van de welvaart en de enorme vlucht van de economie hadden veel Europeanen in 1914 het gevoel dat de Europese beschaving te gronde zou gaan aan luxe, materialisme, decadentie en verveling. Deze stemming vierde hoogtij in literaire werken als Eline Vere (1889) van Louis Couperus, À rebours (1884) van Joris-Karl Huysmans en Buddenbrooks (1901) van Thomas Mann.


Veel politici, journalisten, kunstenaars en intellectuelen dachten dat hun natie door een oorlog een wedergeboorte zou kunnen doormaken. Oorlog was voor hen een bevrijding uit de decadente ondergangsstemming. Volgens sommigen brak in de zomer van 1914 een heerlijke tijd aan: ‘Zo begon nu ook voor mij, zoals voor iedere andere Duitser, de meest onvergetelijke en grootste tijd van mijn bestaan op aarde. Naast de intensiteit van dit geweldige gebeuren zonk alles wat er vroeger geweest was, volkomen in het niet.’ Deze enthousiaste vrijwilliger was niemand minder dan Adolf Hitler, die dit noteerde in Mein Kampf.


Maar de schrijver Franz Kafka hield het hoofd koel en noteerde op 2 augustus 1914 in zijn dagboek: ‘Duitsland heeft Rusland de oorlog verklaard. ’s Middags zwemles.’


4. Resultaat van complotten
Ten vierde beschouwden veel historici de oorlog als het resultaat van verschillende complotten. Heel bekend is de stelling dat de oorlog de aandacht moest afleiden van binnenlandse problemen. Oorlog moest de roep om meer democratie onderdrukken. Dit staat ook wel bekend als de ‘vlucht naar voren’, die vooral zou gelden voor de conservatieve landen. Maar die conservatieven wisten heus wel dat juist oorlog de samenhang in de samenleving ondermijnt. Wie daar nog aan twijfelde, hoefde alleen maar naar de Russische Revolutie van 1905 te kijken. Die was het directe gevolg van de Japans-Russische Oorlog. Oorlog als sociaal en politiek bindmiddel vormde een veel te groot risico.


Maar de gebrekkige democratisering in Duitsland, Oostenrijk en Rusland speelde wel op een andere manier een rol. Door de geringe controle van de politiek over leger en diplomatie en de staatkundig onduidelijke rol van keizer en tsaar konden de traditionele elites zich veel meer macht en autonomie toe-eigenen dan in democratischer landen zoals Frankrijk en Groot-Brittannië. Onder militairen en diplomaten in de keizerrijken was de bereidheid om risico’s te nemen aanzienlijk groter dan onder de gekozen beroepspolitici in de westerse democratieën.
Een moderne variant op deze theorieën is het annexatiecomplot, beter bekend als de Fischer-these uit 1961. Volgens de Duitse historicus Fritz Fischer stuurden de Duitse elites met voorbedachten rade aan op oorlog om voor Duitsland Lebensraum te veroveren. Voor de hand liggend was de parallel tussen 1914 en 1939. Zijn these domineerde decennialang de Duitse geschiedschrijving.


De these van Fischer paste goed in het Duitse masochisme van de jaren zestig en zeventig, maar steunde uiteindelijk op een al te letterlijke interpretatie van soms omstreden bronnenmateriaal. Volgens de Duitse politicoloog Herfried Münkler stonden de schuldgevoelens over 1933 een heldere analyse van 1914 in de weg.
Duitsland had in juli 1914 helemaal geen langetermijnplannen voor de verovering van Lebensraum. Uitgewerkte annexatieplannen kwamen er wel, maar pas toen de oorlog al een paar jaar bezig was en een doel moest krijgen. Wat rest van Fischers these is dat de Duitsers een groot risico namen in de zomer van 1914, maar in dat opzicht waren ze beslist niet de enigen.


Onbeheersbaar
Maar waarom was de crisis na de moord op Frans Ferdinand op 28 juni niet meer te beheersen? Het antwoord op die vraag ligt in de opties en vooral de percepties van de politici, diplomaten en militairen.
In de eerste plaats dachten politici en vooral militairen dat oorlog een zinvolle politieke optie was om korte metten te maken met het vijandelijke blok. Volgens de gangbare opvattingen zou de oorlog kort duren, was hij makkelijk te winnen en zou hij dus politieke en militaire winst opleveren.


In de tweede plaats hadden de crises en oorlogen vanaf 1900 de verhoudingen op scherp gezet. Om een greep te doen: Rusland verloor in 1905 een oorlog van Japan, nota bene een niet-Europees land. Dat leidde tot een enorm gezichtsverlies. Tot overmaat van ramp vernederden de Oostenrijkers in de Bosnië-crisis van 1908 het tsarenrijk nog een keer. Duitsland, of liever gezegd de Duitse keizer, slaagde er geregeld in om Frankrijk en Groot-Brittannië te provoceren en desnoods te beledigen. Maar het was ook niet verwonderlijk dat Duitsland zich bedreigd voelde, nadat de belangrijkste buren - Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië - zich in bondgenootschappen hadden verenigd. Prestigeverlies en isolement lagen voor alle mogendheden op de loer, en dat maakte de situatie er niet stabieler op.


In de derde plaats dachten alle betrokkenen dat de vermoedelijke tegenstander in hoog tempo sterker werd. Daarom was het beter om de oorlog niet al te lang uit te stellen. In het militaire jargon: het window of opportunity was zeer beperkt. De tijd was in het voordeel van de tegenstander. Als er toch een oorlog moest komen, dan maar liever nu!


Daarom zag elk land wel een voordeel in een korte, massale, offensieve oorlog. Oostenrijk-Hongarije zocht naar gebiedsuitbreiding op de Balkan en wilde het expansieve Servië en de Servische bondgenoot Rusland een lesje leren. Een echte grootmacht kan het immers niet over zijn kant laten gaan dat de buren terroristen inhuren om de keizerlijke familie uit te roeien. Maar Servië op zijn beurt nam door de steun voor Bosnische terroristen zoals de moordenaar van de Oostenrijkse troonopvolger ook een oorlogsrisico. De Serviërs hoopten na een Oostenrijkse nederlaag een stapje dichter bij een Groot-Servisch Rijk te zijn.


Duitsland wilde zich manifesteren als betrouwbare bondgenoot en bovendien respect afdwingen bij de buren. Expansie stond niet op het Duitse programma, maar het voelde zich ingesloten en geïsoleerd, en de buren deden er weinig aan om dat gevoel weg te nemen. Daarom steunde Duitsland Oostenrijk-Hongarije onvoorwaardelijk. Niet om een wereldoorlog te ontketenen, maar om te bewijzen dat het een serieuze mogendheid was.
In de recente literatuur krijgt het optreden van Rusland veel aandacht. Dat is terecht, omdat het optreden van Rusland een grote rol speelde in de crisis. Rusland was hevig gefrustreerd vanwege het gezichtsverlies tegen Japan en Oostenrijk in de jaren daarvoor. Het kon zijn Servische bondgenoot niet nóg een keer in de steek laten. Daarom gaf ook Rusland de eigen bondgenoot - Servië - een blanco cheque. De historicus Christopher Clark noemt de Russische mobilisatie terecht ‘een van de belangrijkste momenten in de Juli-crisis’. Doordat zowel Oostenrijk als Servië van hun grote bondgenoten onvoorwaardelijke steun kreeg toegezegd, durfden ze grotere risico’s te nemen.


Frankrijk wilde wraak nemen voor de nederlaag van 1870-1871, maar wist heel goed dat dit op eigen kracht nooit zou lukken. Sinds 1870 was Frankrijk een mogendheid op zijn retour, maar dankzij de Britse en Russische steun durfde Frankrijk in 1914 een grote mond op te zetten.
Groot-Brittannië was nog steeds een machtige mogendheid, maar niet sterk genoeg meer om het internationale systeem naar zijn hand te zetten. De Duitsers gokten daarom op Britse neutraliteit, maar Groot-Brittannië was het aan zijn stand als grootmacht verplicht om het neutrale België en zijn bondgenoot Frankrijk te beschermen.
Kortom, omdat niemand voor de ander wilde onderdoen en omdat niemand een alternatief plan had, en niemand de strijdende partijen tot de orde riep, trokken de legers begin augustus ten strijde. Het was geen complot, het was ook niet voorbeschikt en het was zeker geen natuurramp. Het was nog veel erger: het was puur mensenwerk.


Bron. Artikel Willem Melching

Noten

 

1. http://downloads.slo.nl/Documenten/karakteristieken-en-kerndoelen-onderbouw-vo.pdf 
2. Syllabus vmbo 2020

3. Syllabus havo/vwo 2020


  •  

    u